27 400 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2001

27 417
Beleidsbrief groen onderwijs 2010

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 oktober 2000

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 5 oktober 2000 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 19 mei inzake bekostiging agrarische opleidingscentra (26 800-XIV, nr. 112);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 11 juli 2000 inzake landbouwonderwijsverslag 1999 (LNV-00-584);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 23 augustus 2000 inzake reactie op brief van de familie De Graaf over de verwijdering van een leerling met het syndroom van Down van AOC De Groene Welle;

– de brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 21 september 2000 inzake beleidsbrief groen onderwijs 2010 (27 417, nr.1).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Waalkens (PvdA) bracht naar voren dat in de beleidsbrief wordt aangegeven dat wordt ingezet op verbreding en internationalisatie van het agrarisch onderwijs, maar dat er niet bij staat op welke wijze dit wordt vormgegeven. Er is sprake van een duidelijke breuk met het verleden. In plaats van de structuur staat nu de inhoud centraal.

De grote concentratie van het agrarisch onderwijs leidt tot verschraling van het aanbod. Er wordt niet aangegeven op welke wijze de voor de verbreding noodzakelijke verbinding tussen AOC's en ROC's moet worden aangebracht. De groenopleidingen zijn nog te veel het domein van de AOC's, die overigens nog te veel witte scholen zijn.

Het inspectierapport toont aan dat het agrarisch onderwijs te weinig innovatief is en dat het kwaliteitsbewustzijn vergroot moet worden. Ook het cursorisch onderwijs vertoont tekorten. Er moet een goed aanbod zijn, gericht op de vragen van de landbouwsector en van andere sectoren.

Er dient te worden vastgehouden aan een evenredige verdeling van de onderwijsmiddelen. Kan de minister zijn brief van 4 oktober jl. op dit punt toelichten?

Nu het dwaalspoor van het streven naar een consortium voor het hoger agrarisch onderwijs is verlaten, is een divers beeld ontstaan. Er is behoefte aan heldere keuzes om de HAO's te verbreden. Een fusie met de universiteit van Wageningen kan niet aan de orde zijn. Groenopleidingen mogen vooral niet in een isolement terechtkomen.

De afgelopen jaren is ten aanzien van de HAO's het systeem van verliesfinanciering gehanteerd. Hier moet een eind aan gemaakt worden en het geld moet beschikbaar komen voor vernieuwing en verbreding.

De universiteit van Wageningen heeft een te smalle basis gezien de lage instroom van studenten. Positief is het hoge aantal promovendi. Deze universiteit moet echter ook financieel een stevige basis krijgen.

Het viel de heer Mosterd (CDA) op dat van de agrarische onderwijskolom alleen het VMBO-groen onstuimig groeit, terwijl het MAO en het HAO constant blijven en het WO zelfs afneemt. Het VMBO biedt nog geen beroepskwalificatie. De doorstroming van dit type onderwijs naar ROC's moet even goed gewaarborgd zijn als bij OCW-opleidingen. Deze aansluiting van VMBO-groen verdient blijvende aandacht. Voortijdig schoolverlaten moet ook binnen de AOC's zoveel mogelijk voorkomen worden.

In het licht van het bloeiend economisch klimaat is de budgetkorting wrang te noemen. Is die korting wel terecht? Er wordt gesteld dat de bekostiging van VMBO-groen en MAO overeenkomt met de bekostiging van OCW-opleidingen. Landbouwonderwijs is echter beroepsonderwijs en moet dus alleen met die onderwijsvorm vergeleken worden en niet met het gehele voortgezet onderwijs. De indruk bestaat dat voor het agrarisch beroepsonderwijs per definitie te weinig geld beschikbaar wordt gesteld. Op welke wijze wil de minister de bekostiging van het AO verbeteren?

De vergelijking met het gehele VO leidt er ook toe dat het landbouwonderwijs veel minder profiteert van de 200 mln. extra voor de versterking van het beroepsonderwijs dan verwacht mag worden. Het landbouwonderwijs heeft hiervan 2,5% gekregen, terwijl het 6% van de MBO- en 7% van de VMBO-leerlingen in huis heeft. Als de MAVO-leerlingen niet worden meegerekend dan is dit percentage zelfs 13. Wil de minister een en ander nog eens nagaan? Als blijkt dat er sprake is van structurele fouten, wil hij die dan zo snel mogelijk herstellen? Klopt het dat de AOC's de mogelijkheid krijgen, het onderwijsaanbod te verbreden?

De dalende belangstelling voor het hoger agrarisch onderwijs heeft ook te maken met het imago van de landbouw. De overheid en de milieuorganisaties laten zich regelmatig in negatieve zin daarover uit. Overigens loopt de belangstelling voor alle bètaopleidingen terug. Dit algemene gegeven moet in de cijfers voor het landbouwonderwijs verwerkt worden. Wellicht is het beeld minder ongunstig dan op het eerste gezicht lijkt.

In de beleidsbrief wordt een groot aantal suggesties ter verbetering genoemd, waardoor de indruk ontstaat dat er maar weinig van deugt. De minister moet er meer de nadruk op leggen dat de Nederlandse landbouw van wereldklasse is, dat het onderzoek het beste ter wereld is, dat er innovatieve oplossingen voor grote problemen worden gevonden en dat de geïnnoveerde landbouw een goede toekomst heeft. Het landbouwkundig onderzoek verdient alle steun, ook wanneer het de primaire sector betreft. Dit onderzoek levert de kennis op basis waarvan politici beslissingen kunnen nemen.

De CDA-fractie heeft begrip voor de noodzakelijke verbreding die tot het Wageningen universiteit en researchcentrum heeft geleid. Het is echter de vraag of de universiteit niet te veel van haar landbouwkarakter heeft prijsgegeven, zeker in internationaal opzicht. Wageningen moet zich profileren als centrum voor agrolife sciences; een universiteit die via onderzoek en onderwijs oplossingen aandraagt voor problemen inzake de agrarische productie, de voedselveiligheid, de voedselkwaliteit en de inrichting van het landelijk gebied. De schaamte voor landbouw moet worden afgelegd. Internationaal is landbouw een key item. De politiek moet Wageningen nu de tijd geven om een en ander waar te maken.

De heer Ter Veer (D66) wees erop dat door het vorige kabinet de nota Dynamiek en vernieuwing is uitgebracht, waarvan kennisinfrastructuur een belangrijk onderdeel was. Het is goed dat uiteindelijk de onderzoeksinstellingen en de universiteit zijn gefuseerd in Wageningen universiteit en researchcentrum. Daarnaast is het technologisch topinstituut voor voeding in het leven geroepen. Nu moeten de instellingen de tijd krijgen om een en ander daadwerkelijk in te vullen. Nu het negatieve imago van de landbouw verleden tijd is, kan meer wervend naar buiten worden getreden. Daarbij gaat het naast moderne landbouwproductiemethoden, ook om biotechnologie.

De fractie van D66 ziet geen reden tot fusie van Wageningen UR en de hogere agrarische opleidingen. Samenwerking dient wel gestimuleerd te worden. Het zal dan wel blijken welke mogelijkheden zich regionaal voordoen. Wageningen dient na te gaan op welke wijze samengewerkt kan worden met de universiteiten van Nijmegen en Twente.

Nederland kan zijn goede internationale positie op het terrein van landbouw alleen houden als de kennisinstellingen ook goede contacten in het buitenland hebben. Er dient gestreefd te worden naar een netwerk van kwaliteitsuniversiteiten in Europa en wellicht ook in de VS. De kennisinfrastructuur van tropische landbouw dient overeind gehouden te worden. Wil de minister met zijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking nagaan op welke wijze de onderwijscomponent voor de landen met een grote achterstand in stand kan worden gehouden.

Het agrarisch VMBO groeit als kool, maar het zijn nog te veel witte scholen. Daar mag men niet in berusten. Ten aanzien van de AOC's brak de heer Ter Veer een lans voor levenslang leren in de vorm van cursorisch onderwijs. Wellicht moeten hiervoor op de komende begroting extra middelen vrijgemaakt worden. Het is betreurenswaardig dat het aanbod op AOC's te weinig op regionaal niveau wordt aangestuurd, waardoor er plaatselijk onnodige en schadelijke concurrentie optreedt.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV) bracht naar voren dat de beleidsbrief bol staat van de ambitie. Evenals in het algemeen voortgezet onderwijs moet er ook in agrarisch onderwijs het nodige veranderen. Men dient echter wel met beide benen op de grond te blijven. De AOC-raad constateert dat het uiteindelijk aankomt op concretisering en op de mogelijkheden om ambities waar te maken. De nota wordt op dat punt te vrijblijvend geacht. De heer Stellingwerf concludeerde echter dat de minister de instellingen veel ruimte wil geven voor een eigen invulling. Overigens mag niet de indruk gewekt worden dat het alleen kommer en kwel is met het agrarisch onderwijs. De nieuwe namen VBMO-groen en MBO-groen geven goed de veranderde omstandigheden aan.

Het onderwijs moet minder nationaal georiënteerd zijn. Het agrarisch onderwijs kent al relatief veel internationale contacten. Op een HAO is een buitenlandse stage zelfs verplicht. Internationalisering mag echter geen doel op zich worden. Hoe staat het Nederlands agrarisch onderwijs er in vergelijking met het buitenland voor?

Waarop wordt gedoeld bij de vraagsturing, de vraag van de markt of van de leerlingen? Wat betekent de zin op bladzijde 9 van de notitie «de gewenste flexibiliteit en vervaging van de scherpe grenzen tussen onderwijs en bedrijfsleven in de rol van opleider heeft consequenties voor de financiële rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven»?

Alleen het VBMO kent een (aanzienlijke) stijging van het aantal leerlingen, terwijl zich op de andere opleidingen minder gegadigden melden. Succes is niet alleen afhankelijk van het handelen van de overheid. De instellingen zullen er meer de nadruk op moeten leggen dat een groene leeromgeving aantrekkelijk is.

Het voortijdig schoolverlaten kan wellicht teruggedrongen worden door imagoverbetering. Volgens de inspectie laat het niveau van het HAO in een aantal gevallen te wensen over. Hoe kan de minister verklaren dat er dan toch nog problemen zijn met de doorstroming uit het MAO?

Het agrarisch onderwijs is naar zijn aard kleinschalig en wordt daardoor geconfronteerd met relatief hoge vaste kosten. Het is wellicht gerechtvaardigd om de normen aan te passen. Hoe worden de extra middelen verdeeld? De problemen bij groeischolen worden weggewerkt door een tijdelijke aanpassing van het betaalritme. Wordt hiermee op een systeem van voorschotten gedoeld?

De terugloop bij Wageningen UR heeft waarschijnlijk een relatie met het imago van de landbouw. De politiek heeft daar ook aan bijgedragen. De groenuniversiteit moet dit imago kunnen verbeteren en de politiek kan er ook het nodige aan doen.

De heer Cornielje (VVD) achtte de beleidsbrief te weinig concreet en te vrijblijvend. Er wordt geen antwoord gegeven op een aantal cruciale vragen waar al lang mee geworsteld wordt. Beleidsontwikkeling is een continu proces, maar in de beleidsbrief ontbreekt de aansluiting op het verleden.

In de vorige periode zijn de aanbevelingen uit het rapport-Peper geïmplementeerd. Zo is er een omslag gecreëerd van aanbodfinanciering naar vraagsturing. Heeft die structuurwijziging gewerkt? Zijn er nog knelpunten? Daarnaast is in Wageningen UR een innige samenwerking tussen universiteit en DLO-instituten gerealiseerd. Er is geen sprake van een fusie, want er zijn nog steeds twee colleges van bestuur. Levert dat nog spanningen op? Wat zijn de consequenties van het mislukken van het consortium HBO-groen voor de instellingen die geen samenwerkingsverband zijn aangegaan. Van Hall/Larenstein gaat een niet vrijblijvende samenwerking aan met Wageningen UR. Hoe ver gaat deze symbiose? Is de minister bereid, deze samenwerking te stimuleren? Het gaat ten slotte om het in stand houden van agrarische expertise.

Er moet worden aangesloten bij het OCW-beleid, maar met een eigen inkleuring. De heer Cornielje ging ervan uit dat met de brief van 4 oktober over de verdeling van de extra onderwijsmiddelen aan de bezwaren van de AOC-raad tegemoet is gekomen.

Is het de bedoeling dat het HBO tot de graad van bachelor opleidt en dat de masteropleiding, inclusief de lerarenopleidingen, in Wageningen wordt geconcentreerd? HBO-groen probeert via Engeland masteropleidingen binnen te halen. Hierdoor neemt het aantal studenten in Nederland af en kan het bestaansrecht van dit soort opleidingen in gevaar komen.

Hebben de geïntegreerde leerwegen MBO/HBO-groen een plaats gekregen in de nieuwe kwalificatiestructuur? Er lijkt nog geen einde te zijn gekomen aan de verdere sanering van AOC's. Er is behoefte aan een goede regionale inbedding van levensvatbare centra. Wordt gedacht aan een uitruil van opleidingen? Als alle AOC's hetzelfde aanbod hebben, komt hun voortbestaan in gevaar. Op dit terrein stelt de VVD-fractie een regisserende hand van de minister op prijs.

Sinds de oprichting van het Topinstituut voeding is er nooit meer iets van vernomen. Kan de minister de Kamer nader informeren over deze PPS-constructie?

De kennisnetwerken hebben de toekomst. Het groene onderwijs heeft op dit terrein een zeer goede traditie. Van OVO – onderwijs, voorlichting en onderzoek – via BOVO – bedrijfsleven, onderwijs, voorlichting en onderzoek – moet naar BIOVO gestreefd worden, bedrijfsleven, innovatie, onderwijs, voorlichting en onderwijs. Dit laatste is ook een verwijzing naar de life sciences.

Agrarische kennis is te vinden op Wageningen UR, bij onderzoeksinstellingen, bij het bedrijfsleven en bij andere universiteiten. Het streven naar verbreding wordt dan ook gesteund door de VVD. Ook de waterkwaliteitsaspecten horen er eigenlijk bij. Wil de minister samen met Wageningen UR het begrip «life sciences» helder afbakenen en definiëren? Kan een en ander in een vervolgnota aan de onderwijskundige infrastructuur worden gekoppeld? In kennisnetwerken moet men zich tot de core business beperken.

Het groene onderwijs is moeilijk vergelijkbaar met andere vormen van onderwijs. In de financiering moet dan ook zoveel mogelijk aangesloten worden bij het overig VBMO en MBO. Op die wijze kan de budgetfactor komen te vervallen.

De heer Cornielje wees erop dat De Groene Welle kinderen met het syndroom van Down juist kansen biedt, maar dat de leerling waarop in de brief wordt geduid, niet te handhaven was. Gelukkig is daar inmiddels een goede plek voor gevonden.

Deze nota is een eerste stap om de discussie over het groene onderwijs nieuw leven in te blazen. Zonder vitaliseringsoperatie dreigt het groene onderwijs bergafwaarts te gaan. Sommige sectoren nadere de grens van levensvatbaarheid.

Het antwoord van de regering

De minister onderschreef het belang van een goed imago van het agrarisch onderwijs. De in gang gezette vernieuwing moet uitgedragen worden. In de beleidsbrief worden de uitgangspunten uit de nota Voedsel en groen nader uitgewerkt. Nederland is gediend met een goede, op de toekomst gerichte kennisinfrastructuur. Het agrarisch onderwijs moet de voorwaarden scheppen voor een nieuwe landbouw.

Internationalisering is geen doel op zich, maar het is duidelijk dat de landbouw in toenemende mate te maken krijgt met een internationale concurrentie, zowel in Europa als daarbuiten. Daarnaast moet het agrarisch onderwijs praktijkgericht zijn. De Hogere agrarische school in Dronten heeft beide punten goed opgepakt, maar dat geldt niet voor alle opleidingen. Daarom is het van belang om de opleidingen hierop te blijven wijzen. In de beleidsbrief wordt vooral ingegaan op de inhoud en minder op de structuur. Onderwijsinstellingen krijgen meer ruimte om de gewenste vorm te kiezen, zonder dat overigens de minimumeisen worden losgelaten.

De inspectie heeft geconstateerd dat het landbouwonderwijs een behoorlijke kwaliteit heeft, maar dat er nog het nodige schort aan de follow-up. In sommige sectoren is hoge uitstroom van leerlingen zonder enig certificaat. De instellingen zijn de eerstverantwoordelijken om hier adequaat tegen op te treden. De regering kan op dit terrein wel via oriëntaties aanzetten voor oplossingen geven. De grondslag van de vrijheid van onderwijs is dat de instellingen zelf keuzes kunnen maken. Het is niet gelukt om een totale fusie van het hoger agrarisch onderwijs te verwezenlijken, dus moeten de instellingen binnen de huidige structuren de knelpunten wegnemen. Er is geen blauwdruk voor het HAO, maar er wordt vooral getracht via de inhoudelijke benadering de instellingen aan te sturen. De noodzakelijke veranderingen kunnen niet plaatsvinden als jongeren worden opgeleid door leerkrachten die nog op een oud spoor zitten.

Het kabinet streeft naar een evenredige, eerlijke verdelingen van de middelen over beide begrotingen, dus ook van de extra middelen. De toepassing van verdeelsleutels maakt het echter niet altijd mogelijk direct de consequenties voor de begroting van LNV in beeld te krijgen. De minister gaf aan van de incidentenbenadering af te willen. Met het oog daarop kan een gesprek met de collega van Onderwijs verhelderend werken, ook voor de langere termijn. Over dit soort zaken mag niet eindeloos gesteggeld worden. Voor de definitieve vaststelling van het aandeel LNV moeten de criteria helder zijn. In zijn brief heeft de AOC-raad terecht aandacht hiervoor gevraagd. De minister zegde toe op korte termijn inzicht te zullen geven in de aanvullende middelen voor het agrarisch onderwijs.

In een aantal gevallen heeft LNV bij het invullen van de ombuigingen een eigen lijn gekozen. Voor het onderwijs heeft dit overigens geen verschil gemaakt. Een recent accountantsonderzoek heeft aangetoond dat er, inclusief het beroepsonderwijs, geen significante verschillen zijn tussen de bekostiging van OCW en LNV, namelijk f 10 000 per leerling. Voorshands – er loopt nog een bezwaarprocedure – is er geen reden terug te komen op de in 1994 doorgevoerde budgetkorting. Desgevraagd was de minister bereid om in overleg met minister Hermans na te gaan of er desalniettemin geen onacceptabele verschillen tussen het technisch en het agrarisch onderwijs bestaan. Hierbij zal de door de AOC-raad aangekondigde contra-expertise betrokken worden.

Door de organisatorische wijzigingen heeft de universiteit van Wageningen meerwaarde gekregen. Universitair en praktisch onderzoek gaan nu op een goede manier samen. Er lijkt zeker sprake te zijn van een topinstituut. Naast de instellingen die onder de maat blijven, moeten ook de instituten die bovengemiddeld presteren aandacht krijgen. Er moet in Wageningen nog het nodige gedaan worden aan de invulling van de structuur, maar het streven is dat deze universiteit aan de top van Europa komt te staan. Men zal zich steeds meer op agrolife sciences moeten richten en daartoe dienen in de komende tijd prioriteiten gesteld te worden. De synergie tussen onderwijs en onderzoek moet ook samen met andere instellingen – Nijmegen, Utrecht enzovoorts – vorm krijgen.

De minister van OCW moet het voortouw nemen in de bachelor-masterdiscussie. Duidelijk is wel dat er op dit terrein aansluiting met het buitenland gezocht moet worden. Er moet sprake zijn van een herkenbare structuur zonder U-bochten. Ten aanzien van Europa is het onderscheid tussen HBO en WO het uitgangspunt. Te verwachten valt dat een en ander heel goed gestalte kan krijgen door samenwerking van Wageningen met HEAO's, waarbij de masteropleidingen in Wageningen geconcentreerd moeten worden.

Ongeveer 40 OCW-scholen hebben groene afdelingen die via LNV worden bekostigd. De lage instroom van allochtonen in het agrarisch onderwijs is opvallend. De oorzaken hiervan worden nader onderzocht. Mogelijk spelen de onbekendheid en het imago van de landbouwsector een rol. Veel allochtonen komen uit landen waar de agrarische sector een lage status heeft. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat instelling te weinig doen aan werving van allochtone leerlingen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Waalkens (PvdA) maakte zich grote zorgen over de kwaliteit en de kwantiteit van het aanbod van agrarisch onderwijs. Door de clustering verschralen de AOC's en verdwijnen uit de regio's.

Bij de samenwerking van Wageningen met andere instituten in Europa moet er sprake zijn van een evenredige verdeling van de onderzoeksopdrachten.

De problematiek van witte scholen is genoegzaam bekend. Nader onderzoek is niet nodig. De energie moet vooral in concrete projecten worden gestoken.

De heer Mosterd (CDA) onderschreef het belang van een positieve uitstraling van het agrarisch onderwijs. Scoort Wageningen qua instroom ook slecht vergeleken met bètaopleidingen aan andere universiteiten?

De heer Ter Veer (D66) vroeg naar de gewenste omvang van de AOC's. Moeten deze centra hun regionale basis houden?

De heer Stellingwerf (RPF/GPV) wees erop AOC's door hun beperkte grootte aantrekkelijker zijn dan ROC's. Dit voordeel moet uitgebuit worden. Heeft het aanbod van groen onderwijs bij ROC's consequenties voor de kritische massa bij AOC's?

Heeft de kritiek van de inspectie op het niveau van het hoger agrarisch onderwijs gevolgen voor het middelbaar agrarisch onderwijs?

De heer Cornielje (VVD) vroeg wanneer de Kamer nader geïnformeerd wordt over de uitkomsten van het onderzoek naar de eventuele verschillen in bekostiging.

Het agrarisch onderwijs heeft altijd voorop gelopen bij vernieuwingen. Is de minister bereid de samenwerking tussen Wageningen UR en Van Hall/Larenstein op het punt van de bachelor- en masteropleidingen zodanig te faciliëren dat andere HBO-instellingen daarbij aan kunnen sluiten?

Het is goed dat na twee jaar de discussie over het landbouwonderwijs hervat is. Nu moet het onderwijsveld via concrete voorstellen duidelijk gemaakt worden welke richting het op moet.

De minister was het ermee eens dat de dialoog moet worden voortgezet, zowel in het kader van de begrotingsbehandeling als tussentijds.

De samenwerking tussen Wageningen UR en Van Hall/Larenstein bevindt zich nog in de oríënterende fase. Het is een interessante ontwikkeling. Landbouwonderwijs is zeer belangrijk, maar gelet op de vrijheid van onderwijs is een terughoudende opstelling van de overheid gewenst.

De minister bracht naar voren dat via een positief-kritische benadering betrokkenen tot meer prestaties moeten worden aangezet. Hij wees erop zich de afgelopen tijd zeker niet negatief over de landbouw te hebben uitgelaten.

Evenredigheid is uitgangspunt bij internationale samenwerking. Nederland is een klein land, maar maakt op het gebied van agrarische kennisverwerving zeer goede vorderingen. Dit mag ook best tot uiting komen.

De ROC's en AOC's mogen elkaar niet wegconcurreren. Het is niet alleen een kwestie van aantallen maar ook van de inhoud van de opleidingen. In de regio moet een zekere specialisatie tot stand worden gebracht. Eerst moeten de betrokkenen de kans krijgen door het stellen van prioriteiten knelpunten weg te nemen. De nieuwe ontwikkelingen kunnen gezien worden als kansen of als bedreigingen. De instellingen zullen worden uitgenodigd om ideeën uiteen te zetten. «Den Haag» heeft niet in eerste instantie op dit terrein een sturende taak.

De minister stemde in met de suggestie om in het voorjaar gelijktijdig met de nota van staatssecretaris Adelmund over het overige VMBO een notitie uit te brengen over de AOC's.

Niet iedere opleiding die pretendeert «groen» te zijn, wordt door het ministerie goedgekeurd. De verbreding van het agrarisch onderwijs is in het algemeen toe te juichen.

De minister zegde toe de projecten om allochtonen voor het agrarisch onderwijs te interesseren, te inventariseren om na te gaan waar extra inspanningen nodig zijn.

In de bijlage van de kabinetsnota over biotechnologie wordt de score van Nederland op het gebied van de plantaardige en dierlijke biotechnologie aangegeven. Op dat punt moeten de prioriteiten in Wageningen wellicht bijgesteld worden.

De financiële knelpunten op korte termijn zullen nog voor de begrotingsbehandeling worden weggenomen. Voor de langere termijn is een diep- gaander overleg met minister Hermans nodig. Over een halfjaar zal hierover meer duidelijkheid gegeven worden.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF/GPV), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), De Boer (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA).

Naar boven