27 406
Nota «De kenniseconomie in zicht»

30 385
Innovatie en economische groei

nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2006

Onderwijs, onderzoek en innovatie spelen in de Nederlandse economie een steeds belangrijker rol en zijn daarmee van essentieel belang in het Nederlandse streven om als kenniseconomie tot de Europese top te behoren. In het licht van deze discussie zijn de afgelopen periode door diverse instanties adviezen uitgebracht. De minister van OCW heeft de Kamer zowel tijdens de behandeling van de OCW-begroting 2006 als tijdens de behandeling van de begroting van 2007 toegezegd om met een reactie hierop te komen. Gezien de demissionaire status van het kabinet is deze reactie beperkt tot de aansluiting van deze adviezen met het door dit kabinet gevoerde beleid.

Het gaat om de volgende adviezen:

Kennisinvesteringsagenda 2006–2016 van het Innovatieplatform (IP) (Kamerstuk 27 406, nr. 90)

Tijd voor een opKIQer! van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) (OCW0501110)

Doelgericht investeren in het onderwijs van de Onderwijsraad (OR) (Kamerstuk 27 406, nr. 86)

Innovatie en economische groei van de Raad van Economisch Adviseurs (REA) (Kamerstuk 30 385, nr. 2)

Met deze reactie beantwoordt de minister van OCW aan haar toezegging aan de Kamer en geeft het kabinet eveneens invulling aan zijn wettelijke verplichting om op de adviezen van de AWT en de OR te reageren. Het advies van de REA is aan de Tweede Kamer gericht en neemt in dezen een speciale positie in. Er is gekozen om met een gecombineerde reactie te komen omdat alle adviezen, mede in het licht van de Lissabon-ambitie, betrekking hebben op hetzelfde thema: de (ontwikkeling van de) Nederlandse kennispositie.

Deze reactie is als volgt opgebouwd. Hieronder staat eerst een korte inhoudelijke samenvatting van de adviezen; daarna volgt de reactie van het kabinet.

SAMENVATTING VAN DE ADVIEZEN

1. Kennisinvesteringsagenda 2006–2016

In 2005 heeft het kabinet de notitie Verkenning KIQ (Kennisinvesteringsquote) opgesteld, waarin wordt ingegaan op de omvang en samenstelling van de publieke en private uitgaven aan kennis. Naar aanleiding van deze kabinetsnotitie hebben de ministers van EZ en OCW de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid gevraagd om zijn visie te geven op de ontwikkeling van de KIQ. Daarnaast heeft de minister van OCW de Onderwijsraad gevraagd welke innovatie- en investeringsinspanningen nodig zijn om de Nederlandse ambitie om op onderwijsgebied tot de Europese top te behoren, waar te maken, en welke financieringsbronnen hierbij overwogen kunnen worden. In de paragrafen 2 en 3 worden deze adviezen samengevat.

Daarnaast heeft de werkgroep Kennisinvesteringsagenda van het IP, onder leiding van dhr. H. Wijffels, een advies uitgebracht waarin een actieprogramma wordt geschetst om al het in Nederland aanwezige talent optimaal te ontplooien en te benutten. Deze in mei 2006 uitgebrachte Kennisinvesteringsagenda 2006–2016 (KIA), omvat een contourschets voor een meerjarige investeringsagenda die zich richt op de hele keten van onderwijs, scholing, onderzoek, innovatie en ondernemerschap. Al met al moet Nederland innovatiever worden, al het aanwezige talent dient te worden benut, kennis en creativiteit zijn bepalend voor de toekomst.

De KIA richt zich op drie speerpunten:

• een zo goed mogelijk opgeleide beroepsbevolking.

• een uitstekende kennisbasis.

• een hoog innovatief vermogen en ondernemerschap.

De KIA doet concrete investerings- en hervormingsvoorstellen en verbindt daar ook bedragen aan. De KIA, via het manifestNederland, land van talenten onderschreven door 21 Nederlandse organisaties, noemt in dit kader indicatief voor de periode tot 2016 een bedrag van tussen de 4,9 en 8,7 miljard euro jaarlijks voor additionele publieke en private investeringen.

2. Adviesraad voor het Wetenschaps- en technologiebeleid – Tijd voor een opKIQer! Méér investeren in onderwijs en onderzoek

Het advies Tijd voor een opKIQer! Méér investeren in onderwijs en onderzoek signaleert dat Nederland, wat investeringen in kennis en innovatie betreft, duidelijk achter is gebleven bij vergelijkbare landen. In Nederland zijn de uitgaven aan onderwijs en R&D ongeveer € 1600 per inwoner, het Europese gemiddelde. Veel landen geven echter veel meer uit aan onderwijs en R&D. Voorbeelden hiervan zijn België en Duitsland (€ 1800), Denemarken (€ 2200) en Zweden (€ 2400).

De AWT doet de volgende aanbevelingen: Ontwikkel een visie en een lange termijnstrategie voor de ontwikkeling van de kennissamenleving die uitmondt in een realistisch en solide investeringsplan met een structureel karakter en een tijdshorizon van minstens tien jaar. Investeer daarnaast in vertrouwen en betrokkenheid tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijven. Meer helderheid over de verantwoordelijkheid en rollen van de verschillende partijen is nodig. Tenslotte adviseert de AWT om te volharden. Een strategie voor de ontwikkeling van kennis is een zaak van lange adem.

3. Onderwijsraad – Doelgericht investeren in onderwijs

Het advies richt zich specifiek op institutionele en investeringsmaatregelen in het onderwijs.

De aanbevelingen van de Onderwijsraad zijn als volgt samen te vatten:

• Om de Nederlandse ambitie waar te maken om tot de Europese top te behoren, zijn extra publieke en private investeringen nodig, maar ook een betere benutting en evaluatie van de huidige investeringen. Extra publieke investeringen zijn vooral nodig in het leerplichtige onderwijs.

• De Onderwijsraad formuleert 8 ambities: gezins- en kindvriendelijke voorzieningen, het voorkomen van achterstanden bij leerlingen, het versterken van de functie van de leraar, alle talenten benutten door maatwerk en differentiatie, internationalisering integreren in het onderwijs, het versterken van de culturele taak van het onderwijs, het bevorderen van leven lang leren en het opwaarderen van de onderwijsinfrastructuur. Deze ambities moeten ertoe leiden dat Nederland over 10 jaar een Europese kennisnatie is waar alle talenten zo goed mogelijk worden benut.

• De Raad komt voor de 8 ambities met diverse aanbevelingen voor specifieke maatregelen, investeringen en mogelijkheden voor innovatie.

4. Raad van Economisch Adviseurs – Innovatie en economische groei

Met het in november 2005 uitgekomen advies aan de Tweede Kamer Innovatie en economische groei stelt de REA dat er in Nederland, althans als het op het gebied van kennis tot de top van Europa wil behoren, te weinig wordt geïnnoveerd en in kennis wordt geïnvesteerd.

De REA schrijft zijn advies vanuit de gedachte dat de bijdrage van technische vooruitgang aan de economische groei in Nederland vanuit zowel historisch als internationaal perspectief veel te laag is. Nederland innoveert en investeert veel te weinig en kan het zich niet langer permitteren om mee te liften op de inspanningen van anderen. Om dit effect tegen te gaan en qua investeringen in onderwijs en onderzoek tot de Europese top te gaan behoren, moet Nederland volgens de REA 2 tot 3 procent van het nationaal inkomen (BBP) meer aan investeringen in kennis en innovatie spenderen. Dit correspondeert met een bedrag tussen de 10 en 15 miljard euro.

Om een omslag in het Nederlandse innovatieklimaat te bewerkstelligen doet de REA drie aanbevelingen:

• De aandacht in het innovatiebeleid moet van ondersteuning aan en bescherming van zittende partijen, de insiders, verschuiven naar een brede steun voor de uitdagers, zoals kleine innovatieve ondernemingen, buitenlandse investeerders etc.

• Regels en subsidies die technische vooruitgang verhinderen moeten worden geschrapt.

• De overheid en het bedrijfsleven moeten substantieel meer investeren in onderwijs en onderzoek.

REACTIE OP DE ADVIEZEN

Het kabinet is van mening dat de Onderwijsraad, het Innovatieplatform, de Raad van Economisch Adviseurs en de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid met hun adviezen een zeer bruikbare bijdrage leveren aan het debat met betrekking tot de rol die onderwijs, onderzoek en innovatie in (een toekomstig) Nederland moeten spelen.

Kenmerkend voor de bovengenoemde adviezen is dat zij een strategie bevatten waarin ambities, knelpunten en oplossingsrichtingen op het terrein van onderwijs, onderzoek en innovatie op een samenhangende manier in beeld worden gebracht. Het gaat er volgens de adviezen om dat het gemiddelde niveau van de hele kennisketen, van funderend onderwijs tot en met innovatie in het bedrijfsleven moet worden verhoogd. In de kern betekent dit dat al het in ons land aanwezige talent volledig moet worden benut. Volgens de adviezen impliceert dit dat er zowel institutioneel moet worden hervormd als dat de inzet van extra publieke en private middelen noodzakelijk is als bijdrage aan de versterking van het groeivermogen van de Nederlandse economie. De genoemde adviezen indiceren dat er een institutioneel landschap wordt geschapen waarin onderzoek en innovatie worden gestimuleerd en er ruimte is voor nieuw talent met nieuwe ideeën.

Voorbeelden van aandachtspunten die in de adviezen worden geschetst en die goed aansluiten bij het gevoerde kabinetsbeleid zijn:

• Het kennisbeleid moet integraal worden aangepakt. Onderwijs-, onderzoeks- en innovatiebeleid moeten optimaal aansluiten voor een maximaal rendement van publieke en private investeringen.

• Er moet in de kenniseconomie meer ruimte komen voor talent met nieuwe ideeën, producten en concepten.

• De onderwijsmarkt moet open staan voor nieuwe onderwijsmethoden, -structuren en -aanbieders.

• Het profijtbeginsel moet in het onderwijs meer invulling krijgen.

• Er moet worden bekeken wat voor rol selectie aan de poort in het onderwijs kan spelen en op welke wijze dit kan worden geïntroduceerd.

• Er moet goed worden gekeken naar de wijze waarop de huidige sterke positie van het onderzoek zeker kan worden gesteld en uitgebouwd op vernieuwende strategische keuzegebieden als ICT, genomics en nanotechnologie.

• Er moet meer werk worden gemaakt van valorisatie van kennis.

• Internationale ontwikkelingen vragen om meer samenwerking en concentratie (focus en massa) van het wetenschappelijk onderzoek.

• Administratieve lasten voor zowel onderwijsinstellingen als voor het bedrijfsleven moeten drastisch worden teruggedrongen.

• Er moet veel meer worden ingezet op voor- vroegschoolse educatie om zowel ruimte te bieden aan talent, alsmede om achterstanden te voorkomen.

• De kwaliteit en kwantiteit van het lerarenbestand dient te worden verbeterd.

• Het beroepsonderwijs moet dichter bij het bedrijfsleven komen te staan.

• De uitval in het vmbo en mbo moet een halt worden toegeroepen.

• Excellentie in het onderwijs moet over de volle breedte – van funderend tot hoger onderwijs – worden gestimuleerd.

• Er moet in het onderwijs meer ruimte komen voor maatwerk.

• Er moet, zowel publiek als privaat, fors extra worden geïnvesteerd in kennis, wil ons land inderdaad een internationale toppositie t.a.v. kennis en innovatie gaan bekleden.

De strekking van de bovengenoemde aandachtspunten ten aanzien van de versterking van de kenniseconomie, en de rol die onderwijs, onderzoek en innovatie daarin vervullen, sluit aan op het beleid dat de afgelopen kabinetsperiode is gevoerd.

Ondanks de moeilijke financieel-economische situatie is er niet bezuinigd, maar zelfs geïnvesteerd in onderwijs, onderzoek en innovatie. Nederland moet in de ogen van het kabinet tot de Europese voorhoede behoren op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie. Dat aan deze ambitie in de praktijk uitvoer wordt gegeven, blijkt ondermeer uit het feit dat het kabinet met dit doel in het regeerakkoord 1 miljard euro extra voor onderwijs, onderzoek en innovatie heeft uitgetrokken. Daarnaast is de structurele begrotingsruimte op de OCW-begroting met het in 2005 gesloten paasakkoord met een kwart miljard euro verhoogd en is er vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) fors in de kenniseconomie geïnvesteerd. Sinds het aantreden van het kabinet Balkenende II is er vanuit het FES ruim 2,7 miljard euro voor investeringen in onderwijs, kennis en innovatie vrijgemaakt.

Het kabinet heeft echter meer gedaan dan investeren alleen. Zo zijn in de afgelopen periode ondermeer het Wetenschapsbudget, de Innovatiebrief, het HOOP en het Deltaplan bètatechniek uitgebracht en zijn er in het onderwijs diverse experimenten gestart met het doel de kwaliteit te verhogen. Deze experimenten hebben betrekking op het open bestel, selectie aan de poort, differentiatie van collegegelden en de introductie van de «associate degrees» (kortlopende hbo-opleidingen) en hebben deels invulling gekregen in de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs en Onderzoek. Daarnaast zijn administratieve lasten en regelgeving aanzienlijk teruggebracht, gemiddeld een kwart voor de OCW-instellingen en ruim een kwart voor het bedrijfsleven en heeft het kabinet specifiek geïnvesteerd in ondermeer vroeg- en voorschoolse educatie, professionalisering van leraren in het primair onderwijs, het terugbrengen van de schooluitval, onderwijs en ondernemerschap en het bèta- en techniekonderwijs. Daarnaast is het innovatiebeleid herijkt en versterkt. Hierbij valt te denken aan de dynamisering van universitair onderzoek, het invoeren van innovatievouchers en innovatieprestatiecontracten voor het MKB, invoering van een uitdagersfaciliteit (ontwikkelingskredieten) en een groeifaciliteit en een betere vraagsturing vanuit het bedrijfsleven door een programmatische aanpak van de hele innovatieketen en sterkere focus op kansrijke gebieden (sleutelgebieden). Bij al deze maatregelen heeft het kabinet ook steeds goed gekeken naar het rendement ervan.

Dit kabinet heeft kortom fors in de kenniseconomie geïnvesteerd. Zoals ook eerder uit de kabinetsverkenning naar de Kennisinvesteringsquote bleek, is de dalende trend in de jaren negentig van publieke kennisuitgaven gerelateerd aan het BBP (KIQ) omgezet in een stijging. Voor het beleid is het van belang meer kennis te verkrijgen omtrent de effecten van beleid op het terrein van onderwijs, innovatie en kennis, zoals ook blijkt uit de CPB-studie «Kansrijk kennisbeleid». Dit gebrek aan kennis was ook de reden dat er in de Verkenning KIQ een onderzoeksagenda werd aangekondigd. De hier beschreven adviezen, alsmede een heel scala bij het CPB en anderen uitgezette onderzoeken leveren hieraan een belangrijke bijdrage.

De conclusies van de Kennisinvesteringsagenda en de adviezen van de REA aan de Tweede Kamer en de AWT en de Onderwijsraad aan het kabinet, kunnen richting geven aan de te volgen koers. Veel van deze aanbevelingen liggen in het verlengde van dat wat dit kabinet al in gang heeft gezet.

Het is aan het volgende kabinet om te bepalen of, in hoeverre en op wat voor manier hieraan een vervolg zal worden gegeven.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven