27 400 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2001

nr. 11
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 oktober 2000

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 28 september 2000 overleg gevoerd met minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 6 april 2000 over bijbanen van jongeren (26 800-XV, nr. 70);

– de lijst van vragen en antwoorden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 30 mei 2000 (26 800-XV, nr. 79);

– het eindverslag van het project Vakantiewerk 1999 (SOZA-00-008).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) memoreerde dat zij in haar motie (26 800-XV, nr. 42) had verzocht om de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van jongeren te onderzoeken en na te gaan hoe jongeren hun bijbaantjes combineren met school, vrijetijdsbesteding en dergelijke. Noch in de brief van 6 april noch in de schriftelijke antwoorden van 30 mei is de minister hier bevredigend op ingegaan. Op het moment dat jongeren een bijbaantje krijgen, komen zij evenwel voor het eerst in aanraking met de arbeidsmarkt. Het is uitermate belangrijk dat hun introductie op de arbeidsmarkt op een goede manier plaatsvindt. Hun arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden moeten duidelijk omschreven zijn, zodat ook de jongeren weten wat zij kunnen verwachten. Jongeren krijgen te maken met een combinatie van arbeid, school, vrijetijdsbesteding en ook zorgtaken. Er is niets mis mee dat jongeren bijbaantjes hebben, maar er moet wel tijd overblijven voor andere zaken dan alleen geld verdienen. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt, neemt de druk op jongeren om te gaan werken, evenwel toe.

Wanneer jongeren gaan werken, moeten zij goed uitgelegd krijgen wat voor werk zij moeten doen en wat er van hen verwacht wordt. Er moeten dus goede afspraken worden gemaakt met de werkgever. Leidinggevenden blijken echter vaak onvoldoende op de hoogte te zijn van de op dit punt geldende regelgeving. In dit licht heeft de Jongerenorganisatie CNV een introductieplicht voor werkgevers voorgesteld. Alle jongeren onder achttien jaar zouden middels een nog te ontwerpen standaardformulier geïnformeerd moeten worden over de werktijden, de werkzaamheden en specifiek het eigen werk. De arbeidsinspectie zou een en ander moeten controleren. Wat vindt de minister van deze suggestie? Uit onderzoeken naar bijbanen van jongeren blijkt bijvoorbeeld dat de situatie van krantenbezorgers weliswaar iets verbeterd is, maar nog lang niet ideaal is. Verder blijkt uit het eindverslag van het project Vakantiewerk 1999 van de arbeidsinspectie dat er nog veel problemen zijn. Er zijn zo'n 2000 bedrijven geïnspecteerd. Daarbij zijn ruim 750 overtredingen geconstateerd. In 35% van de gevallen bleek er zelfs sprake te zijn van onveilige situaties. Aangezien deze cijfers overeenkomen met de cijfers over voorgaande jaren, kan geconcludeerd worden dat de extra inspecties bij vakantiewerk niet geleid hebben tot een afname van het aantal overtredingen. De arbeidsinspectie zou vakantiewerk dan ook nog intensiever moeten controleren en daarbij ook meer bedrijven moeten bezoeken.

In de Arbeidstijdenwet staat omschreven onder welke voorwaarden dertien- en veertienjarigen werkzaamheden mogen verrichten. De minister wil arbeid door deze groep niet stimuleren, maar uit onderzoek blijkt dat steeds meer jongeren in deze leeftijdscategorie gaan werken. Ook blijkt dat het gemiddelde uurloon van deze jongeren vaak hoger ligt dan dat van veertien- en vijftienjarigen. Dit heeft natuurlijk mede te maken met de goede tijden op de arbeidsmarkt. De positie van dertien- en veertienjarigen op de arbeidsmarkt moet echter onder alle omstandigheden goed geregeld zijn. Aangezien deze jongeren over het algemeen geen arbeidscontract hebben, pleitte mevrouw Van Gent voor het vaststellen van een minimumjeugdloon voor dertien- en veertienjarigen. Uit het scholierenonderzoek van het NIBUD blijkt trouwens dat jongens per uur f 1 meer verdienen dan meisjes. Dit verschil lijkt niet ingegeven te zijn door de aard van de verrichte werkzaamheden. Wat vindt de minister hiervan? Uit het NIBUD-onderzoek blijkt verder dat jongeren met een baantje meer lezen, meer bijlessen volgen, meer sporten en vaker lid zijn van een vereniging, maar ook iets minder huiswerk maken. De gevreesde neveneffecten van werken door jongeren worden dus niet bewaarheid.

Mevrouw Örgü (VVD) merkte op dat uit de diverse rapporten blijkt dat het aantal jongeren van dertien tot en met zeventien jaar met een bijbaantje de afgelopen jaren is gestegen en dat ook het aantal jongeren met een vakantiewerk toeneemt. Een verklaring hiervoor is te vinden in de krapte op de arbeidsmarkt. Uit de rapporten blijkt ook dat de Arbeidstijdenwet, waarin duidelijk staat op welke tijden jongeren mogen werken en welke werkzaamheden zij mogen verrichten, niet altijd wordt nageleefd en dat er onregelmatigheden en overtredingen plaatsvinden. Wat kan hieraan gedaan worden? Jongeren kunnen naast hun schoolverplichtingen best een bijbaantje hebben, maar het moet wel in verhouding staan en de omstandigheden moeten verantwoord en veilig zijn. De ouders zijn trouwens primair verantwoordelijk voor hun kinderen en het werk dat zij naast hun school doen. Volgens de Jongerenorganisatie CNV zijn werkgevers vaak onvoldoende op de hoogte van hetgeen jongeren op hun leeftijd wel en niet mogen doen. Ook jongeren weten vaak niet wat wel en niet mag. Zowel werkgevers als jongeren en hun ouders moeten dus beter voorgelicht worden. In dit verband valt te denken aan nadere uitwerking van het reeds genoemde standaardformulier. Ook de cijfers van die gevallen waarin het niet goed gaat, gevaarlijk werk wordt verricht en overtredingen worden begaan, geven aanleiding tot verbetering van de voorlichting.

Het is van belang dat er voortdurend onderzoek gedaan wordt naar de mate waarin jongeren betaald werk verrichten. Zeker gezien de krapte op de arbeidsmarkt is het te verwachten dat er in bepaalde sectoren meer beroep gedaan zal worden op jongeren onder de achttien. De arbeidsinspectie doet dit najaar voor het eerst onderzoek naar jongeren die een bijbaan hebben gedurende reguliere schoolweken. Dit is een punt van constante zorg. Er moet jaarlijks een overzicht komen van jongeren die een bijbaantje dan wel vakantiewerk hebben. Om een realistisch beeld te krijgen van de hier eventueel mee gepaard gaande problemen, moet er niet alleen onderzoek gedaan worden bij de werkgevers, maar ook onder de jongeren zelf. Ook moet bekeken worden welk effect het hebben van een bijbaantje heeft op de schoolprestaties. Zeker voor dertien- en veertienjarigen moet de school prioriteit hebben. De ontwikkeling dat steeds meer dertien- en veertienjarigen tot de arbeidsmarkt toetreden, moet dan ook in de gaten gehouden worden. Mevrouw Örgü was net als het kabinet tegen een wettelijk minimumloon voor dertien- en veertienjarigen, omdat hierdoor ten onrechte de suggestie gewekt kan worden dat dertien- en veertienjarigen volwaardig aan het arbeidsproces kunnen deelnemen.

De heer Santi (PvdA) maakte uit de rapporten van het CBS en het NIBUD op dat jongeren van dertien tot achttien jaar steeds vaker bijbaantjes hebben, steeds langer werken en meer geld te besteden hebben. Voorts blijkt daaruit dat jongeren uit het VWO vaker een bijbaan hebben naast hun school en ook het meeste geld te besteden hebben. Meisjes blijken ook gemiddeld 7,5 uur te werken, maar verdienen vaak minder dan jongens. Allochtone jongeren schijnen overigens meer te verdienen. Het is prima dat jongeren bijbanen hebben, maar dit mag niet ten koste gaan van de schoolprestaties en de persoonlijke ontwikkeling. Het is daarom van groot belang om inzicht te hebben in de gevolgen van de toegenomen arbeidsactiviteit van jongeren voor die factoren. Aan de hand van de nog te verschijnen rapportage Jeugd 2000 van het SCP zal hier diepgaander over gesproken kunnen worden. Het is zorgwekkend dat bepaalde groepen jongeren, met name in grote steden, steeds vaker banen aangeboden krijgen nog voor zij hun diploma hebben gehaald. Op korte termijn is dit wellicht aantrekkelijk voor hen, maar voor hun latere loopbaan is dit geen gunstige ontwikkeling, zeker wanneer de economische groei wat afneemt. Dit geldt met name voor lager opgeleiden en allochtonen. Welke maatregelen zullen er genomen worden, wanneer dit op onacceptabele schaal gaat gebeuren?

De arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat in 35% van de bedrijven waar jongeren vakantiewerk hebben gedaan, overtredingen zijn begaan op het punt van de arbeidsomstandigheden. In dit licht lijkt het toch verstandig om de capaciteit van de arbeidsinspectie uit te breiden, opdat zij ook de arbeidsomstandigheden bij bijbanen kan controleren. Ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van in ieder geval dertien- en veertienjarigen, maar ook de oudere categorieën jongeren moet er goede voorlichting over de rechten en plichten worden gegeven aan zowel de jongeren en hun ouders als de werkgevers. Er behoeft niet direct sprake te zijn van een introductieplicht, zoals de Jongerenorganisatie CNV die voorgesteld heeft. Wel kan overwogen worden om te bevorderen dat in het onderwijs aandacht wordt besteed aan bijbanen en wellicht ook het omgaan met geld. Het door het ministerie van SZW ontwikkelde educatieve pakket «Wat nou regels!?» zou hierbij betrokken kunnen worden. Verder moeten werkgevers erop gewezen worden dat zij verplichtingen hebben ten opzichte van de jeugdige werkenden en hen dus moeten voorlichten over bijvoorbeeld de werking van machines. In de recente rapportage over de krantenbezorgers wordt ook stilgestaan bij de positie van dertien- en veertienjarigen. Gezien de toenemende druk op de arbeidsmarkt, mag verondersteld worden dat er steeds meer jonge krantenbezorgers zullen komen. Er zal dan ook meer controle moeten plaatsvinden op dat punt. Daar bij bepaalde distributiepunten bij een tweede controle weer overtredingen zijn geconstateerd, is het de vraag of de handhaving niet aangescherpt moet worden.

In de huidige maatschappij wordt consumptie zo belangrijk geacht dat jongeren zich steeds vaker in de schulden blijken te steken. Dat jongeren een bijbaan hebben is prima, maar geld mag niet de boventoon gaan voeren. Overigens was ook de heer Santi geen voorstander van het invoeren van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen. Hij achtte goede arbeidsomstandigheden voor die groep van groter belang. Bovendien moet niet gestimuleerd worden dat dertien- en veertienjarigen de arbeidsmarkt opgaan. Verder blijkt die groep op dit moment zelfs meer te verdienen dan vijftienjarigen. Een discussie over het minimumloon zou trouwens niet alleen tot deze groep beperkt moeten worden, zeker omdat er op dat punt nog geen problemen zijn geconstateerd. Daar komt nog bij dat goedkeuring van het ILO-verdrag ook nog verplichtingen met zich kan brengen op dit punt. Uit de rapportage Jeugd 2000 van het SCP zal moeten blijken of het hebben van een bijbaan invloed heeft op de schoolprestaties. Daar kan na het verschijnen daarvan over gesproken worden. Wellicht wordt dan ook duidelijk of nader onderzocht moet worden of het invoeren van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen een aanzuigende werking heeft.

Mevrouw Verburg (CDA) had gereageerd op een advertentie voor krantenbezorger. Toen zij het vermelde nummer belde, kreeg zij te horen dat de minimumleeftijd vijftien jaar was. Toen evenwel haar neefje van twaalf jaar op haar verzoek dat nummer belde, kreeg hij te horen dat hij best de krant kon zorgen. Formeel worden de regels dus wel gevolgd, maar in de praktijk blijkt het nog wel eens anders uit te pakken, hetgeen ook wordt bevestigd door het NIBUD-onderzoek. De grote vraag op de arbeidsmarkt is er natuurlijk debet aan dat steeds meer jongeren een baantje hebben. Het gebeurt ook steeds vaker dat jongeren niet alleen een vakantiebaan hebben, maar ook een bijbaan. Verder wordt de leeftijd waarop jongeren een bijbaantje krijgen, steeds lager. Uit onderzoeken van de arbeidsinspectie, de Jongerenorganisatie CNV en het NIBUD blijkt evenwel dat jongeren vaak geen loonstrookje krijgen en niet voorgelicht worden over de werkzaamheden. Verder wordt er onvoldoende rekening gehouden met de Arbeidstijdenwet en wordt er in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld. Het is overigens interessant dat een kleine bijbaan tot betere schoolprestaties blijkt te leiden. Uit het NIBUD-onderzoek blijkt echter ook dat de prestaties eronder lijden, wanneer jongeren meer werken naast hun school. Deze jongeren blijken ook vaker en meer verdovende middelen te gebruiken. Dit is zorgwekkend.

Het hebben van een bijbaan en vakantiewerk is leuk en moet ook niet verboden worden. Jongeren moeten er echter van doordrongen worden dat zij nog heel lang op de arbeidsmarkt moeten vertoeven en dat zij zich dus beter kunnen richten op hun schoolopleiding. Gezien de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, moet verwacht worden dat de aanzuigende werking ervan verder toeneemt. Het lijkt er dan ook op dat de politiek de jongeren op enig moment tegen zichzelf in bescherming moet gaan nemen. Dit impliceert dat er geen minimumjeugdloon voor dertien- en veertienjarigen ingevoerd moet worden, laat staan voor elf- en twaalfjarigen. Verder moet de capaciteit van de arbeidsinspectie uitgebreid worden, opdat zij meer kan controleren en handhaven. Het aantal overtredingen van de regels moet teruggedrongen worden en recidive moet tegengegaan worden. Doordat jongeren van dertien en veertien jaar en zelfs van elf en twaalf jaar wordt toegestaan om te werken, zonder dat dit wettelijk gelegitimeerd wordt, is er sprake van een vorm van gedoogbeleid. Dit is een dilemma, omdat de politieke jongerenorganisaties de politiek nu juist opgeroepen hebben om een einde te maken aan het gedoogbeleid. Voor een oplossing van dit probleem moet ook gebruik gemaakt worden van de activiteiten van de jongerenorganisaties van CNV en FNV. Zo heeft de Jongerenorganisatie CNV niet alleen het idee van een introductieplicht voor werkgevers gelanceerd, maar heeft zij ook gesuggereerd om een jongerenpanel in te stellen om de ervaringen van de jongeren zelf te inventariseren. Ook moet de belangenbehartiging van jongeren geregeld worden. Het is namelijk te gek voor woorden dat meisjes gemiddeld f 1 minder krijgen dan jongens voor hetzelfde werk.

ILO-conventie 182 betreft de ergste vormen van kinderarbeid. Aangezien Nederland zich enorm heeft ingespannen om deze conventie te realiseren en zich nu inzet voor de naleving ervan, past het niet om in Nederland ontwikkelingen te laten plaatsvinden die in ieder geval in strijd zijn met de geest van deze ILO-conventie. Er moet voor gewaakt worden dat de praktijk normstellend wordt voor de regelgeving. Het is overigens de vraag of er een verband is tussen het hebben van een flinke bijbaan en de «drop outproblematiek». Verder is het de vraag of er een verband is tussen het al op jonge leeftijd hebben van een flinke bijbaan en het op redelijk jonge leeftijd arbeidsongeschikt raken, waardoor er een groter beroep gedaan moet worden op de Wajong of de WAO. Wordt hier wellicht aandacht aan besteed in de binnenkort te verschijnen rapportage van het SCP?

De heer De Wit (SP) vond het verontrustend dat steeds meer scholieren een bijbaan hebben, vooral omdat zij hierdoor, zoals uit het recente NIBUD-onderzoek blijkt, minder gemotiveerd zijn op school. Daar komt nog bij dat uit alle rapporten over bijbanen van jongeren blijkt dat de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet vaak worden overtreden en de salarissen vaak onder de maat zijn. Niet alleen bij de jongeren bestaat veel onduidelijkheid over hun rechten en plichten, maar ook bij de werkgevers. De heer De Wit illustreerde een en ander aan de hand van een advertentie waarin om preipoters werd gevraagd. Uit het project Vakantiewerk 1999 van de arbeidsinspectie blijkt ook dat de regels vaak overtreden worden. De geconstateerde ongevallen hebben natuurlijk te maken met onbekendheid met de arbeidsomstandigheden en onvoldoende inwerken van de vakantiewerkers. In dat licht dient het idee van de Jongerenorganisatie CNV voor een introductieplicht voor werkgevers zeker in overweging genomen te worden. Ook zou het goed zijn, als er op de scholen voorlichting gegeven wordt over het arbeidsrecht. Dat het aantal overtredingen niet is afgenomen, is niet verwonderlijk omdat de arbeidsinspectie maar een beperkte controle uitvoert. De capaciteit van de arbeidsinspectie zou dan ook uitgebreid moeten worden.

Toen de Arbeidstijdenwet indertijd in de Kamer werd behandeld, is gesteld dat er in Nederland geen kinderarbeid mocht plaatsvinden. Nu blijkt daar, in strijd met de regels, toch sprake van te zijn. Hoe beoordeelt de minister deze ontwikkeling? Wil hij die vanwege de krapte op de arbeidsmarkt door de vingers zien of gaat hij hier toch stelling tegen nemen? Eigenlijk zouden dertien- en veertienjarigen helemaal geen bijbaan mogen hebben, omdat hun schoolprestaties hieronder lijden. Het is dan ook wenselijk om te bepalen dat zij alleen vakantiewerk mogen doen. Uitgangspunt moet overigens zijn dat, wanneer iemand werkt, de basis voor de beloning het wettelijk minimumloon moet zijn. De heer De Wit was trouwens van mening dat het minimumloon best opgetrokken mag worden. Voorts was hij van mening dat voor de bijbanen van vijftien- en zestienjarigen een maximumaantal uren per week moet worden vastgesteld om te voorkomen dat hun schoolprestaties onder dat werk lijden.

Mevrouw Schimmel (D66) had uit het scholierenonderzoek van het NIBUD opgemaakt dat meisjes niet alleen minder verdienen dan jongens, maar dat zij ook minder zakgeld krijgen. Misschien kan dit meegenomen worden in het actieprogramma Gelijke beloning, ook al kan de overheid geen directe invloed uitoefenen op de hoogte van het zakgeld.

Na lezing van de diverse onderzoeksrapporten, bestudering van de actiepunten van het CNV en kennisneming van hetgeen het Bureau bestrijding leeftijdsdiscriminatie heeft gezegd, had mevrouw Schimmel haar standpunt over bijbanen van jongeren herzien. Als wordt toegestaan dat jongeren van dertien en veertien jaar onder strikte voorwaarden lichte werkzaamheden verrichten, dan moet de bescherming die hen op het vlak van arbeidsomstandigheden en arbeidstijden geboden wordt, ook doorgetrokken worden naar de beloning. Het invoeren van een wettelijk minimumloon voor dertien- en veertienjarigen houdt ook geen legitimatie in van het verrichten van werkzaamheden door die jongeren. Het CNV heeft er trouwens gelijk in dat de arbeidsinspectie de regels voor het werken door jongeren strikt moet controleren. Of de capaciteit van de arbeidsinspectie daartoe uitgebreid moet worden, zal nader beoordeeld moeten worden. De voorgestelde introductieplicht voor werkgevers is ook het overwegen waard, omdat hiermee aangegeven kan worden wat voor beleid een werkgever moet voeren ten aanzien van jeugdige werknemers. Verder moet er een duidelijk aanspreekpunt zijn waar jongeren terechtkunnen, als zij problemen hebben bij hun werk. Ook is het van belang dat jongeren extra voorgelicht worden over bijbanen en een soort training krijgen om voor zichzelf op te komen. Tot slot is het belangrijk om de jongeren zelf naar hun ervaringen te vragen.

Het antwoord van de regering

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was ook van mening dat het geen kwaad kan dat jongeren een bijbaantje hebben, maar dat het wel leuk moet blijven. Uit de diverse onderzoeken blijkt dat het essentieel is dat er sprake is van voorlichting, introductie door de werkgever, handhaving van de regels op het punt van de arbeidsomstandigheden en een goede start op de arbeidsmarkt. Als jongeren een baantje nemen, ligt de primaire verantwoordelijkheid daarvoor evenwel bij de ouders. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt, moet de overheid natuurlijk wel de vinger aan de pols houden om te voorkomen dat er allerlei excessen ontstaan. Ondanks het grote aantal brochures dat specifiek gericht is op de problematiek van werkende jongeren, moet de voorlichting verbeterd worden, niet alleen ten aanzien van de jongeren en hun ouders, maar ook ten aanzien van de werkgevers. In dat licht sprak de minister het voornemen uit om, naar analogie van het jongerenloket bij het ministerie van Financiën, een website op dit terrein te maken om jongeren, ouders en werkgevers doelmatig en efficiënt voor te lichten. Gezien het goede werk dat de Jongerenorganisatie CNV heeft verricht, lijkt het verstandig om de jongerenorganisaties daarbij te betrekken.

In de Arbowet is voor werkgevers een algemene plicht tot voorlichting en onderricht aan jongeren opgenomen. Het is dan ook de vraag of daar nog een introductieplicht aan toegevoegd moet worden, mede vanwege het feit dat de handhaving op problemen zal stuiten. Of uitbreiding van de arbeidsinspectie enig soelaas kan bieden, valt nog te bezien. Om te beginnen, zou de arbeidsinspectie risicoanalyses moeten gaan uitvoeren. Op basis daarvan kan het personeel gerichter ingezet worden en zal de handhaving efficiënter worden. Voorts kan van de aankondiging dat een bepaalde sector in een jaar extra gecontroleerd zal worden, een preventieve werking uitgaan. Uit de onderzoeken blijkt trouwens dat werkgevers in de praktijk vaak niet goed op de hoogte zijn van wat wel en wat niet mag. Brochures blijken over het algemeen onvoldoende gelezen te worden. Middels een gesprek met de werkgeversorganisaties moeten met name de werkgevers in het midden- en kleinbedrijf nog eens gewezen worden op de regelgeving die geldt voor werken door jongeren. In het licht van de aansprakelijkheidsregelingen die er zijn, is dat ook van belang voor de werkgevers.

Het NIBUD doet om de twee à drie jaar een scholierenonderzoek. Jaarlijks onderzoek heeft waarschijnlijk geen meerwaarde. Aan het probleem van werving onder scholieren en studenten lijkt overigens door zelfregulering van de werkgevers een einde te komen. In bepaalde sectoren zijn hier al afspraken over gemaakt. Een wettelijke regeling terzake zal ten eerste moeilijk te formuleren zijn en zal ten tweede erg moeilijk te handhaven zijn.

Het verrichten van werkzaamheden door dertien- en veertienjarigen is aan strikte regels gebonden. Om niet de suggestie te wekken dat dertien- en veertienjarigen volwaardig aan het arbeidsproces kunnen deelnemen, moet er ook geen minimumjeugdloon voor deze groep ingevoerd worden. Zo wordt ook voorkomen dat de discussie zich straks uitbreidt tot de elf- en twaalfjarigen. Gezien het standpunt van het kabinet en een meerderheid van de commissie, had de minister geen behoefte aan een onderzoek naar de effecten van het invoeren van een minimumjeugdloon voor dertien- en veertienjarigen. De diverse onderzoeken die al gedaan zijn naar het werken door dertien- en veertienjarigen, geven ook geen aanleiding om dit standpunt te herzien. Deze groep moet zich primair bezighouden met school. Het is trouwens treurig dat meisjes niet alleen minder blijken te verdienen dan jongens, maar ook nog eens minder zakgeld krijgen. Het laatste is echter een zaak van de ouders. Wel zijn er vele publicaties over zakgeld, de hoogte ervan en hetgeen de kinderen ervan moeten betalen. De minister was eventueel bereid om de gegevens terzake op de website voor jongeren te zetten, maar wilde geen referentiepunt voor de hoogte van het zakgeld introduceren.

Over de krantenbezorgers zijn goede afspraken gemaakt met de werkgevers in die sector. Strikte controle en streng optreden tegen werkgevers die de regels overtreden, moeten leiden tot minder overtredingen. Gezien het belang hiervan, zegde de minister voor volgend jaar een nieuw inspectieproject arbeidstijden en arbeidsomstandigheden toe. In de binnenkort te verschijnen SCP-rapportage wordt waarschijnlijk geen aandacht besteed aan de mogelijke relatie tussen het op jonge leeftijd gaan werken en het al op redelijk jonge leeftijd arbeidsongeschikt worden.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) was verheugd dat de capaciteit van de Arbeidsinspectie gerichter zal worden ingezet en meer zal worden toegespitst op vakantiewerk en bijbanen. Zij was benieuwd naar de effecten hiervan. Het opzetten van een website voor jongeren is een goed initiatief. Het is ook goed om de jongeren daarbij te betrekken. De toegang tot die website moet wel optimaal zijn. Het is overigens een goede zaak dat de arbeidsinspectie een nieuw onderzoek zal doen naar de arbeidstijden en arbeidsomstandigheden van krantenbezorgers.

In de Arbeidstijdenwet staat onder welke voorwaarden dertien- en veertienjarigen mogen werken. Natuurlijk is het niet de bedoeling dat zij meer gaan werken, want de school moet vooropstaan. Het is echter nog steeds de vraag waarom er geen minimumloon voor dertien- en veertienjarigen ingevoerd wordt. Het is absoluut niet bewezen dat daar een aanzuigende werking van zou uitgaan. Wel is er door het ontbreken van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen sprake van leeftijdsdiscriminatie. Waarom wil de minister trouwens geen onderzoek laten doen naar de effecten van de invoering van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen op het niveau van vijftienjarigen? Op basis daarvan zouden de voor- en nadelen hiervan nader besproken kunnen worden.

Mevrouw Örgü (VVD) sprak haar waardering uit voor het initiatief van de minister om een website voor jongeren op te zetten. In deze tijd waarin met name jongeren internet bezoeken, is dit de manier om hen voorlichtingsmateriaal te presenteren. Op die website moet echter geen richtlijn gegeven worden over de hoogte van het zakgeld. Wel vond mevrouw Örgü het een goed idee dat de minister nog eens met de werkgevers uit het MKB zou spreken over de regelgeving voor het werken door jongeren. Tot slot meldde zij dat zij tegen het invoeren van een wettelijk minimumloon voor dertien- en veertienjarigen bleef.

De heer Santi (PvdA) vond het een goede zaak dat er meer aandacht gegeven zal worden aan de voorlichting aan jongeren over het hebben van een baantje en dat daarbij ook de jongerenorganisaties van CNV en FNV betrokken zullen worden. Misschien is het raadzaam om hier ook het NIBUD bij te betrekken. Het idee van het opzetten van een website is prima, maar er zullen ook nog andere wegen bewandeld moeten worden om alle jongeren (en hun ouders) te bereiken.

Het is van belang dat de arbeidsinspectie efficiënt en doelmatig werkt. Capaciteitsuitbreiding behoeft hier niet altijd toe te leiden. Als het ILO-verdrag evenwel goedgekeurd wordt, moet er echt werk gemaakt worden van de handhaving van de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Als het nodig blijkt te zijn, moet er opnieuw gecontroleerd worden. Verder moet er, als er sprake is van recidive, vervolgd worden. Uiteraard blijven ouders verantwoordelijk voor hetgeen hun kinderen doen. Tot slot meldde de heer Santi dat hij zijn visie op een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen niet had herzien.

Mevrouw Verburg (CDA) merkte op dat uit het NIBUD-onderzoek ook blijkt dat allochtone jongeren meer betaald krijgen dan autochtone jongeren. Uit een recent onderzoek naar armoede onder allochtonen blijkt ook dat hoop toch gerechtvaardigd is. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt zou de minister moeten overwegen om de capaciteit van de arbeidsinspectie uit te breiden. Er moet immers nadrukkelijk sprake zijn van handhaving en naleving van de regels voor het verrichten van arbeid door met name jongeren van dertien en veertien jaar. Het is niet voldoende om alleen te streven naar een gerichtere inzet van de arbeidsinspectie. Kan de minister trouwens iets zeggen over de boetes die werkgevers opgelegd krijgen wanneer zij de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet overtreden en de hoogte daarvan?

De minister is de mening toegedaan dat werkgevers wel weten dat het niet in hun eigen belang is om jongeren al vroeg uit de schoolbanken te halen en dat zij in dezen hun verantwoordelijkheid zullen nemen. Als werkgevers evenwel een vacature hebben, vinden zij het prima dat een jongere uit de schoolbanken wil stappen om die op te vullen. Enkele jaren later zit die jongere echter wel met de problemen van drop out. Er moet dan ook aandacht aan dit punt besteed blijven worden, ook al is in sommige sectoren afgesproken dat jongeren dan alsnog in staat gesteld moeten worden om een startkwalificatie te halen.

Wanneer er een minimumjeugdloon voor dertien- en veertienjarigen ingevoerd wordt, zal daar een aanzuigende werking van uitgaan en zal het verrichten van arbeid door die leeftijdscategorie normaal gevonden gaan worden. Dat is evenwel niet de bedoeling. De minister heeft trouwens niet aangegeven wat hij gaat doen met de suggesties van de Jongerenorganisatie CNV, bijvoorbeeld om de ervaringen van jongeren te verzamelen. Verder dacht hij dat er door het SCP geen verband wordt gelegd tussen het hebben van een bijbaan van jongeren en het risico dat zij op relatief jonge leeftijd in de Wajong of de WAO terechtkomen. Hier moet toch aandacht aan besteed worden om ervoor te zorgen dat de jongeren van nu gezond de pensioengerechtigde leeftijd kunnen halen.

De heer De Wit (SP) meende dat er aan de diverse rapporten over bijbanen en vakantiewerk van jongeren conclusies moeten worden verbonden. Verder herhaalde hij zijn suggestie om de voorwaarden waaronder heel erg jonge kinderen mogen werken, aan te scherpen en alleen maar toe te staan dat dertien- en veertienjarigen vakantiewerk doen. De vraag is of jongeren van dertien en veertien jaar op deze aarde zijn om te werken en geld te verdienen, of dat de nadruk toch moet liggen op hun ontwikkeling. De heer De Wit was van mening dat het bij jongeren vooral moet gaan om school, huiswerk en ontspanning en dat enig sturend optreden van de overheid gewenst is om ervoor te zorgen dat men het belang daarvan inziet. Zoals het nu gaat, zullen de allochtone jongeren, die nu het meeste verdienen, straks waarschijnlijk niet aan de bak komen.

De gedachte om een website voor jongeren op te zetten, is natuurlijk prima. Er moet echter ook naar gestreefd worden dat de contracten die jongeren met een werkgever sluiten, helderheid geven over de rechten en de plichten over en weer. Tot slot merkte de heer De Wit op dat in de CAO-onderhandelingen nooit een punt wordt gemaakt van een CAO voor jongeren en dat jongeren om die reden een minimumloon moeten krijgen, als zij werken. Hij betreurde het dat de minister niet bereid is om een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de invoering van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen.

Mevrouw Schimmel (D66) wilde weten of bij de algemene voorlichtingsplicht voor werkgevers ten aanzien van jeugdige werknemers in de Arbowet ook de mogelijkheid is geopend om terzake een AMvB op te stellen. Als dat het geval is, kan de introductieplicht op die manier geregeld worden. Verder wordt nu ook in de Arbeidstijdenwet de bestuurlijke boete geïntroduceerd. Moet niet overwogen worden om de bestuurlijke boeten voor overtreding van de regels ter bescherming van jeugdigen te verhogen? De arbeidsinspectie moet uiteraard doorgaan met haar speciale werkzaamheden voor jongeren. Het is overigens prima dat er een website wordt opgezet, maar dat moet dan wel in samenwerking met de jongerenorganisaties gedaan worden. Tot slot pleitte mevrouw Schimmel voor in ieder geval een minimumbetaling van dertien- en veertienjarigen op het niveau van het minimumloon voor vijftienjarigen. Dit bedrag zou als referentiepunt op de website vermeld moeten worden.

De minister meldde dat de capaciteit van de arbeidsinspectie mede afhangt van de begroting van het departement en de gestelde prioriteiten. Uitbreiding van de arbeidsinspectie leidt uiteraard tot meer mogelijkheden, maar de minister wilde toch eerst proberen om meer resultaten te boeken op basis van risicoanalyses en het aankondigen van gerichte controles in bepaalde sectoren.

De minister was niet bereid om zijn standpunt ten aanzien van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen te herzien. Het leek hem overigens erg ingewikkeld om een objectief onderzoek naar de gevolgen van die introductie hiervan op te zetten. Bovendien zou van zo'n onderzoek ten onrechte de suggestie kunnen uitgaan dat het kabinet geen zelfstandige argumenten heeft om niet tot de invoering van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen over te gaan. Voorts is het de vraag of de voorstanders van een minimumloon voor dertien- en veertienjarigen er door zo'n onderzoek wel van overtuigd worden dat het niet verstandig is om dat in te voeren. Het verbieden van het verrichten van werkzaamheden door dertien- en veertienjarigen lijkt ook geen reële optie.

De minister was bereid om ook het MKB te betrekken bij het opzetten van de website voor jongeren. De werkgevers in het MKB hebben er namelijk ook belang bij om goed op de hoogte te zijn van wat jongeren wel en niet mogen doen. Wellicht heeft het vermelden van de bestuurlijke boetes op de website ook een preventieve werking. De Kamer wordt bij gelegenheid nog geïnformeerd over de hoogte van de boetes die de werkgevers opgelegd krijgen, als zij de Arbeidsomstandighedenwet overtreden. Ook wordt nog bekeken of het aanbeveling verdient de boetes die in de Arbeidstijdenwet worden voorzien hoger te stellen, wanneer het gaat om overtredingen ten aanzien van jeugdigen. Er moet natuurlijk niet te lang gewacht worden met het opzetten van de website. Het is overigens een goede suggestie om het NIBUD ook te betrekken bij de voorlichting aan jongeren over het hebben van een baantje. Er zijn trouwens nogal wat voorlichtingsfolders, maar die worden niet altijd gelezen. Misschien kan er middels het onderwijs wat meer voorlichting gegeven worden over wat wel kan en niet mag bij het hebben van een baantje. Goedkeuring van ILO-verdrag 182 staat overigens los van de arbeidstijden en arbeidsomstandigheden voor jongeren in Nederland. Er moet natuurlijk sprake zijn van handhaving, zeker als er sprake is van recidive. De suggestie van het CNV om de ervaringen van jongeren te verzamelen, kan besproken worden bij het aanstaande bezoek van het CNV aan het ministerie.

De minister kon niet direct aangeven of de Arbowet de mogelijkheid biedt om in het licht van de algemene voorlichtingsplicht van werkgevers een AMvB uit te vaardigen. Het leek hem overigens dat in dit kader meer met handhaving dan met aanscherping van de wetgeving bereikt kan worden. In het contract dat werkgevers met jeugdigen afsluiten, wordt ingevolge de wetgeving al ingegaan op de wederzijdse rechten en plichten. Tot slot zei de minister dat het hem zeer moeilijk leek om het verband tussen op jonge leeftijd gaan werken en het op relatief jonge leeftijd arbeidsongeschikt raken te onderzoeken.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD) en Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Klein Molekamp (VVD) en Van der Hoek (PvdA).

Naar boven