nr. 115
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 20 juli 2001
In de motie Stellingwerf (Tweede Kamer, 27 400-XIV, nr. 46) is de
regering verzocht de Waddenzee en de Oosterschelde aan te wijzen als gebieden
waarbinnen gedurende de jaren 2001 tot en met 2003 de visserij-activiteiten
aan de hand van de MSC-standaard door een derde partij zullen worden getoetst
en de resultaten hiervan in het jaar 2003 te betrekken bij de reeds geplande
evaluatie.
MSC (Marine Stewardship Council) heeft algemene principes en criteria
ontwikkeld. Voor de diverse vormen van visserij die voorgedragen worden voor
certificatie conform deze MSC-principes en -criteria, moet een nadere uitwerking
van deze MSC-standaard ontwikkeld worden. In deze uitwerking wordt feitelijk
invulling gegeven aan de MSC-principes en criteria voor die specifieke vorm
van visserij in een bepaald gebied. Een belangrijk criterium is een transparant
consultatieproces met alle betrokkenen bij die vorm van visserij. De uitwerking
van de standaard is hierdoor mede afhankelijk van lokale omstandigheden en
van een voldoende mate van consensus over de uitwerking van de standaard met
alle betrokkenen.
Uit de huidige maatschappelijke discussie over de schelpdiervisserij in
de Waddenzee en Oosterschelde, met name omtrent de mechanische kokkelvisserij,
blijkt een diepgaand verschil van opvatting aanwezig te zijn tussen de betrokkenen
inzake de invulling van het begrip duurzaamheid. In het evaluatieprogramma
schelpdiervisserij 1999–2003 (EVA II) wordt onderzoek verricht teneinde
meer helderheid te verkrijgen over de effecten van de schelpdiervisserij op
de natuurwaarden in de Nederlandse kustwateren. De resultaten van het EVA
II programma zullen mede een basis vormen voor de discussie over de toekomst
van de schelpdiervisserij in de Nederlandse kustwateren. De Tweede Kamer zal
nog de gelegenheid krijgen zich hierover uit te spreken.
Gezien het hiervoor genoemde verschil van opvatting tussen de betrokkenen
over het antwoord op de vraag of er sprake kan zijn van duurzame schelpdiervisserij
in de Nederlandse kustwateren, is het niet waarschijnlijk dat de komende jaren
in voldoende mate overeenstemming zal ontstaan over een uitwerking van de
MSC-standaard.
Indien een dergelijke uitgewerkte standaard niet kan worden ontwikkeld,
is een toets, waarvan de resultaten bruikbaar kunnen zijn in mijn beleid,
niet mogelijk.
Toch ben ik van mening dat de benaderingswijze vanuit de MSC-principes
en -criteria bruikbaar kan zijn, als één van de instrumenten
bij het streven van de sector om te komen tot een duurzame visserij. Dat de
sector hieraan zelf wil gaan werken, blijkt onder meer uit het rapport «Uit
de schulp, visie op duurzame ontwikkeling van de Nederlandse schelpdiervisserij»
van de stichting ODUS.
Ik ben en blijf bereid kansrijke initiatieven voor de ontwikkeling van
duurzame visserij te ondersteunen, indien de resultaten van deze private initiatieven
aantoonbaar leiden tot duurzame vormen van visserij. Ik zal dergelijke resultaten
betrekken bij mijn beleid voor de visserij in de Nederlandse kustwateren na
het jaar 2003.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber