Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XI nr. 96 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XI nr. 96 |
Vastgesteld 19 juli 2001
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 4 juli 2001 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de brief van 10 april 2001 met aanbieding van het onderzoeksrapport Gedragseffecten van tariefdifferentiatie (VROM-2001-390);
– de brief van 9 mei 2001 inzake reactie op de brief van de provincie Friesland over financiële zekerheid afvalverwerkende bedrijven (VROM-2001-486);
– de brief van 25 juni 2001 met voorontwerp beleidskader Landelijk afvalbeheersplan (LAP);
– de brief van 2 juli 2001 inzake harmonisatie van het Europees afvalbeleid.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Schoenmakers (PvdA) is het eens met de structuur van het voorontwerp beleidskader Landelijk afvalbeheersplan (LAP), maar vraagt zich af of niet duidelijker met tijdslijnen kan worden gewerkt.
Hij bestrijdt de stelling dat als de markt goed werkt geen verhoging van de stortbelasting nodig is. De markt werkt goed, maar niet goed genoeg. Terzake van de afvalstroom van huishoudelijk afval en afval afkomstig van handel, diensten en overheid (HDO) valt nog een wereld te winnen.
Wat de verhoging van de stortbelasting betreft – in principe is hij daarvan geen tegenstander – moeten de lasten voor de burgers – de gebonden gebruikers – goed in de gaten worden gehouden. Het is gebleken dat bij tariefdifferentiatie (Diftar) burgers bewuster omgaan met het consumptiegedrag en duurzaam consumeren wordt geactiveerd.
De heer Schoenmakers is benieuwd wat de uitkomst is van de bijeenkomst van het Europees Afvalcomité op 9 juli a.s. Hij zet vraagtekens bij het opengaan van de Europese grenzen in 2006 omdat dan is voldaan aan het level playing field.
Kan een deel van de stortbelasting worden gebruikt om recycletechnieken in Nederland op een hoger niveau te brengen?
Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) merkt op dat het LAP een indrukwekkend document is geworden. Het is over het algemeen grondig doordacht. Wel is het jammer dat op dit moment nog niet het integrale plan, inclusief de sector- en capaciteitsplannen voorhanden is.
Voor haar fractie zijn de belangrijkste toetsingscriteria waaraan het LAP zal moeten voldoen, de mate waarin het bijdraagt aan een beter en schoner milieu en de mate waarin het een bijdrage vormt aan het voorbereiden van het bedrijfsleven op een Europese markt voor verbranden van afval met als oogmerk verwijdering.
Voor het stimuleren van het afvalbeleid in de gewenste richting kunnen tal van financiële, stimulerende en regulerende instrumenten worden ingezet. De minister heeft nadrukkelijk gekozen voor een mix van positieve prikkels (VAMIL) en het fors verhogen van de belasting op het storten van brandbaar afval, maar in feite is het gehele LAP opgehangen aan en doortrokken van de verhoging van de stortbelasting. Zij staat vooralsnog afwijzend tegenover de voorgestelde verhoging van de stortbelasting als beleidsinstrument. Is deze verhoging nu echt nodig om hergebruik en het nuttig toepassen van afval in een gunstiger concurrentiepositie te brengen? Is er voldoende be- of verwerkingscapaciteit om storten te kunnen voorkomen? Hoe verhoudt een dergelijke verhoging zich tot het verbod op storten van brandbaar afval? Daar is toch geen extra prijsprikkel voor nodig? Wat betekent een dergelijke verhoging voor de exploitatie van de huidige stortplaatsen? De forse verhoging van de stortbelasting staat haars inziens op gespannen voet met de door de regering onderschreven uitgangspunten van de commissie-Epema. Daarin staan immers centraal het streven naar efficiency en het bereiken van schaalvoordelen en marktwerking, met als doel een gelijk speelveld in Europa voor de afvalverwerking. Een (eenzijdige) verhoging van de storttarieven maakt storten in het buitenland alleen maar aantrekkelijker. Het staat ook haaks op een ander uitgangspunt van kabinetsbeleid: het bereiken van milieuverantwoorde afvalverwerking tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Fors hogere storttarieven zullen ongetwijfeld tot hogere rekeningen bij burgers en bedrijfsleven leiden. Het gekozen instrument heeft ook geen directe, hard aantoonbare positieve invloed op de ontwikkelingen die haar het meeste zorgen baren: het ontbreken van een relatieve ontkoppeling bij het afvalaanbod van consumenten en van de handel, diensten en de overheidssector (HDO). Zij vindt het bovendien beleidsmatig nauwelijks te verdedigen dat een verhoging van de stortbelasting in deze omvang niet ten goede komt aan de milieuverantwoorde verwerking van afval (terugsluis naar de sector en niet naar de algemene middelen). Zij roept de minister op te kiezen voor een instrumentenmix die meer direct gericht is op consumenten en de HDO-sector. Zij vraagt aan de minister een zorgvuldiger en grondiger afweging van de beschikbare instrumenten, inclusief cijfermatige onderbouwingen en een heldere kosten-batenanalyse. Verder dringt zij aan op het beter uitwerken van de producentenverantwoordelijkheid en het gerichter (financieel) stimuleren van innovaties. Meer gericht ondersteuningsbeleid voor opwekking van energie uit afval en het creëren van een goed ondernemingsklimaat zijn ook nodig. Het LAP is hier weinig concreet over. Waarom wordt het beleid niet meer gericht op het energierendement dan op de techniek? De mogelijkheden van de bewezen roosteroventechniek moeten zo goed mogelijk benut worden om energie uit afval op te wekken. Het is onverstandig om alle kaarten te zetten op nieuwe, niet bewezen technieken. Er moet bovendien meer aandacht in het LAP komen voor de afzetstructuur van secundaire grondstoffen.
Met betrekking tot preventie en hergebruik vraagt zij de minister om afgezien van stimulerende instrumenten en regulerende maatregelen ook te bekijken of deze zaken niet meer meegenomen kunnen worden in de WM-vergunningen van primaire ontdoeners. De Wet milieubeheer biedt hiervoor de nodige aanknopingspunten.
De minister erkent de noodzaak van het bereiken van een gelijk speelveld binnen de Europese afvalmarkt. Hij omschrijft dit als het realiseren van vergelijkbare milieuvoorzieningen, afvalsturende regelgeving en beschikbaarheid van verwijderingsinrichtingen binnen de Europese landen. Waar het in feite om moet gaan is een harmonisatie van Europese milieuhygiënische en fiscale concurrentievoorwaarden. Met name aan dat laatste aspect wordt in het voorontwerp en in de brief van 2 juli over de harmonisatie van het Europees afvalbeleid weinig aandacht besteed. Zij vindt in het voorontwerp LAP nauwelijks een vertaling terug van deze zaken, iets waar de motie van de heren Klein Molekamp en Schoenmakers op aandringt. Zij vraagt de minister in Europees verband te streven naar proactieve harmonisatie van milieuhygiënische en fiscale randvoorwaarden voor de afvalverwerking. Het voorgestelde beleid moet door de Kamer getoetst kunnen worden aan de gevolgen voor de Europese concurrentiepositie. Momenteel heeft de Kamer daar geen mogelijkheden toe. Kan de minister in een notitie nader (ook cijfermatig) onderbouwen in hoeverre het voorontwerp LAP dichter bij een gelijk speelveld binnen Europa komt? In deze notitie zou ook een vergelijking opgenomen moeten worden met de belangrijkste parameters van afvalbeheersplannen van andere Europese landen.
Mevrouw Schreijer waardeert de inspanningen van de minister om te komen tot eenduidige, duidelijke termen en definities, die zo goed mogelijk aansluiten bij het Europese kader. Ook dat is een absolute voorwaarde voor het bereiken van een gelijk speelveld binnen Europa. Het onderscheid tussen afvalstof en niet-afvalstof zal nog verder uitgewerkt moeten worden. Met name de relatie tot begrippen als (secundaire) grondstof, brandstof, bouwstof en meststof zou nog verduidelijkt moeten worden. Het onderscheid nuttige toepassing en verwijdering roept de vraag op waarom afgeweken wordt van de in de Europese Kaderrichtlijn gehanteerde procesgebonden criteria. Waarom wordt hier een onderscheid gemaakt naar de aard van de afvalstroom? Het hanteren van een aanvullend criterium, te weten de calorische grenswaarde voor nuttige toepassing loopt bovendien vooruit op Europese besluitvorming. Zij vraagt zich af of het hanteren van een stookwaarde wel praktisch uitvoerbaar en handhaafbaar is. Kan de minister dit garanderen? Zij vindt ten slotte dat de rechtszekerheid gewaarborgd moet worden en dat concurrentievervalsing zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Het lijkt daarom zinvol de definitiekwestie nog eens goed tegen het licht te houden.
De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) meent dat te weinig inhoud wordt gegeven aan preventie en hergebruik, het hart van het beleid. Diftar biedt grote mogelijkheden om het afval terug te dringen. Met het invoeren van Diftar in de grote steden kan grote winst worden geboekt. Ook een aanscherping van het verpakkingenbeleid biedt mogelijkheden voor een afvalpreventiebeleid. De doelstellingen terzake van het huishoudelijk afval zijn nog steeds niet bereikt. Er moet goed worden ingezet op GFT-inzameling.
Bijstook en biomassa – restafval van huishoudelijk afval, hout dat niet verwerkt kan worden – kunnen alleen maar worden toegepast als het ten koste gaat van de normale verbrandingscapaciteit. De druk om geen nieuwe verbrandingscapaciteit te creëren kan worden gebruikt om preventie en hergebruik te bevorderen.
De overeenkomst die de minister met het bedrijfsleven heeft gesloten inzake het statiegeld moet worden betreurd. Statiegeld kan een goede bijdrage leveren aan het terugdringen van afval. Hij doet een beroep op de minister nog eens met het bedrijfsleven te gaan praten.
De heer Poppe (SP) is het ermee eens dat de storttarieven voor brandbaar afval nog verder stijgen, maar plaatst vraagtekens bij de te verwachten gedragsverandering. Afval heeft geen economische waarde meer, waar men zo goedkoop mogelijk vanaf wil. Vraagtekens plaatst hij bij de marktwerking. Men zal zoeken naar lekken in regelgeving en grenzen om het zo goedkoop mogelijk af te voeren. Kan de minister ingaan op de kwestie van het niet verwerken van grote hoeveelheden landbouwfolie?
Hoe staat het met de nutsfunctie van bijvoorbeeld de AVI's? Ze worden in toenemende mate commerciële marktpartijen. Wat bedoelt de minister met de zinsnede in het LAP dat in de toekomst marktwerking steeds verder zal worden uitgebreid? Moeten bestaande nutsbedrijven helemaal commercieel worden?
In het LAP staat dat als andere landen vergelijkbare milieuvoorzieningen hebben, export naar andere EU-lidstaten mogelijk is. Hier zit een groot lek. Afvalstromen zullen uit het zicht verdwijnen. Hij verwijst naar het exporteren van loodhoudende accu's naar Frankrijk.
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de overheid niet met lege handen komt te staan als de economische belangen van de aanpak van de afvalberg een steeds grotere rol gaan spelen?
Het is zaak dat de publieke sector het afval in Nederland goed gaat verwerken. De kosten moet bij de producenten terechtkomen.
De heer Klein Molekamp (VVD) merkt op dat naar verwachting in 2005 de Europese grenzen voor brandbaar afval opengaan. Het was logisch geweest als het Europees kader het uitgangspunt van beleid zou zijn geweest. Hij herinnert aan de motie-Schoenmakers/Klein Molekamp die aandringt op harmonisatie van het Europees afvalbeleid. In de motie wordt er verder op gewezen dat milieuhygiënische en fiscale randvoorwaarden van afvalbeheer zoveel mogelijk gelijk moeten worden getrokken. In het LAP is hiervan geen sprake. De minister stelt voor de afvalstoffenbelasting fors te verhogen, terwijl die in het Europees kader al het hoogste is. Bij open grenzen zal het zeker leiden tot een toenemende export. Dat is uitermate ongewenst.
Gemeenten, provincies en bedrijfsleven hebben tijdens de hoorzitting forse kritiek geuit. De gemeenten wezen erop dat verhoging van de stortbelasting leidt tot een hogere lokalelastendruk. De tariefstijgingen zullen vooral in het zuiden van Nederland hard aankomen. Dat is in strijd met de aangenomen motie-Noorman-den Uyl. De heer Klein Molekamp wijst een stijging van de lokalelastendruk af. De minister zou nog een rechtvaardiging voor de stortbelasting hebben als de storttarieven aanzienlijk lager zouden zijn dan de verbrandingstarieven en veel verbrandingscapaciteit onbenut zou zijn. Geen van tweeën is het geval. Het tekort aan verbrandingscapaciteit baart hem zorgen. De te storten hoeveelheid afval stijgt en sinds 1996 is geen nieuwe verbrandingscapaciteit tot stand gekomen. Hij had meer waardering voor het beleid van de minister gehad, als deze positieve impulsen had uitgezonden tot het doen van nieuwe investeringen. Nu zendt deze slechts negatieve impulsen uit.
Het beleid moet erop gericht zijn brandbaar afval daadwerkelijk te doen verbranden. Zo'n beleid kan ertoe leiden dat meer CO2-besparing wordt gerealiseerd. Hoe staat het met de investering in de huisvuilcentrale in Alkmaar? Is het juist dat de minister steeds meer mikt op het bijstoken in kolencentrales? Zo ja, wordt dan aan dezelfde milieu-eisen voldaan als bij de AVI's? Zo nee, is het kolenconvenant dan niet meer gericht op het politieke gelijk van de minister dan op een daadwerkelijke milieudoelstelling?
Ook uit overwegingen van hergebruik is het de vraag of het huidige gebruik stimulerend is. Te vaak hoort hij van bedrijven het tegendeel. De hoge stortbelasting voor de restfracties leidt ertoe, dat afgezien wordt van recyclingsactiviteiten. De hergebruikactiviteiten kunnen dan niet meer concurreren op de Europese markt.
De heer Klein Molekamp pleit voor de volgende beleidswijzigingen.
– Meer afstemming op het Europees afvalbeleid overeenkomstig de kamerbreed aangenomen motie.
– Geen verdere verhoging van de afvalstoffenbelasting omdat het tot hogere lokale lasten leidt, de concurrentiepositie van de afvalsector schaadt en niet bevorderlijk is voor een goed hergebruikbeleid.
– Geen moratorium op nieuwe verbrandingscapaciteit.
Kan de minister schriftelijk reageren op een aantal technische punten zoals duur van de vergunning, onduidelijke definities en juridische houdbaarheid?
Wat het onderzoeksrapport gedragseffecten van tariefdifferentiatie betreft, heeft wethouder Paas van Groningen namens de VNG duidelijk gemaakt dat dit systeem voor een aantal gemeenten zeer goed uitpakt, vooral plattelandsgemeenten. Voor een aantal grotere gemeenten is het minder geschikt. De heer Klein Molekamp pleit voor gemeentelijk maatwerk dat het beste aansluit bij het huidige systeem van afvalstoffenwetgeving. Dat gaat uit van een grotere verantwoordelijkheid van de gemeenten bij de inzameling van huisvuil. Hij heeft geen behoefte aan bevoogding van de gemeenten. Het moet aan de gemeenten worden overgelaten welk systeem voor de huisvuilinzameling het beste is.
Wat het zwerfvuil betreft, lijken een derde convenant verpakkingen en een breed offensief tegen zwerfafval waarin overheid en bedrijfsleven zich kunnen herkennen realiseerbaar. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de twee belangrijkste uitgangspunten voor de VVD in de discussie van de laatste maanden. Hij dringt er bij de minister op aan dat bij de aanpak van zwerfafval ook de consumentenorganisaties en de gemeenten worden betrokken.
De minister verduidelijkt dat het LAP eens in de vier jaar zal verschijnen, waarin ook langetermijnbeleid en streefdata kunnen worden aangekondigd.
Het kabinet heeft beslist dat er op het onderhavige onderwerp afval een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) zal worden losgelaten. Er zal sprake zijn van een IBO/MDW-onderzoek zodat ook rekening wordt gehouden met vermindering van administratieve lasten. Bij het ontwerp-LAP dat in oktober/november verschijnt wordt rekening gehouden met de uitkomsten hiervan. De verhoging van de storttarieven, de Europese context en de verbrandingscapaciteit op langere termijn maken onderdeel uit van het IBO-MDW. Er zal speciale aandacht worden gegeven aan de marktstructuur van de afvalverwerking.
Preventie komt in het LAP ruimschoots aan de orde. In de begroting 2002 zullen financiële bedragen in dit kader worden genoemd. De toename van afval is lager dan de toename van het nationaal inkomen. Er is derhalve sprake van een relatieve ontkoppeling. Er zijn grenzen aan het hergebruik. De minister zal extra aandacht geven aan preventie en hergebruik.
De minister zal storten zeer sterk tegengaan. Het storten heeft zich, mirabele dictu, in de afgelopen jaren gestabiliseerd en is zelfs verminderd: 12 Mton in 1994 tot 7 Mton in 2000. Een van de oorzaken van de vermindering is de stortbelasting. Het doel is alleen storten van materiaal dat op geen enkele manier verwerkt kan worden.
De stortbelasting zal jaarlijks gedurende vijf jaar met f 25 worden verhoogd. In 2006 bedraagt de stortbelasting (thans f 145) f 270. De stortkosten bedragen f 80. De totale kosten bedragen derhalve f 350. Het huidige storttarief voor brandbaar afval bedraagt f 250. Het AVI-tarief ligt op ongeveer hetzelfde niveau. Storten moet duurder zijn dan verbranden, opdat storten tegengegaan wordt. Het moet echter niet onnodig duurder worden. De minister beschouwt het niet als een inkomstenbron maar een tarief dat moet alloceren. Hij is bereid in de loop van de komende periode iedere keer te bezien in hoeverre de volgende fase noodzakelijk is. Het is zaak dat er een incentive op de langere termijn komt om te komen tot uitbreiding van verbrandingscapaciteit van een hoogwaardig niveau. Het gaat om hoogcalorische afvalstromen met een verbrandingsrendement van 11,5 MJ/kg. Hij heeft geen bezwaar tegen een huisvuilcentrale in Alkmaar en de roosterovens. Het gaat hem louter om de bevordering van de verbrandingscapaciteit, ongeacht de technologie, die resulteert in een hoogcalorisch rendement, dat voldoet aan de Europese norm. Hiervoor is voldoende aanbod dat aan milieucriteria voldoet noodzakelijk. Met de bevordering van de verbrandingscapaciteit zijn grote bedragen gemoeid. Het dient een aangelegenheid van de markt te zijn. Voor overheidssubsidie voelt de minister weinig. Hij is bereid samen met collega Zalm na te denken over de mogelijkheid van terugsluis van een deel van de opbrengsten. Hij zal het bedrijfsleven stimuleren om plannen te gaan maken. Er vinden momenteel gesprekken plaats. Door het tijdelijk nog dichthouden van de Europese grenzen voor laag calorische stromen en een adequate verhoging van het storttarief kan er op langere termijn zekerheid blijven bestaan met betrekking tot voldoende aanbod van hoogcalorisch afval.
De sector ziet vele mogelijkheden in nascheiding. Het is ook financieel aantrekkelijk.
Wat de consequenties van de verhoging van de stortbelasting voor de lokalelastendruk betreft, zegt de VNG zegt dat een verhoging van f 25 van de WBM een kostenstijging van f 15 zal inhouden voor huishoudens in gemeenten die al het huishoudelijk afval storten. Vooral in Limburg en Brabant wordt nog een kwart van het huishoudelijk afval gestort. Volgens de minister betekent een verhoging van f 25 van de WBM een lastenverzwaring per huishouden van f 3,75. Aangezien de gemiddelde afvalstoffenheffing in Limburg f 450 bedraagt, is het minder dan 1%. In alle andere provincies is het nog minder. De minister vindt deze gang van zaken acceptabel, hoewel hij zal blijven monitoren. Hij zal er in het ontwerp-LAP nog een extra transparante paragraaf aan wijden.
Hij zal nagaan wat invoering van Diftar in grote steden betekent. Het is overigens aan de gemeenten om de voor- en nadelen af te wegen.
Wat het statiegeld betreft, heeft de minister op verzoek van de Kamer opnieuw overleg gevoerd met het bedrijfsleven. Statiegeld zal worden gehanteerd voor die verpakkingen die opnieuw kunnen worden gebruikt. In plaats van «statiegeld» zal over retourpremie worden gesproken. De kosten van de inzamelstructuur en het verpakkingsmateriaal moeten onderdeel uitmaken van het systeem van de ketenverantwoordelijkheid (internalisering). Terzake van karton denkt de minister samen met collega Bos na over een heffing op eenmalig verpakkingsmateriaal. De hoogte van de retourpremie zal nader worden bepaald. Het moet doeltreffend zijn en in overeenstemming met de kosten van het totale systeem. De minister is tegemoetgekomen aan het bezwaar van het bedrijfsleven dat het flesje of blikje niet bij iedere afzonderlijke detailhandel moet kunnen worden ingeleverd. Iedere consument of groep van consumenten moet over gemakkelijk toegankelijke terugbrengplekken kunnen beschikken: één plek in een winkelcentrum, een station. Met de VNG zal hij overleg voeren over de opzet van een inzamelstructuur. Dit alles wordt uitgewerkt. Als de uitvoering in de ogen van de partners onwerkbaar is, zal de minister met regelgeving komen. Hij heeft het vertrouwen dat de overeengekomen punten tot een goed systeem zullen leiden. De ingangsdatum is volgend jaar, uiterlijk 1 januari 2003. Het convenant met betrekking tot alle andere elementen is hierdoor gered.
De minister zal in de nadere brief naar aanleiding van de behandeling van de zomerhandhavingsbrief antwoord geven op vragen van de heer Poppe over het Besluit landbouwfolie. In het ontwerp-LAP zal mede een antwoord komen op de technische vragen van de heer Klein Molekamp.
Ten slotte wijst de minister erop dat de Europese afvalmarkt op een gegeven moment open zal gaan. Voor hoogcalorisch verbranden en andere vormen van nuttige toepassing is die al open. Voor het storten en het «gewone» verbranden (verwijdering) is dat niet het geval. Bij een level playing field is sprake van gelijke tarieven, hetzelfde beleid uit milieuoverwegingen en adequate capaciteit in de landen. De minister voert overleg over tijdelijk grensoverschrijdend verkeer in het kader van de euregio's, alvorens de landsgrenzen voor het laagcalorische brandbare afval open kunnen. Hij gaat bepaald niet uit van het altijd gesloten houden. Er zal echter aan bepaalde voorwaarden moeten worden voldaan wil die markt op een behoorlijke wijze kunnen opereren.
Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Th.A.M. Meijer (CDA), voorzitter, Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Mosterd (CDA), Ten Hoopen (CDA), Depla (PvdA).
Plv. leden: Dijksma (PvdA), Stellingwerf (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Lente (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Leers (CDA), De Boer (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-XI-96.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.