Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XIII nr. 59 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XIII nr. 59 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 juni 2001
Zoals bepaald in de Mededingingswet (artikel 5, tweede lid) en de Elektriciteitswet (artikel 9, tweede lid) bied ik u hierbij het jaarverslag over 2000 aan van de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) en de Dienst uitvoering en toezicht energie (DTe)1. Evenals vorig jaar zijn de jaarverslagen van de NMa en de DTe geïntegreerd in één publicatie.2 Daarom zijn ook mijn bevindingen daarop, die u bij deze aantreft, in één brief gecombineerd.
Tevens vindt u als bijlage bij deze brief, conform artikel 9, lid 2 van de Elektriciteitswet, de door de directeur DTe aan mij uitgebrachte adviezen.2 Net als vorig jaar zal ik de Tweede Kamer door middel van een aparte brief informeren over de ontwikkelingen op het terrein van het Europese mededingingsbeleid. Deze brief kunt u dit najaar verwachten.
2 De Nederlandse mededingingsautoriteit in 2000
NMa/DTe heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een toezichthouder die gezaghebbende beslissingen neemt om de mededinging in de Nederlandse economie te waarborgen en de concurrentie te bevorderen. Het jaarverslag biedt, naast een beschrijving van de belangrijkste besluiten die de NMa in het jaar 2000 heeft genomen, ook volop inzicht in de werkwijze van de NMa en manier waarop de NMa de normen van de Mededingingswet inkleurt en toepast. Deze transparantie spreekt mij aan en verschaft de door de Tweede Kamer gewenste duidelijkheid. Bovendien is NMa/DTe een organisatie die niet vanuit een ivoren toren werkt. De toezichthouder stelt zich open voor opbouwende kritiek en aanbevelingen vanuit de maatschappij. Dat blijkt onder meer uit het klanttevredenheidsonderzoek dat de NMa in 2000 heeft laten uitvoeren onder advocaten en ondernemingen.
Conclusie van het onderzoek is dat de NMa op alle onderdelen waarnaar onderzoek is gedaan een voldoende scoort. Op het gebied van serviceverlening en doorlooptijd van dossiers is ruimte voor verbetering en daaraan zal dit jaar de nodige aandacht worden besteed. De voorlichtingsactiviteiten zullen de aankomende tijd verder worden geïntensiveerd. Dit alles past een volwassen toezichthouder.
Vanzelfsprekend monitor ik het functioneren van de organisatie en de wijze waarop de NMa de Mededingingswet toepast en handhaaft. In het jaar 2000 heb ik geen gebruik hoeven maken van mijn bevoegdheid de NMa in verband met de uitvoering van de Mededingingswet aanwijzingen te geven, noch individueel, noch algemeen. Ook als de NMa de zbo-status wordt toegekend, blijf ik beschikken over de bevoegdheid de NMa een algemene aanwijzing te geven inzake de toepassing en handhaving van de Mededingingswet.
Het afgelopen jaar heeft de NMa de verlangde omslag gemaakt naar pro-actieve handhaving van de Mededingingswet. Zo zijn in het jaar 2000 door de NMa tien onderzoeken gestart naar mogelijke overtredingen van de Mededingingswet op basis van marktanalyses, berichten in de media en tips. Daarnaast is de NMa gestart met acht nacontroles van eerder genomen besluiten en zijn zes sanctiebesluiten genomen. Voorts heeft de NMa op verzoek van de Europese Commissie drie verificaties verricht. En dit alles terwijl het aantal afgeronde mededingingszaken ten opzichte van 1999 met 28% toenam. Ik hecht eraan op te merken dat deze omslag niet impliceert dat de NMa in de beginperiode passief zou zijn geweest, zoals de laatste tijd weleens is gesuggereerd. Integendeel. De eerste jaren van haar bestaan werd het werk van de NMa gedomineerd door de ruim 1100 overgangsontheffingsverzoeken die moesten worden afgehandeld; dat naast een gestage stroom van fusiemeldingen. Graag wil ik het misverstand wegnemen dat deze werkzaamheden geen serieuze handhaving van de Mededingingswet zouden hebben ingehouden. Feit is namelijk dat met het afhandelen van ontheffingsverzoeken de afgelopen drie jaar maar liefst 350 kartels zijn verboden of aan het kartelverbod aangepast.
Dit betekent dat consumenten alsmede bedrijven die gezond willen concurreren, zijn verlost van tal van mededingingsbeperkingen die soms al heel lang bestonden, waaronder zware prijs- en marktverdelingsafspraken. De dg-NMa wijst ook op het feit dat met de positieve en afwijzende besluiten «piketpalen» zijn geslagen in tal van sectoren waarmee de nodige duidelijkheid is gecreëerd voor het bedrijfsleven.
Ik kan niet anders dan constateren dat de NMa hiermee een belangrijke prestatie heeft geleverd. Ik heb er alle vertrouwen in dat ook ambtshalve opsporing en bestrijding van concurrentiebeperkingen de nodige resultaten zullen blijven opleveren. Daarbij is wel van belang te bedenken dat dergelijke onderzoeken doorgaans zeer complex zijn, de inzet van veel menskracht vergen en een langere doorlooptijd kennen. Onderzoeken moeten met de nodige zorgvuldigheid worden voorbereid en aangepakt, en het rond krijgen van bewijsmateriaal is in sommige zaken echt lastig. Dat stelt vanzelfsprekend grenzen aan het aantal onderzoeken dat tegelijkertijd onder handen kan zijn.
De NMa blijft groeien. Niet alleen in omvang, maar ook in kwaliteit. De ervaringen van de afgelopen drie jaren leerden dat de organisatie versterkt kon worden door het kartelwerk onder te brengen in sectoraal georiënteerde clusters. Dat betekent dat marktkennis die nodig is voor de behandeling van zaken is geconcentreerd en verder kan worden uitgebouwd. De NMa heeft hiermee aangegeven een lerende organisatie te zijn, die zich weet aan te passen aan de eisen die aan haar worden gesteld. Voorts constateer ik dat de NMa veel tijd en energie steekt in het werven van deskundig personeel en het bieden van goede vervolgopleidingen aan medewerkers. De personeelsbezetting kende in 2000 een verloop van slechts 8%1: daarmee is het personeelsverloop ten opzichte van 1999 gehalveerd. Bovenstaande ontwikkelingen dragen bij aan het vertrouwen in de toekomst.
Het parlement heeft mij het afgelopen jaar bij een aantal gelegenheden gevraagd of de NMa/DTe is toegerust met voldoende personeel. De NMa/DTe heeft zich geconfronteerd gezien met een aanzienlijke werklast. Ik denk daarbij aan de vele ontheffingsverzoeken en klachten die zijn ingediend, alle adviesaanvragen van departementen en het grote aantal bezwaren en beroepen met name op het terrein van energie. Ook de belangrijke internationale inspanningen vergen de nodige capaciteit. Ik kan u melden dat de formatie van de NMa/DTe zal worden uitgebreid van 120 naar 190 fte. Hierbij is een substantiële versterking van de DTe inbegrepen ten behoeve van de uitvoering van de energiewetten. Voor nadere informatie verwijs ik u naar paragraaf 3.4 van deze bevindingen. Het moge duidelijk zijn dat wanneer in de toekomst extra taken aan de NMa/DTe worden toe-gekend, steeds gekeken zal moeten worden naar de daarmee samenhangende benodigde toekenning van mensen en middelen.
De inspanningen van de NMa op het internationale vlak waardeer ik zeer. Zo heeft het mij verheugd dat de NMa het initiatief heeft genomen tot de oprichting van een Europees forum van alle nationale mededingingsautoriteiten in Europa (ECA). Mede in het licht van de modernisering van het Europese mededingingsbeleid is het van groot belang dat de onderlinge samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten verder wordt bevorderd, als middel om van elkaar te leren en de handhaving van de Europese mededingingsregels te versterken. Ook de samenwerking tussen mijn Ministerie en de NMa als het gaat om de Nederlandse inbreng in bijvoorbeeld Europese raadswerkgroepen en werkgroepen van de OESO stemt mij tot tevredenheid. De inbreng van de NMa is constructief en deskundig, hetgeen ook door het internationale veld en de Europese Commissie in het bijzonder wordt gezien en gewaardeerd.
In mijn bevindingen op het jaarverslag 1999 zegde ik toe na te gaan of de omzetdrempels in het concentratietoezicht kunnen worden aangepast. De NMa signaleerde immers dat de effectiviteit van het concentratietoezicht bevorderd zou kunnen worden door de omzetdrempels in de Mededingingswet op te trekken. Ik heb hiertoe een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding die de omzetdrempel verhoogt.
3 De Dienst uitvoering en Toezicht Energie in 2000
Het jaar 2000 is voor DTe het tweede volledig operationele jaar geweest. In mijn bevindingen op het jaarverslag sta ik daarom stil bij de ontwikkelingen ten opzichte van het vorige jaar, de positie die DTe als toezichthouder heeft verworven en de activiteiten die DTe heeft ontplooid. Ook besteed ik aandacht aan de verschillende toezeggingen die ik u, met name in het privatiseringsdebat, heb gedaan.
In het jaar 2000 hebben drie onderwerpen het werk van DTe beheerst. Zo is op 10 augustus 2000 de Gaswet in werking getreden, wat heeft geleid tot een uitbreiding van de taken van DTe. Daarnaast is de eerste reguleringsperiode van 2001 tot en met 2003 voor de elektriciteitsbedrijven verder ingevuld. Voorts heeft DTe een betere en meer marktconforme manier ontwikkeld voor de allocatie van de beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit.
Net als in het jaar 1999 stonden de uitvoerende taken uit de Elektriciteitswet 1998 centraal. Daarnaast is er veel geïnvesteerd in de groei van de organisatie en de verdere uitbouw van de expertise. De opgedane kennis bij het reguleren van de elektriciteitsmarkt zal worden ingezet voor de uitvoerende taken in het kader van de Gaswet. Daarnaast zal in de komende jaren aan het toezicht op naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verder invulling worden gegeven. In haar jaarverslag geeft DTe verder aan dat de kwaliteit van de infrastructuur en de dienstverlening van de netbeheerders belangrijke aandachtspunten zijn. Ik onderschrijf dit volledig.
In de volgende paragrafen ga ik dieper in op enkele specifieke onderwerpen die in de taakuitvoering van DTe aan de orde komen.
Mijns inziens is de daadwerkelijke onafhankelijkheid van netbeheerders zeer belangrijk. Ik heb dit verschillende malen in overleg met uw Kamer benadrukt. DTe zal hieraan ook in de toekomst veel aandacht blijven besteden. Dit is met name van belang in het kader van de privatisering van de energiedistributiebedrijven. Naar aanleiding van de debatten die ik over dit onderwerp de afgelopen tijd met uw Kamer heb gevoerd, heb ik dan ook concept-beleidsregels opgesteld. Deze concept-beleidsregels lopen vooruit op het wettelijk verankeren van additionele regels voor een verdergaande onafhankelijke positionering van het netbedrijf ten opzichte van andere activiteiten van het energiebedrijf. De concept-beleidsregels heb ik onlangs naar uw Kamer gestuurd ter bespreking en vaststelling vóór het zomerreces.
Op basis van de door uw Kamer te accorderen beleidsregels en de organisatorische aanpassingen die de netbeheerders op basis hiervan zullen moeten plegen, zullen vanaf 1 januari 2002 minderheidsprivatiseringen van regionale energiebedrijven kunnen worden geëffectueerd. DTe zal verder de komende jaren structureel aandacht blijven besteden aan onafhankelijk netbeheer via periodieke audits. Deze audits die DTe uitvoert om «unbundling» bij de netbeheerder te monitoren, zijn van groot belang om steeds in staat te zijn te bezien of de bedrijven in de praktijk zich volgens de regels voor onafhankelijk netbeheer gedragen. Eveneens zal ik, alvorens in te stemmen met een concreet voorliggend privatiseringsverzoek, een afzonderlijke, op dat bedrijf toegespitste audit door DTe laten verrichten.
De Kamer heeft verschillende malen aangegeven een sterke toezichthouder belangrijk te vinden. Om de positie van DTe verder te versterken heb ik per 1 januari 2001 een aantal van mijn bevoegdheden gemandateerd aan DTe. DTe heeft in de afgelopen periode als toezichthouder een stevige positie opgebouwd en heeft bewezen over de benodigde expertise te beschikken om ook deze taken zelfstandig te kunnen uitvoeren. Het betreft hier overigens onderwerpen die al volledig door DTe werden voorbereid voordat ik de beslissing nam. Daarnaast heb ik aan de NMa de afwikkeling van bezwaren en beroepen met betrekking tot de aan DTe gemandateerde besluiten gemandateerd. Taken die naar mijn mening naar hun aard nog ongeschikt zijn om te mandateren, dit vanwege bijvoorbeeld hun politieke lading of omdat ze beleidsmatig nog niet voldoende zijn uitgewerkt, heb ik niet gemandateerd. Zo heb ik onder andere de aanwijzing van netbeheerders en het opleggen van een investeringsplicht in eigen hand gehouden. DTe heeft overigens veel kennis in huis omtrent deze onderwerpen. Dit is de reden waarom DTe mij zal adviseren over de door mij te nemen besluiten op dit vlak. Voor een verdere versterking en een onafhankelijke positionering van DTe heb ik onlangs bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om NMa/DTe om te vormen tot een zbo.1
In het debat over de privatisering van regionale energiebedrijven in het voorjaar van 2001 heb ik in antwoord op vragen uit de Tweede Kamer en in relatie tot de motie van mevrouw Voûte over versterking van de DTe uiteengezet dat ook ik van mening ben dat een sterke toezichthouder van groot belang is om het liberaliseringproces goed vorm te geven. Ik zie deze motie als ondersteuning van mijn beleid en heb tijdens het debat aangegeven dat ik deze motie dan ook zal uitvoeren.
Als onderdeel van een breder voorstel over de aanpassing en uitbreiding van de NMa-organisatie had ik van DTe reeds voorstellen ontvangen voor een formatie-uitbreiding. Het betrof hier met name formatie-uitbreidingen in verband met taken die DTe dient te verrichten in het kader van de Gaswet. In dat kader is de DTe-formatie aanzienlijk uitgebreid tot 33 fte.
DTe heeft inmiddels nadere voorstellen bij mij ingediend waarbij met name rekening is gehouden met de extra taken die voortvloeien uit de toezeggingen die ik u gedaan heb tijdens de recente privatiseringsdiscussie. Deze voorstellen worden op dit moment beoordeeld. Overigens heb ik in het privatiseringsdebat aangegeven dat ik een verdere groei, als dat nodig is, niet uitsluit.
3.5 Ontwikkelingen elektriciteits- en gasmarkt
DTe signaleert in haar jaarverslag dat de prijs die afnemers zien op de eindafrekening wordt beïnvloed door twee bewegingen. De eerste beweging betreft dalende prijzen als gevolg van de effecten van marktwerking en het toezicht daarop. Daartegenover staan stijgende belastingen door de verhoging van de BTW en de Regulerende energiebelasting (REB) conform het Regeerakkoord. Tarieftoezicht heeft er in 2000 toe geleid dat de tarieven van zowel netbeheerders als vergunninghouders zijn gedaald. Effecten van marktwerking en de regelgeving om de markt tot stand te brengen zijn nu goed voelbaar. Goede voorbeelden zijn het vaststellen van de efficiencykortingen voor de periode 2001 t/m 2003 en de introductie van de yardstick-systematiek voor de leveringstarieven. DTe heeft mij aangegeven dat deze systematiek in het tweede kwartaal van 2001 ± f 350 mln. voordeel voor de consument heeft opgeleverd. Hierdoor betaalt een gemiddeld gezin ongeveer 7% minder voor elektriciteit dan in het eerste kwartaal van 2001. Voor gas zijn de eerste stappen ook gezet. Recent zijn voor het eerst transport- en leveringstarieven voor gas vastgesteld. DTe heeft mij aangegeven dat deze besluitvorming de consument in 2001 ± f 100 mln. voordeel oplevert. Ik verwacht samen met DTe dat deze dalende trend doorzet. Dat de energieprijzen met de stijgende energiebelasting (REB) worden verhoogd, doet daar niet aan af. Omdat de opbrengst van de REB weer wordt teruggesluisd naar de belastingbetalers wordt het besteedbaar inkomen per saldo toch groter.
In de bevindingen op het jaarverslag van DTe over 1999 heb ik aangegeven dat de Protocolovereenkomst tussen de elektriciteitsproducenten en de distributiebedrijven met ingang van 1 januari 2001 niet meer bestaat. Nu het Protocol is afgelopen, is een situatie ontstaan waarin de elektriciteitsmarkt zich verder kan ontwikkelen. Zoals DTe terecht aangeeft in haar Jaarverslag over 2000, zijn met de inwerkingtreding van de «Overgangswet Elektriciteitsproductiesector» per 1 januari 2001 de productie- en distributiebedrijven per die datum niet alleen formeel, maar ook feitelijk onder concurrentie geplaatst. Daarmee kunnen de voordelen van de geliberaliseerde markt daadwerkelijk worden verwezenlijkt voor vrije afnemers op de Nederlandse markt. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat de marktwerking in 2001 een verdere stimulans zal krijgen. Ik noem twee voorbeelden waaruit dat blijkt.
Op de eerste plaats het bestaan van de onbalansmarkt. Dit is een direct gevolg van het opheffen van het Protocol. Marktpartijen moeten hun energieprogramma bij de betreffende programmaverantwoordelijke indienen. Indien een marktpartij afwijkt van het ingediende energieprogramma, dan ontstaat er onbalans in het transportsysteem. De «veroorzaker» van de onbalans moet hiervoor betalen. Marktpartijen hebben bij DTe aangedrongen om de onbalanssystematiek zodanig te wijzigen dat sneller kan worden ingespeeld op actuele fluctuaties tussen vraag en aanbod. DTe heeft hiertoe op 2 maart jl. een Besluit tot wijziging van de netcode en systeemcode genomen.
Een tweede voorbeeld is de besluitvorming over de leveringstarieven voor elektriciteit. Mede op aandringen van uw Kamer verwerkt DTe iedere drie maanden de prijs-ontwikkelingen op de vrije markt in de leveringstarieven voor de beschermde afnemer. Zoals hiervoor aangegeven heeft DTe mij aangegeven dat de besluitvorming over de leveringstarieven voor het tweede kwartaal van 2001 tot een voordeel van ± f 350 mln leidde. In de komende periode zal een scherp toezicht centraal moeten staan.
Om de ontwikkelingen in de markt én het gedrag van partijen op die markt op een adequate wijze structureel te kunnen blijven volgen, zal DTe tezamen met de NMa een monitorsysteem opzetten, waarbij het systematisch verzamelen en analyseren van marktinformatie een prominente rol zal gaan vervullen.
In haar jaarverslag geeft DTe aan dat er in de markt onduidelijkheid bestaat omtrent de aansluitvoorwaarden en dat zij in 2001 zal nagaan hoe de informatie naar marktpartijen op dit punt kan worden verbeterd. De onduidelijkheid ten aanzien van aansluittarieven is inmiddels grotendeels weggenomen. Zo heb ik op 16 maart 2001 een brief naar uw Kamer gestuurd over dit onderwerp en heb ik hierover Kamervragen beantwoord. Voorts heb ik op 23 mei jl. over dit onderwerp met uw Kamer overlegd.
3.6 Adviezen en besluiten van DTe
In het kader van de uitvoering van mijn wettelijke taken heeft DTe een aantal adviezen aan mij uitgebracht. De adviezen die DTe mij heeft gegeven zijn zeer gedegen en van hoge kwaliteit. Ik vind het belangrijk dat DTe bij haar adviezen rekening houdt met onder andere transparantie en marktwerking. Bij de voorbereiding van adviezen en besluiten is mij gebleken dat DTe dit ook tot haar eigen speerpunten rekent.
Zoals ik reeds eerder in deze bevindingen heb aangegeven, heb ik met ingang van 1 januari 2001 een aantal van mijn bevoegdheden aan de directeur DTe gemandateerd. Vóór 1 januari 2001 adviseerde de directeur DTe mij, waarna ik de besluiten vaststelde. Vanaf 1 januari 2001 stelt de directeur DTe, in mijn naam, zelf de besluiten vast.
Naast de adviezen die DTe aan mij heeft uitgebracht voor de uitvoering van mijn wettelijke taken, heeft DTe mij ook geadviseerd omtrent de veilingvoorwaarden van importcapaciteit. In de bevindingen over het jaarverslag van 1999 heb ik reeds aangegeven dat een veilingsysteem bijdraagt aan marktwerking in de elektriciteitssector. In het kader van de parlementaire behandeling van de «Overgangswet Elektriciteitsproductiesector» heb ik dit advies tevens aangeboden aan uw Kamer. Ook heeft DTe mij adviezen gestuurd over de Californië-problematiek, de randvoorwaarden voor versnelde liberalisering en het bepalen van de beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit, inclusief de door TenneT gehanteerde toewijzing van de importcapaciteit. Ook deze adviezen heb ik naar uw Kamer gestuurd.
Daarnaast heeft DTe in 2000 een groot aantal besluiten genomen in het kader van de uitvoering van haar wettelijke taken. Evenals over de adviezen, ben ik ook over de kwaliteit van de besluiten zonder meer tevreden. Zo heeft de DTe voor elektriciteit onder meer besluiten genomen over de vaststelling van de tarieven voor netbeheerders en de efficiencykortingen voor netbeheerders en de leveringstarieven. Daarnaast heeft DTe technische voorwaarden vastgesteld. Voor gas heeft DTe in 2000 de tijdelijke richtlijnen 2001 vastgesteld.
3.7 Internationale activiteiten
Zoals ook dit jaar uit het jaarverslag blijkt, wordt door DTe actief deelgenomen aan de ontwikkelingen in Europees verband. Juist terwille van een verdere integratie van de Europese energiemarkten en het beperken en slechten van de bestaande belemmeringen voor het grensoverschrijdende verkeer in elektriciteit en gas, is het nodig dat de toezichthouders en regulators in de Lidstaten actief samen werken. Dat zij daartoe inmiddels mede op initiatief van DTe een apart samenwerkingsverband hebben opgericht, de Council for European Energy Regulators (CEER), juich ik van harte toe.
Ook constateer ik dat DTe in de discussies met de Europese Commissie en in het kader van het Florence Forum en het Madrid Forum een leidende rol vervult, met name waar het gaat om het opzetten van systemen om het grensoverschrijdende verkeer te vereenvoudigen en te bevorderen.
Inmiddels heeft DTe ook al nationale implementatiebesluiten genomen ter uitvoering van Europese afspraken. Ik noem als voorbeelden de veilingregels en het opheffen van een tarief voor import van stroom. Ik ben verder van oordeel dat op Europees niveau goed nagedacht moet worden om de rol die de nationale regulators hebben in het integratie-proces nader te bepalen en waar nodig te formaliseren. De Europese Commissie heeft daarvoor inmiddels voorstellen gedaan die aansluiten bij de praktijk zoals die onder meer door DTe inmiddels wordt toegepast.
Tenslotte begrijp ik dat binnen de CEER een systeem voor het uitwisselen van informatie en ervaring wordt opgezet, zodat de Europese regulators goed kunnen profiteren van elkaars ervaringen. Dit is te meer noodzakelijk bij een marktontwikkeling waarbij steeds meer grote en kleinere internationale partijen en ondernemingen actief zijn.
4 Ontwikkelingen in het mededingingstoezicht
4.1 De Mededingingswet en samenwerking
De NMa heeft ook kritiek gekregen. Zo kwam vanuit het georganiseerde midden- en kleinbedrijf het signaal dat onvoldoende duidelijk is wat op het gebied van samenwerking tussen ondernemingen wel en niet mag onder de Mededingingswet. De NMa heeft het afgelopen jaar van alles gedaan om het mkb de gevraagde duidelijkheid te verschaffen. Zo heeft de NMa richtinggevende besluiten genomen en voorlichtingsbijeenkomsten verzorgd. Ook zijn recent de Richtsnoeren samenwerking bedrijven verschenen. Een afschrift doe ik u hierbij toekomen.1
Behalve dat in de richtsnoeren wordt ingegaan op een aantal samenwerkingsvormen dat in Nederland vaak voorkomt, is ook tot beleidsregel verheven dat de NMa de Europese richtsnoeren op het gebied van verticale en horizontale overeenkomsten onverkort toepast. Dit indachtig het principe dat het Nederlandse mededingingsbeleid niet strenger of soepeler zal zijn dan het Europese. Uit de toepassingspraktijk en de richtsnoeren van de NMa is mij gebleken dat het beeld dat op het gebied van samenwerking niets zou mogen onder de Mededingingswet, gewoonweg niet klopt.
Binnenkort start ik met de evaluatie van de Mededingingswet. De uitkomsten van de evaluatie zal ik u volgens de huidige planning in de loop van 2002 toesturen. Bij deze evaluatie zal ik aandacht besteden aan de gevolgen van de Mededingingswet voor het mkb. Op voorhand kan ik wel zeggen dat ik geen uitzonderingen ga maken voor 99% van Nederlandse bedrijfsleven.
Overigens verneem ik de laatste tijd vaker signalen dat voor bepaalde sectoren een uitzondering op de Mededingingswet nodig zou zijn. Ik ben daar geen voorstander van. Bovenal ben ik van de noodzaak daarvan niet overtuigd omdat onder de Mededingingswet in beginsel ook voldoende ruimte bestaat, bijvoorbeeld voor afspraken over kwaliteitswaarborging enverbetering. Voorts biedt artikel 17 van de Mededingingswet de mogelijkheid tot ontheffing wanneer afspraken die onder het kartelverbod vallen, bijdragen tot verbetering van de productie of distributie dan wel het bevorderen van technische en economische vooruitgang. De daaruit voortvloeiende voordelen moeten dan wel in belangrijke mate ten goede komen aan de gebruikers. Afspraken mogen echter niet verder gaan dan strikt noodzakelijk en er moet voldoende restconcurrentie overblijven.
Vorig jaar heeft u mij gevraagd om schriftelijk aan te geven welke beslissingen van de NMa openbaar worden gemaakt.1 Formele besluiten worden altijd openbaar gemaakt, bijvoorbeeld op de internetsite van de NMa.2 Een samenvatting van de belangrijkste besluiten treft u jaarlijks aan in het jaarverslag. Het komt ook voor dat zaken op meer informele wijze worden afgerond, maar nooit zonder dat er op het betreffende terrein formele besluiten zijn genomen om bijvoorbeeld de verbodsnorm in de vullen. Indien nodig wordt dan gekozen voor een zogenaamd aanpassingstraject waarbij partijen hun regelingen aanpassen aan de normen van de Mededingingswet en ontheffing vervolgens niet nodig is. Ook bij het informeel afdoen van zaken is dus sprake van actieve toepassing en handhaving van de Mededingingswet waarbij kartelafspraken worden beëindigd. Deze aanpak heeft de NMa onder meer gevolgd ten aanzien van zaken in de zorg. Ook in andere sectoren werkt de NMa regelmatig met informele zienswijzen, wanneer dat een doelmatige en doeltreffende aanpak is. Indien van algemene betekenis biedt de NMa inzicht in de informele zienswijzen door hier in het jaarverslag aandacht aan te besteden of desgewenst via richtsnoeren. Op deze manier kan eenieder kennis nemen van de wijze waarop de NMa aankijkt tegen bepaalde mededingingsrechtelijke kwesties.
De toenemende werklast noopt de NMa tot het maken van keuzes. De Tweede Kamer heeft vorig jaar gevraagd om duidelijkheid in de wijze van prioriteitstelling3. Ik ben blij dat de NMa hieraan in haar jaarverslag nadrukkelijk aandacht heeft besteed. Kort weergegeven komt de prioriteitsstelling tot stand aan de hand van de volgende criteria:
• economische importantie;
• belang voor de consument;
• kansrijkheid van de vaststelling van een overtreding;
• doelmatigheid;
• ernst van de vermoedelijke overtreding.
De NMa heeft als zelfstandige toezichthouder een eigen verantwoordelijkheid te bepalen welke prioriteiten zij stelt in het handhavingswerk. Vanzelfsprekend kan ik een signaal afgeven als ik het redelijke vermoeden heb dat ergens sprake is van een overtreding van de Mededingingswet. Ook het parlement kan dat. In het uiterste geval zou ik het parlement kunnen toezeggen te bevorderen dat een bepaald onderzoek wordt verricht en de NMa daartoe uitnodigen. Dat is echter de grens voor het concrete geval.
Met andere woorden, noch de Minister van Economische Zaken noch het parlement bepaalt of een bepaald onderzoek door de NMa wel of juist niet wordt verricht. Voorts staat voor mij vast dat beïnvloeding zich niet kan uitstrekken tot de wijze, de inhoud en de uitkomst van het onderzoek dat door de NMa wordt verricht.
Ik ben van mening dat op de NMa de verantwoordelijkheid rust zich als een responsieve toezichthouder te gedragen. Als grote maatschappelijke onrust ontstaat over vermeende overtredingen van de Medededingingswet dan kan het belangrijk zijn dat de NMa dat onderzoekt en daarmee duidelijkheid schept. De NMa toont zich ook die responsieve organisatie, wat blijkt uit het onderzoek naar de benzinemarkt en de schoolboeken.
Ook voert de NMa mijns inziens een verstandige strategie als het gaat om het bekend maken van lopende onderzoeken. Soms is een publieke uitspraak nuttig omdat daar een waarschuwing van uitgaat naar partijen. In andere gevallen is een publieke uitspraak niet verstandig omdat dat kan leiden tot voortijdige vernietiging van bewijsmateriaal. Het spreekt voor zich dat dit de kans van slagen van een onderzoek aanzienlijk verkleint. Ik vind dan ook dat minister en parlement er verstandig aan doen de NMa in deze zelf haar strategie te laten bepalen en de NMa niet te forceren daar uitspraken over te doen.
Het standpunt van het kabinet over het MDW-rapport «Zicht op toezicht» blijft onverkort van kracht. Belangrijk uitgangspunt is dat, indien sectorspecifieke mededingingsregels worden gecreëerd, deze zoveel mogelijk aansluiten bij de Mededingingswet. Ook moet terughoudendheid worden betracht bij het oprichten van nieuwe sectorspecifieke mededingingstoezichthouders. Dat de NMa naast het algemene mededingingstoezicht wordt belast met de uitvoering van sectorspecifieke mededingingsrelevante regels, juich ik toe. Daardoor wordt voorkomen dat mededingingstoezicht versnipperd raakt en dat inconsistenties sluipen in de toepassing van mededingingsbegrippen. Bovendien wordt op deze wijze optimaal gebruik gemaakt van de bij de NMa aanwezige kennis en ervaring.
Zo heeft de NMa in het kader van de uitvoering van de Wet Personenvervoer 2000 een taak gekregen in het lokaal en regionaal openbaar vervoer. Naar verwachting zullen daaraan toegevoegd worden taken in het kader van de Wet Markt en Overheid, toezicht op toegang tot voorzieningen rond het spoor en toezicht op de luchthaventarieven van Schiphol.
Naar aanleiding van uw suggestie om de samenhang tussen de verschillende toezichthouders eens onder de loep te nemen1, kan ik melding maken van het project «Toezicht op het bedrijfsleven» dat loopt in het kader van MDW. Doel van dit project is in kaart te brengen welke lasten bedrijven ondervinden door de overlap in de activiteiten van toezichthoudende diensten.2 Volgens planning zal het MDW-project na de zomer afgerond zijn.
NMa/DTe heeft ook het afgelopen jaar veel aandacht besteed aan voorlichting, zowel in algemene zin als aan direct belanghebbenden en andere betrokkenen. Zo zijn er brochures verschenen, consultatierondes gehouden en zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast is veelvuldig gebruik gemaakt van de openbare voorbereidingsprocedure. Op de websites van de NMa/DTe zijn alle besluiten en relevante documenten gepubliceerd. Ook is er veel achtergrondinformatie te vinden en kennen de sites een reactiefunctie. In het jaarverslag is aangegeven dat er veel belangstelling is voor de websites. Ik vind een goede communicatie met belanghebbenden, burgers en andere betrokkenen erg belangrijk. Ik ga er dan ook van uit dat NMa/DTe de komende jaren aandacht blijft besteden aan een goede communicatie.
De communicatie-activiteiten zullen zal dit jaar verder worden uitgebreid. Zo zal NMa/DTe een helpdesk opstarten waar burgers en bedrijven terecht kunnen met vragen, klachten en opmerkingen. NMa/DTe streeft ernaar de helpdesk op 1 oktober 2001 operationeel te hebben. De helpdesk zal zorg dragen voor voorlichting over de wet- en regelgeving die wordt uitgevoerd door NMa/DTe en zal tevens assistentie geven bij het vinden van de juiste instanties, wanneer daar aanleiding toe is. De helpdesk draagt bij aan een goed inzicht in de vragen en klachten die leven en op welke bedrijven en onderwerpen die betrekking hebben.
De afhandeling en juiste doorverwijzing van klachten zal het komende jaar een belangrijk speerpunt zijn voor DTe. Binnen de helpdesk zal energie dan ook tot één van de prioriteiten behoren. Door het inzicht dat de helpdesk oplevert, is het bijvoorbeeld mogelijk dat DTe bedrijven in de energiesector aanspreekt op onduidelijkheden die leiden tot klachten en vragen. Indien noodzakelijk zal de DTe niet aarzelen in de sfeer van toezicht in te grijpen.
Ten behoeve van de hoorzitting over de verdere verzelfstandiging van NMa/DTe op 19-04-2001, heb ik de vaste commissie voor Economische Zaken reeds op 12-04-2001 de tekst van het jaarverslag doen toekomen(briefnummer EZ-01-191).
Toezegging gedaan tijdens AO van 13-9-2000 (Kamerstukken II 1999/2000, 22 093, nr. 12) en behandeling EZ begroting 2001 (Handelingen TK 2000/2001 nr. 29, blz. 2492).
Zie startnotitie van dit project in mijn brief van 27-06-2001, (Kamerstukken II 1999/2000, 24 036, nr. 165).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-XIII-59.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.