27 400 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2001

27 401
Zorgnota 2001

nr. 96
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juli 2001

Op 30 mei 2001 heeft een AO plaatsgevonden over het arbeidsmarktbeleid in de sectoren zorg en welzijn (27 400-XVI/27 401, nr. 88). Daarin hebben wij diverse toezeggingen gedaan. In deze brief geven wij informatie over die toezeggingen waarvan tijdens het AO de termijn niet precies kon worden gegeven of waarover schriftelijke informatie is toegezegd. Tevens geven wij een reactie op een aantal moties die zijn betrokken bij de besluitvorming van het kabinet over de Voorjaarsnota en Kaderbrief ter zake van de middelen voor arbeidsvoorwaarden en arbeidsmarkt in de VWS-sectoren.

Toezeggingen

1. De leeftijdsgrens voor de toelating tot het beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg en de verantwoordelijkheden voor stageplaatsen (OVDB en/of ROC's)

De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) schrijft voor (art. 8.1.1, lid 4) dat de toelating tot de beroepsbegeleidende leerweg uitsluitend open staat voor wie de volledige leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet, is geëindigd. Dit aspect en de verheldering van verantwoordelijkheden voor de stages, verwachten wij in september van dit jaar te bespreken met de minister van OCenW.

2. De regionale differentiatie van arbeidsmarktgeleden door sectorfondsen

Gevraagd is om na te gaan of de sectorfondsen zich houden aan de afspraken die daarover zijn gemaakt naar aanleiding van de motie-Van Vliet (TK, 1999–2000, nr. 26 800 XVI, nr. 38). De afspraak was dat een deel van de middelen wordt verdeeld naar rato van de in 1999 verwachte arbeidsmarkttekorten in 2004.

Wij hebben ons ervan vergewist dat de hand is gehouden aan die afspraak en dat het nieuwe verdeelsysteem per 1 januari 2001 is ingevoerd.

3. Inzicht in de arbeidsmarktmiddelen, vermeld in de Zorgnota 2001 (tabel 9.1, pagina 178) en de middelen vermeld in onze brief van 28 mei (kenmerk MEVA/ABA/2185235).

In het overzicht op pagina 178 van de Zorgnota 2001 worden de totale additionele arbeidsmarktmiddelen in de premie-gefinancierde sectoren en VWS-begroting gepresenteerd ten opzichte van 1998. Het gaat hierbij om de stand tijdens het schrijven van de Zorgnota. In het overzicht zijn onder andere de middelen opgenomen voor werkdrukbestrijding via instellingsbudgetten en faciliterend arbeidsmarktbeleid via de sectorfondsen, maar ook bijvoorbeeld middelen voor het opleidingsfonds en het capaciteitsorgaan.

De extra arbeidsmarktmiddelen die na het opstellen van de Zorgnota en de VWS-begroting beschikbaar zijn gesteld, dienen hierbij te worden opgeteld.

Het gaat voor het jaar 2001 dan om de volgende middelen (in miljoenen guldens):

Bruto reeks arbeidsmarktinstrumenten (Van Rijn)690  
-/- werkgeversbijdrage arbeidsmarktinstrumenten85  
Netto reeks arbeidsmarktinstrumenten (Van Rijn) 605
Tariefsherijking vrije beroepsbeoefenaren 65
Dienstenstructuur huisartsen 75
Praktijkkosten huisartsen 1251
Opleidingen 65
APB motie opleidingen 40
APB motie huisartsen 20
APB motie werkdruk GGZ 10
APB motie JHV/normprijzen, salarissen 30
Totaal 1035

1 Het Kabinet is onlangs akkoord gegaan met een verhoging van 70 naar 125 mln. De dekking hiervoor zal in de Zorgnota 2002 worden gepresenteerd.

De middelen voor arbeidsmarkt/werkdruk dienen voor het jaar 2001 dus in ieder geval met f 1035 miljoen te worden verhoogd. Daarnaast kan dit bedrag, afhankelijk van de veronderstellingen en definities die worden gehanteerd, met ongeveer f 100 miljoen worden verhoogd voor zaken als praktijkverpleegkundigen (gefinancierd uit opbrengsten EVS) en verloskundigen (praktijknormverlaging). Bij deze brede definitie komt het totale extra bedrag uit op ca. f 1135 mln.

4. De besteding van de extra middelen voor CAO's, in het bijzonder voor stagevergoedingen, en arbeidsmarktbeleid

Uit de recent afgesloten CAO's blijkt dat sociale partners het rapport van de commissie-Van Rijn goed hebben gelezen. Per sector zijn afspraken gemaakt die zijn toegesneden op de specifieke omstandigheden binnen de verschillende sectoren. Thema's als functiedifferentiatie, ouderenbeleid, kinderopvang, arbo-beleid, zorgverlof en employability komen voor in nagenoeg iedere CAO.

Ook ten aanzien van opleiding en scholing zijn er veel nieuwe ontwikkelingen, zoals het doorbetalen van lesuren, betere begeleiding, onkostenvergoedingen voor leerlingen, e.d. Bij bijvoorbeeld ziekenhuizen, de GGZ, gehandicapten, de thuiszorg en in de sector verpleging en verzorging is een stagevergoeding afgesproken (bijv. f 550 per maand in ziekenhuizen).

Daarnaast zijn in de meeste sectoren arboconvenanten tussen sociale partners, SZW en VWS afgesloten. Voor de sectoren verplegings- en verzorgingshuizen en ziekenhuizen verwachten wij nog dit jaar een arboconvenant te kunnen afsluiten, op basis van eerder getekende intentieverklaringen.

Alles overziende is onze conclusie dat de prioritaire thema's in «Investeren in mensen en kwaliteit» (rapport-Van Rijn) door sociale partners serieus zijn opgepakt. Door de inzet van de extra middelen die door het Kabinet beschikbaar zijn gesteld kunnen de instellingen een forse extra impuls geven aan het personeelsbeleid in brede zin.

Afhandeling van moties

De uitvoering van een aantal moties, ingediend in het kader van de VWS-begroting 2001 en de Zorgnota 2001, zijn door ons afhankelijk gesteld van de verkrijging van extra middelen voor de collectieve sectoren. Er zijn door het kabinet voor 2001 en 2002, naast middelen voor CAO's ook middelen beschikbaar gesteld voor de dekking van de Jaarplannen 2001 in het kader van de arbeidsmarktconvenanten voor zorg en welzijn c.a.

Daarmee heeft het kabinet invulling gegeven aan de moties-Arib (27 401 nr. 16 en 17) en de motie-Oudkerk (27 401 nr. 22).

Daarnaast willen wij u nader informeren over de motie-Weekers/Oudkerk (26 800 XVI, nr.107).

Zoals bij brief van 14 december (27 400 XVI, nr. 55) is aangegeven is de motie ingebracht in het overleg met de partijen die betrokken zijn bij het Convenant Arbeidsmarkt Zorgsector.

Op 19 februari 2001 hebben sociale partners een conferentie aan dit thema gewijd. De leden van de vaste commissie Volksgezondheid waren hiervoor ook uitgenodigd. Sociale partners hebben dit thema nu duidelijk opgepakt, zo blijkt uit de afgesloten CAO's. Daarmee achten wij ook deze motie uitgevoerd.

5. De (extra) middelen in 2001 voor opleidingen in de algemene ziekenhuizen (NVZ-sector), waaronder middelen voor de vervolgopleidingen voor verpleegkundigen en gespecialiseerd ziekenhuispersoneel (bijv. radiotherapeutisch laboranten).

In de instellingsbudgetten is een naar omvang onbekend (historisch bepaald) bedrag opgenomen voor kosten van opleidingen.

De extra middelen in 2001 zijn verdeeld in extra middelen specifiek voor opleidingen, extra middelen die aanwendbaar zijn voor opleidingen en overige middelen.

Extra middelen specifiek voor opleidingen

In 2001 heeft de NVZ-sector circa f 20 mln extra ontvangen. Deze extra middelen komen beschikbaar door volledige honorering van het CAZ-jaarplan 2001. De dekking komt uit de gelden van de motie-Dijkstal (TK 27 400, nr. 16) en uit de Voorjaarsnota.

Deze f 20 mln is opgenomen in de zogeheten Kaderregeling Instroom en Behoud van de sectorfondsen. Op grond van deze regeling krijgen instellingen, dus ook ziekenhuizen, middelen voor initiële opleidingen (premie voor stageplaatsen), voor vervolgopleidingen voor verpleegkundigen en voor opleidingen voor gespecialiseerd ziekenhuispersoneel.

Extra middelen aanwendbaar voor opleidingen

Het betreft een bedrag van circa f 17 mln in 2001 (structureel) als onderdeel van een totaal van circa f 97 mln in het kader van het convenant van NVZ, VAZ, OMS en ZN ten behoeve van de «inhaalslag van achterstallig onderhoud aan de infrastructuur». De f 17 mln kan door de ziekenhuizen ingezet worden voor zowel initiële opleidingen als voor vervolgopleidingen.

Overige middelen

Sinds 1997 bestaat een fiscale faciliteit voor werkgevers die het aannemen van BBL-leerlingen en duale HBO-V studenten aantrekkelijk maakt, de zogenaamde Onderwijsvermindering in de Wet Vermindering Afdracht (WVA). Een werkgever ontvangt een vermindering van loonheffing van f 5 060 per leerling per jaar. Het extra bedrag in 2001 voor ziekenhuizen is onbekend.

Wij attenderen u erop attent dat het vorenstaande tevens de inhoud zal zijn van het antwoord op de NVZ-brief van 22 mei 2001, die de vaste commissie voor VWS in afschrift heeft gekregen. De commissie vroeg in haar brief van 14 juni (VWS-01-713) om haar op de hoogte stellen van het antwoord. Dat antwoord en verdere informatie over de middelen voor opleidingen zal worden ingebracht in de gesprekken met o.a. NVZ, VAZ en ZN over de verder aanpak in het kader van het NVZ-voorstel voor een andere structuur voor de financiering van opleidingen (Opleidingsfonds).

6. Toelichting op de taskforces zoals aanbevolen in het rapport van de commissie-Van Rijn

In het rapport van de commissie-Van Rijn wordt een tweetal oplossingsrichtingen gepresenteerd. In de eerste plaats gaat het om maatregelen die op korte termijn ingevoerd kunnen worden en relatief snel effect kunnen hebben. In de tweede plaats gaat het om maatregelen voor de lange termijn die een ontwikkelingstraject vereisen. Het gaat dan om maatregelen met een innovatief karakter die kunnen bijdragen aan vergroting van de productiviteit en de kwaliteit. Deze innovatieve maatregelen dienen plaats te hebben op het terrein van management en sturing, ICT en personeelsbeleid. Zogenaamde innovatiecentra dienen de maatregelen uit te werken, zodat deze vervolgens op een effectieve wijze kunnen worden ingezet. Ter voorbereiding van de instelling van de innovatiecentra hebben wij het voornemen om per sector een speciale taskforce in te stellen, die met concrete voorstellen komt over de vorm, inrichting, beoogde doelen, werkwijze en bemensing van de innovatiecentra.

Momenteel wordt in overleg met de betrokken ministeries de opzet en aanpak besproken. Binnen de arbeidsverhoudingen in het VWS-veld heeft VWS een rol op afstand. Voor het slagen van het innovatie-traject is het daarom van groot belang dat het veld nadrukkelijk betrokken is bij het traject en dat er draagvlak bestaat voor de gekozen weg. Momenteel wordt hierover met werkgevers in de zorg- en welzijnssector gesproken. U zult in het kader van de voorbereiding van Zorgnota en begroting 2002 worden geïnformeerd over de voortgang van het innovatie-traject.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

namens deze, de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven