27 400 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2001

nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2000

Bij brief van 12 oktober jl. ontving ik het verzoek van mevrouw Van Vliet (D66) mede namens de leden Örgü (VVD) en Arib (PvdA) om in het kader van de begrotingsbehandeling nu reeds bij brief te willen reageren op het bericht van 12 oktober jl. in de Volkskrant. Het betreft het feit dat er minstens 600 pleegkinderen zijn in afwachting van een pleeggezin, terwijl er evenzoveel gezinnen zijn die graag een pleeggezin zouden willen zijn.

De vraag van genoemde Kamerleden luidt als volgt:

Wat is de reden van het feit dat er zoveel mensen zijn die graag een pleeggezin zouden willen vormen, en tegelijkertijd niet de kans hebben om een pleegkind in huis te nemen. Zitten daar bureaucratische redenen achter of andere redenen?

Met deze brief wordt, mede namens de Minister van Justitie, aan het verzoek van de Kamerleden gevolg gegeven.

Het beleid op het terrein van de jeugdhulpverlening, waaronder de pleegzorg, is erop gericht om het kind zo snel mogelijk te plaatsen binnen een pleeggezin. Het in de Wet op de jeugdhulpverlening verankerde «zo-zo-zo-zo» principe ligt daaraan ten grondslag.

Dit principe houdt in dat de hulpverlening zo kort mogelijk, zo licht mogelijk, zo nabij mogelijk en zo tijdig mogelijk dient plaats te vinden.

Wachtlijsten bij het plaatsen van een kind in pleeggezinnen ontstaan doordat niet altijd de juiste koppeling tussen vraag en aanbod gemaakt kan worden. Een aantal factoren maakt dat die 730 pleegkinderen niet naadloos passen bij de 673 pleegouders. In dit verband zijn o.a. van belang:

• de geografische wensen (kind wil contact houden met de familie of kind kan gelet op de goede resultaten na vele inspanningen beter niet van school veranderen, etc.,).

• handicaps (toegankelijkheid van de woning, het hebben van dieren terwijl het pleegkind allergische aandoeningen heeft etc.,).

• culturele achtergrond (het streven is het kind zoveel mogelijk binnen de eigen culturele setting te plaatsen).

• complexe problematiek (kinderen die veel hebben meegemaakt hebben vaak emotionele en psychische «schade» opgelopen en vragen extra (intensievere) zorg en aandacht van pleegouders).

Voorts behoeft het begrip «wachtlijst» enige nuanceringen. Zo kan «wachten op een plaatsing» voor zowel pleegouders en pleegkinderen wel al betekenen dat de matching (een zorgvuldige koppeling op basis van een kindprofiel) reeds in gang is gezet en dat er al een kennismaking tussen pleegkind en pleegouders gestart is. Voorzieningen voor pleegzorg registreren een plaatsing pas als deze formeel bekrachtigd is. Tot die tijd blijven pleegkinderen en pleegouders in de registratie geteld als «wachtend op een plaatsing».

Ook bij netwerkplaatsingen is het een gegeven dat kinderen bij de voorziening voor pleegzorg als «wachtend» worden geregistreerd terwijl eerst in de omgeving van het kind wordt gezocht naar bekenden die pleegouder voor het kind willen en kunnen worden.

Overigens is het niet zo dat ieder pleegkind dat nu op een plaatsing in een pleeggezin wacht in een onhoudbare situatie verkeert. Uit praktijkervaringen blijkt dat vele pleegkinderen goed worden opgevangen in het opvanggezin, waar zij tijdelijk verblijven in afwachting van een pleeggezin.

Het bovenstaande neemt niet weg dat onder alle omstandigheden voorkomen moet worden dat kinderen langer dan wenselijk wachten op plaatsing binnen een pleeggezin.

Op dit moment wordt het standpunt voorbereid op de nieuwe visie op pleegzorg, die ingebed zal gaan worden in de voorgenomen Wet op de jeugdzorg. Een zo tijdig mogelijke plaatsing van het pleegkind in een pleeggezin vormt hierbij een belangrijk criterium.

Vanuit pleegouderoptiek is het uiteraard van groot belang dat de communicatie met hen naar behoren verloopt. In de praktijk laat dit nogal eens te wensen over.

Inmiddels wordt er wel het nodige aan gedaan.

Door het Innovatie- en kwaliteitsverbeteringstraject pleegzorg (Trillium) zijn een aantal activiteiten ter verbetering van de kwaliteit in de pleegzorg geïnitieerd, o.a. een studiedag klantenbinding in de pleegzorg, kwaliteitskringen waaraan alle voorzieningen deelnemen en voorts is in ontwikkeling een basisprogramma pleegzorg, bedoeld voor werkers bij de voorzieningen voor pleegzorg. Op het niveau van communicatie met de pleegouders zelf is noemenswaard dat vanuit «Trillium» op dit moment in samenspraak met de pleegouders gewerkt wordt aan een projectplan «Communicatie met pleegouders». Verbetering van de communicatie tussen pleegouders, voorzieningen en plaatsers onderling vormt daarbij het vertrekpunt.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven