27 400 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2001

nr. 93
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2001

Hierbij bied ik u aan de bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Stellingwerf c.s., ingezonden 22 november 1999, vergaderjaar 1999–2000 nr. 744, toegezegde beleidsnotitie over het gebruik van ionisatie rookmelders.

De notitie is mede gebaseerd op de resultaten van twee onderzoeken uitgevoerd door respectievelijk het Rijksinstituut voor Milieuhygiëne (RIVM) en het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA). Het rapport van het RIVM is vorig jaar aan u toegezonden (d.d. 17 oktober 2000). Het rapport van het NIBRA is als bijlage bij deze brief gevoegd.1

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

BELEIDSNOTITIE ROOKMELDERS

juni 2001

1. Inleiding

Bij de beantwoording van kamervragen in november 19991 is een beleidsnotitie over ionisatie rookmelders toegezegd. In deze notitie wordt de stand van zaken beschreven en wordt in het licht van de laatste ontwikkelingen bekeken of het bestaande dereguleringsbeleid voor radioactieve rookmelders aangepast kan worden. Alhoewel het dereguleringsbeleid ook van toepassing is op systeemmelders die gebruikt worden in kantoren e.d., richt deze notitie zich alleen op rookmelders in huishoudens2.

In Nederland ontstaan per jaar ongeveer 6000 branden in woonhuizen. Daardoor vallen ongeveer 50 doden en 500 gewonden per jaar3. Een van de belangrijkste oorzaken van het fataal aflopen van het ongeval is het te laat ontdekken van de brand, namelijk wanneer het vuur en de rook zich reeds hebben verspreid en de vluchtroutes niet meer bruikbaar zijn.

Sinds het begin van de jaren negentig is het beleid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gericht op het terugdringen van het aantal slachtoffers (doden en gewonden) als gevolg van brand in woningen met 20%. Er zijn in het kader van het uitwerken van dit beleid diverse onderzoeken uitgevoerd, waaruit blijkt dat de rookmelder een belangrijk instrument is in het realiseren van deze doelstelling. Rookmelders waarschuwen voor de aanwezigheid in de lucht van rookdeeltjes op een tijdstip waarbij vluchten nog mogelijk is. Vooral bij branden die 's nachts ontstaan of in ruimten waarin niemand zich bevindt, is de melding door een rookmelder van groot belang.

Daarom zijn er in de achterliggende jaren diverse voorlichtingsactiviteiten uitgevoerd, die gericht waren op de promotie van rookmelders zoals de acties in het kader van de nationale brandpreventieweek (o.a. de Nationale Rookmelderdag in 2000) en de massa-mediale campagnes van de Stichting Consument en Veiligheid. Deze activiteiten hebben ertoe geleid dat er een stijgende lijn is waar te nemen in de aanschaf van rookmelders door particulieren.

Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) heeft het beleid van BZK en VWS ondersteund door het dereguleringsbeleid (zie 2.2) ten aanzien van ionisatie rookmelders toe te passen.

2. Stand van zaken

2.1. Type rookmelders

In Nederland zijn verschillende typen rook- en brandmelders op de markt gebracht. De twee meest bekende en gebruikte typen zijn:

• ionisatie rookmelders waarvan de werking gebaseerd is op de verstoring door rookdeeltjes van de beweging van geladen deeltjes (ionen) in lucht. De ionisatie van de deeltjes wordt veroorzaakt door een kleine radioactieve bron, meestal 241Am;

• optische rookmelders waarvan de werking gebaseerd is op de verstrooiing van licht door rookdeeltjes in de lucht. In de optische rookmelders is geen radioactiviteit aanwezig.

Sinds eind jaren tachtig is, mede als gevolg van de voorlichtingscampagne van BZK en VWS, de Nederlandse markt voor de zogenaamde «single station» rookmelders enorm gegroeid. Het gaat hierbij om kleine doosjes (circa 15 cm diameter), die te koop zijn bij bijvoorbeeld doe-het-zelf zaken en makkelijk zelf aan het plafond vast te schroeven zijn. Geschat wordt dat tot op heden in Nederland meer dan 1 miljoen rookmelders verkocht zijn, ten behoeve van ongeveer 10% van de Nederlandse huishoudens1.

Doordat de ionisatie rookmelders eenvoudig in gebruik zijn, betrouwbaar en goedkoop, hebben zij in de loop der jaren een groot deel van de markt veroverd. Op dit moment wordt het marktaandeel van de «single station» ionisatie rookmelders geschat op meer dan 90%.

Voor de branddetectie eigenschappen van beide typen rookmelders, bestaat geen Europese norm. Wel is een Europese norm in ontwikkeling, waarbij de British Standard (BS5446, part 1) voor een belangrijk deel model staat. In Nederland wordt voor de kwaliteit van de rookmelders door de brandweer geadviseerd gebruik te maken van rookmelders die zijn voorzien van het goedkeuringsvignet van het Keurmerkinstituut Consumentenproducten. De British Standard maakt hier onderdeel van uit. Bijna alle rookmelders die in Nederland te koop zijn, hebben een dergelijke goedkeuringsvignet en voldoen dus aan dezelfde eisen ten aanzien van branddetectie eigenschappen en veiligheid.

2.2. Dereguleringsbeleid voor ionisatie rookmelders

Het dereguleringsbeleid voor ionisatie rookmelders heeft tot doel onnodige drempels weg te nemen die het vrijwillig gebruik van betrouwbare rookmelders in de weg staan. De wettelijke basis ligt in de Kernenergiewet (Kew) en het daarop gebaseerde Besluit Stralingsbescherming Kernenergiewet (Bsk), dat van toepassing is omdat de ionisatie rookmelders radioactieve stoffen bevatten. Op grond van de Kew2 is het in het algemeen verboden om zonder vergunning radioactieve stoffen voorhanden te hebben. Dit zou betekenen dat in beginsel iedereen die een ionisatie rookmelder aanschaft, een vergunning op grond van de Kew zou moeten hebben. Het is echter mogelijk3 onder bepaalde omstandigheden en indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden vrijstelling van deze vergunningplicht te verlenen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt voor ionisatie rookmelders.

In november 1984 is voor het eerst de «Regeling aanwijzing rookmelders» vastgesteld die bepaalt dat geen vergunning op grond van de Kew nodig is voor installatie, gebruik en opslag tot een maximum van 50 ionisatie rookmelders, indien deze aan een door de Nuclear Energy Agency (NEA) samengesteld eisenpakket voldoen. Deze eisen hebben betrekking op de radiologische veiligheid en houden onder meer in dat de radioactieve bron niet meer dan een bepaalde hoeveelheid activiteit mag bevatten, dat deze zodanig ingepakt is dat er sprake is van een zogenoemde «ingekapselde bron» (ISO-norm 2919) en bestand is tegen invloeden van buitenaf. Hierdoor is opname door het lichaam onder normale omstandigheden uitgesloten en bij ongevallen zal verspreiding van de radioactiviteit slecht in beperkte mate voorkomen. Tevens dienen vrijgestelde ionisatie rookmelders te zijn voorzien van een aanduiding waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt. Het is niet verplicht om deze aanduiding (het radioactiviteitsteken) aan de buitenkant van het plastic omhulsel aan te brengen.

De lijst van merktypen die onder de vrijstelling van vergunningplicht vallen, wordt regelmatig aangevuld en opnieuw in de regeling vastgelegd4. De lijst bevat thans 193 typen. Als een producent of een importeur een (nieuw) type in de lijst opgenomen wil hebben, dient deze aan te tonen dat aan de eisen wordt voldaan. Tevens worden in het kader van de procedure voor opname van de melder in de lijst, afspraken gemaakt over terugname van niet meer in gebruik zijnde melders. Hiertoe zijn thans echter geen wettelijke verplichtingen.

2.3. Stralingshygiënische aspecten

Dosis

Onlangs zijn door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM)1 berekeningen uitgevoerd naar de stralingsdosis die het gevolg is van de aanwezigheid van radioactieve stoffen in ionisatie rookmelders. Het RIVM heeft de volgende fasen in beschouwing genomen:

– handel en opslag in verband met handel;

– gebruik;

– verbranding met het huishoudelijke afval in Afval Verbrandings Installaties (AVI).

Tevens zijn ook schattingen gemaakt van de stralingshygiënische gevolgen van een brand bij een opslag.

Bij de aannames is rekening gehouden met ongunstige omstandigheden waardoor de berekende dosis als een bovenschatting moet worden gezien van de werkelijke ontvangen dosis. Uit de studie van het RIVM blijkt dat voor de beschouwde situaties de berekende doses ruimschoots onder alle wettelijke limieten en het internationaal aanvaarde «trivial dosis» niveau van 10 microsievert per jaar blijven.

Optimalisatie (ALARA)

Het ALARA2 beginsel houdt in dat alle blootstellingen als gevolg van handelingen met ioniserende straling zo laag als redelijkerwijs mogelijk is, worden gehouden, waarbij sociale en economische factoren in aanmerking worden genomen.

Voor ionisatie rookmelders geldt dat indien aan de voorwaarden van de NEA wordt voldaan de afscherming van de bron en de bescherming van de mensen in voldoende mate is gerealiseerd. Er is dan sprake van een in alle redelijkheid als optimaal te beschouwen uitvoering van het apparaat. De laatste ontwikkelingen (de «stand der techniek») laten een verschuiving zien naar gebruik van radioactieve bronnen met kleinere hoeveelheid activiteit.

Rechtvaardiging

Het rechtvaardigingsbeginsel in de stralingshygiëne stelt dat een toepassing van radioactieve stoffen is gerechtvaardigd indien de voordelen daarvan opwegen tegen de nadelen. Hierbij kan ook rekening worden gehouden met mogelijke alternatieven waarin geen radioactieve stoffen zijn toegepast.

Zoals opgemerkt (zie 2.1) voldoen de rookmelders die thans op de Nederlandse markt verkocht worden, allemaal aan dezelfde eisen ten aanzien van branddetectie. Een belangrijk verschil tussen de twee types rookmelders is de prijs. De «single station» ionisatie rookmelders zijn ongeveer een factor 3 goedkoper dan de optische. De verspreiding van rookmelders – en daarmee de verhoging van de brandveiligheid in Nederlandse huishoudens – is in belangrijke mate toe te schrijven aan de ionisatie rookmelders.

Beide typen (optische en ionisatie) verschillen tevens enigszins in technische eigenschappen en afhankelijk van de omstandigheden en de aanwezige brandbare materialen, zal het ene type de voorkeur genieten boven het andere.

In de volgende paragrafen wordt nagegaan of, gelet op de alternatieven en de thans beschikbare informatie, het gebruik van radioactieve stoffen in rookmelders voor huishoudelijke toepassing nog steeds gerechtvaardigd is.

3. Nieuwe wetgeving en technische ontwikkelingen

3.1. Euratom Basisnormen

Binnenkort zullen de nieuwe Euratom Basisnormen1 in de Nederlandse wetgeving worden geïmplementeerd. Deze EU-richtlijn bepaalt dat radioactieve bronnen in beginsel onderworpen zijn aan een systeem van meldingsplicht of vergunningplicht, maar dat daarvan vrijstelling kan worden verleend indien de radioactieve bronnen aan bepaalde voorwaarden voldoen (b.v. indien sprake is van «ingekapselde bronnen» zoals die bij ionisatie rookmelders toegepast worden) en indien «de bevoegde autoriteiten voorwaarden hebben vastgesteld voor de verwijdering» (art 3, lid 2, onder c, iv).

Om aan deze verplichting te voldoen, is een aanpassing van het huidige dereguleringsbeleid en een wettelijke regeling voor de afvalfase nodig.

3.2. Wettelijke regeling van de afvalfase via Besluit verwijdering wit- en bruingoed

Sinds januari 2000 is op kleine huishoudelijk elektronische apparatuur, het «Besluit verwijdering wit- en bruingoed» van toepassing. Op grond van dit Besluit kan de consument de afgedankte apparaten kosteloos inleveren bij de Gemeenten of bij de winkel waar een nieuw apparaat wordt aangeschaft. Het Besluit is ook van toepassing op huishoudelijke meet- en regelapparatuur zoals niet-ionisatie rookmelders. Het Besluit verwijdering wit- en bruingoed is nu niet van toepassing op ionisatie rookmelders. Om te voldoen aan de verplichting uit de Euratom Basisnormen zal het besluit van overeenkomstige toepassing worden verklaard op ionisatie rookmelders door middel van een ministeriële regeling. Hierdoor zal een aparte afvalstroom gecreëerd worden die het mogelijk maakt enerzijds met relatief beperkte kosten afvoer van de ionisatie rookmelders naar de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) te bewerkstelligen en anderzijds onderdelen van afgedankte rookmelders te hergebruiken.

Daarnaast kan de organisatie die belast is met de verwerking van de stroom afval bestaande uit klein huishoudelijke apparatuur (Nederlandse vereniging Verwijdering Metaalelectro Producten, NVMP) een verwijderingsbijdrage aan de producent van de apparaten vragen om de kosten van de verwijdering te dekken. De verwachting is dat, indien een verwijderingsbijdrage wordt ingevoerd, dit wordt doorberekend in de prijs van het product voor de consument. In het geval van de goedkope ionisatie rookmelders zou dit een forse prijsverhoging (ongeveer een verdubbeling) kunnen betekenen om de kosten van afvoer naar COVRA te dekken.

De in de (ionisatie) rookmelders aanwezige batterijen dienen apart te worden verwijderd.

3.3. Bouwbesluit

In januari 2002 zal, naar verwachting, het nieuwe Bouwbesluit in werking treden. Hierin is de verplichting opgenomen tot het plaatsen in (nieuwbouw) woonhuizen van rookmelders aangesloten op het lichtnet. Regels en normen ten aanzien van plaatsing en technische eigenschappen (welke branddetectie eigenschappen moeten de melders hebben) zullen de komende maanden worden ontwikkeld door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN/NNI) in samenwerking met Brandweer en de ministeries van VROM en BZK.

Nu reeds wordt bij nieuwbouwprojecten rekening gehouden met de komende regels van het nieuwe Bouwbesluit en worden vaak rookmelders geplaatst. Er is een tendens om bij dergelijke projecten de voorkeur te geven aan optische rookmelders.

3.4. Vergelijking van beide typen en de prijsontwikkeling

Het Nederlands instituut voor brandveiligheid en rampenbestrijding (NIBRA) heeft onlangs in opdracht van VROM een studie uitgebracht waarin een vergelijking is gemaakt tussen optische en ionisatie rookmelders. Gekeken is naar de huidige stand van zaken ten aanzien van branddetectie eigenschappen, de gevoeligheid van de melders voor (gebrekkig) onderhoud en de te verwachten ontwikkelingen zowel ten aanzien van technische eigenschappen als ten aanzien van de prijs voor de consument. De conclusies en aanbevelingen van de studie van het NIBRA zijn gepresenteerd in de bijlage.

Samenvattend, concludeert het NIBRA ten aanzien van de technische vergelijking onder meer dat:

• Verreweg de meeste slachtoffers in woningen vallen als er sprake is van een smeulbrand (in 74% van de gevallen). Uit oogpunt van slachtofferreductie bij branden in woningen verdient de detectie van smeulbranden de voorkeur.

• De detectie van rook in woningen vooral gericht dient te zijn op het detecteren van smeulbranden. De optische rookmelders zijn sneller in het detecteren van smeulbranden dan de ionisatie rookmelders;

• Bij onvoldoende onderhoud beide typen melders door «vervuiling» valse alarmen kunnen genereren. Woningen zijn echter een relatief schone omgeving voor rookmelders. Hierdoor zal het in de praktijk niet veel uitmaken welk type men kiest.

De prijs van optische rookmelders is thans aanzienlijk hoger dan die van ionisatie rookmelders: ongeveer een factor 3 voor melders gevoed door batterijen en een factor 1,5 voor melders aangesloten op het lichtnet. De prijs van de ionisatie melders moet worden beschouwd als een «minimum» prijs waaronder de verkoop niet meer rendabel is. Het prijsverschil zal in de toekomst eerder afnemen dan toenemen doordat enerzijds de prijs van de optische melders lager kan worden als gevolg van een voorziene uitbreiding van de (Europese) markt, en anderzijds de prijs van de ionisatie melders hoger kan worden als gevolg van de eventuele introductie van een verwijderingsbijdrage.

Uit de studie van het NIBRA blijkt dat -rekening houdend met de omstandigheden zoals die zich doorgaans in huishoudens voordoende voorkeur dient te worden gegeven aan optische rookmelders. Dit betekent dat de rechtvaardiging van de toepassing van radioactieve stoffen in ionisatie rookmelders voor huishoudelijk gebruik kracht verliest.

4. Beleid in het buitenland

Rookmelders van beide typen worden wereldwijd gebruikt. Het beleid ten aanzien van de ionisatie melders verschilt per land. In Luxemburg, Frankrijk en Zwitserland is het gebruik van ionisatie rookmelders in woningen verboden. In België, Zweden, Duitsland en Engeland is het gebruik toegestaan en onderworpen aan verschillende vormen van regelgeving. In België zal de problematiek rond de ionisatie rookmelders binnenkort onder de aandacht van de Hoge Gezondheidsraad worden gebracht om eventueel het beleid aan te passen. Hierbij speelt ook de implementatie van de EU basisnormen een rol.

In Zweden wordt een aanpassing van het beleid ten aanzien van ionisatie rookmelders verwacht in het kader van de implementatie van de EU basisnormen. Of dit tot een verbod zal leiden is onbekend.

Het thans in Engeland gevoerde beleid is vergelijkbaar met het huidige Nederlandse dereguleringsbeleid. Het gebruik van ionisatie rookmelders is vrij van vergunningverlening en afgedankte melders mogen met het huishoudelijke afval worden weggegooid.

5. Beleid ten aanzien van rookmelders

De hierboven genoemde ontwikkelingen zijn van invloed op het beleid omdat de verplichting van het Bouwbesluit om een rookmelder te plaatsen tot gevolg zal hebben dat in de loop der tijd steeds meer huizen verplicht zullen zijn voorzien van een rookmelder (volgens de voorspellingen zullen in 2050 ongeveer 10 miljoen rookmelders zijn geïnstalleerd) en het vrijwillige karakter van de aanschaf een in de loop der jaren een steeds kleiner percentage huishoudens zal betreffen. Daarnaast blijkt dat er betrouwbare rookmelders van beide typen zijn (optische en ionisatie), waarbij de voorkeur dient te worden gegeven aan optische rookmelders, rekening houdend met de omstandigheden zoals die zich vaak in huishoudens voordoen, en met de aanbevelingen ten aanzien van plaatsing zoals die in het Bouwbesluit zullen worden opgenomen.

Bovendien geldt ten aanzien van het opwerpen van drempels om rookmelders aan te schaffen dat beleid dat het gebruik van rookmelders stimuleert op gespannen voet staat met beleid dat het gebruik van dezelfde rookmelders onderwerpt aan vergunningverlening. Voor wat betreft de verwijdering zal de wettelijke regulering door middel van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed geen extra drempel vormen die van invloed zal zijn op de aanschaf van een rookmelder omdat het gescheiden inzamelen van afvalstoffen thans een maatschappelijk geaccepteerde praktijk is. De prijs van de aan te schaffen rookmelders kan ook een drempel vormen. Thans zijn de optische rookmelders ongeveer drie keer zo duur als de ionisatie rookmelders, maar de verwachte marktontwikkelingen en de mogelijke introductie van een verwijderingsbijdrage zullen naar verwachting het prijsverschil tussen ionisatie en optische rookmelders in de komende jaren doen verkleinen zoals ook de ervaring in het buitenland leert.

Het beleid en de regelgeving zullen in de komende jaren aangepast worden om enerzijds het gebruik van optische rookmelders met directe ingang aan te bevelen en anderzijds het gebruik van ionisatie rookmelders in huishoudens uit te faseren.

Dereguleringsbeleid en vergunningsplicht

Met betrekking tot de vrijstelling van vergunningsplicht voor het gebruik van ionisatie rookmelders wordt het beleid als volgt gewijzigd:

• in nieuwbouw woningen waarvoor vanaf 1 januari 2002 de verplichting bestaat om voorzien te zijn van een rookmelder aangesloten op het lichtnet (de verplichte markt), zijn alleen optische rookmelders toegestaan;

• in bestaande woningen waarvoor de aanschaf van rookmelders op basis van vrijwilligheid plaatsvindt, wordt vooralsnog de consument vrij gelaten in de keuze tussen beide types rookmelders. Na een periode van 4 jaar (per 31 december 2005) wordt een verbod op de verkoop van ionisatie rookmelders voor huishoudelijk gebruik ingevoerd.

Naar verwachting zal het verplicht stellen van (op het lichtnet aangesloten) optische rookmelders in nieuwbouw woningen een druk op de producenten leggen om deze rookmelders in grotere volumina dan momenteel gebruikelijk is op de Nederlandse markt te brengen. Dit zal naar verwachting de komende jaren leiden tot een reductie van de prijs van dit type melder, zoals ook de ervaring in het buitenland uitwijst .

De reden voor het in acht nemen van een overgangsperiode voor de vrijwillige markt is mede gebaseerd op een conclusie van het rapport van het NIBRA. Een direct en algeheel verbod zou betekenen dat de consument volledig is aangewezen op de thans duurdere optische rookmelders. Dit zou een vermindering van de vrijwillige aanschaf van rookmelders tot gevolg kunnen hebben wat een negatieve invloed heeft op de brandveiligheid. De overgangsperiode is genomen na overleg met bedrijfsleven en organisaties die consumentenvoorlichting verzorgen.

De overgangstermijn tot 31 december 2005 is gekozen om door marktwerking het verschil in prijsniveau tussen optische en ionisatie rookmelders zodanig te doen verkleinen, dat de vrijwillige aanschaf van de melders tenminste wordt gecontinueerd.

Een gerichte informatiecampagne over de voordelen van optische rookmelders in woningen, de verwachtte prijsdaling en het vooruitzicht op het verkoopverbod voor ionisatie rookmelders per 31 december 2005, zullen het voor de consument aantrekkelijk maken optische rookmelders aan te schaffen. De invoering van het verkoopverbod per 31 december 2005 zal dan naar verwachting niet gepaard gaan met negatieve gevolgen voor de brandveiligheid.

Het verbod op de verkoop van ionisatie rookmelders voor huishoudelijke toepassing houdt overigens niet in dat het gebruik van dit type melders vanaf deze datum niet meer is toegestaan. Het dereguleringsbeleid zal worden gecontinueerd voor de in gebruik zijnde ionisatie rookmelders. De verwachting is dat binnen een termijn van ongeveer 10 jaar (de technische levensduur van deze melders) vanaf het invoeren van het verkoopverbod alle ionisatie rookmelders zijn ingeleverd en zijn vervangen door optische rookmelders.

Informatie

Door middel van een informatiecampagne wordt de consument geïnformeerd over het nut van rookmelders, de technische eigenschappen van beide typen rookmelders, de noodzaak en de wijze van onderhoud en de stralingsdosis die het gevolg is van de aanwezigheid van radioactiviteit in de ionisatie rookmelders. Deze informatie zal de consument moeten begeleiden in de te maken keuze en het gebruik van optische rookmelders in huishoudens moeten stimuleren.

Het verbod op de verkoop van ionisatie rookmelders maar niet op het gebruik daarvan zal mogelijk bij de huidige bezitters van de ionisatie rookmelders de vraag oproepen of deze wel het vereiste veiligheidsniveau bieden. Door middel van de informatiecampagne zal onduidelijkheid hierover moeten worden weggenomen en zal het beleid ten aanzien van ionisatie rookmelders worden toegelicht. Nadrukkelijk zal worden ingegaan op het feit dat ionisatie rookmelders veilig en betrouwbaar zijn, en dat het uitfaseren daarvan niet is ingegeven door (on)veiligheidsoverwegingen, maar door algemene milieuhygiënische redenen en het feit dat er een alternatief bestaat dat voor huishoudelijk gebruik (nog) beter is.

Gedacht wordt aan een massamediale informatiecampagne in combinatie met voorlichting en advies in samenwerking met detaillisten, producenten en de brandweer. Van groot belang wordt geacht dat de informatievoorziening een terugkerend karakter te geven om blijvende aandacht van de consument voor de rookmelders te realiseren. De jaarlijks terugkerende brandpreventieweek van begin oktober kan hiervoor worden gebruikt.

In het kader van informatieverlening aan de consument zal bovendien in de «Regeling aanwijzing rookmelders» de verplichting worden opgenomen om het radioactiviteitsteken aan de buitenkant van het plastic omhulsel aan te brengen.

In de komende jaren zullen de marktontwikkelingen worden gevolgd om, indien nodig, ondersteunend beleid te ontwikkelen.

Verwijdering

Gezien de verplichtingen die voortvloeien uit de implementatie van de Euratom Basisnormen en het thans van kracht zijnde Besluit verwijdering wit- en bruingoed, wordt het wettelijk instrumentarium aangepast om de verwijdering van afgedankte ionisatie rookmelders door middel van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed te regelen.

BIJLAGE bij Beleidsnotitie rookmelders

Conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Optische rookmelders versus ionisatie rookmelders« van NIBRA

Conclusies

1. Verreweg de meeste slachtoffers in woningen zijn te betreuren als er sprake is van een smeulbrand (in 74% van de gevallen). Uit oogpunt van slachtofferreductie verdient de detectie van smeulbranden de voorkeur.

2. Verreweg de meeste branden ontstaan in de verblijfsruimten van een woning (in 83% van de gevallen). Indien de rookmelder(s) in de vluchtroute zijn aangebracht zal in het geval van een snelle brand (vlammen en rook) de rook een «lange» weg moeten afleggen en smeulkenmerken gaan vertonen.

3. De detectie van rook in woningen dient vooral gericht te zijn op het detecteren van smeulbranden. De optische rookmelder is sneller in het detecteren van smeulbranden dan de ionisatie rookmelder. Het werkingsprincipe van de optische rookmelder beschikt over de meest optimale eigenschappen om een smeulbrand te kunnen ontdekken. Bovendien beschikt de optische mei der over een breder toepassingsgebied. Deze reageert ook goed op snelle branden met vlammen en rook (verschil uit te drukken in seconden). De ionisatiemelder daarentegen reageert in mindere mate op smeulbranden (verschil uit te drukken in minuten).

4. Bij onvoldoende onderhoud kunnen beide typen melders door «vervuiling» valse alarmen genereren. Woningen zijn echter een relatief schone omgeving voor rookmelders. Hierdoor zal het in de praktijk niet veel uitmaken welk type men kiest. Voor beide typen melders geldt dat deze goed moeten worden onderhouden en op de meest geschikte plaats moeten worden gemonteerd.

5. In de industriële sector zijn er nauwelijks prijsverschillen tussen de optische-en de onisatiemelders. In deze sector wordt steeds meer gekozen voor optische melders. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de goede meldeigenschappen alsmede de toenemende kosten in de afvoerfase van ionisatiemelders. Momenteel zijn de optische melders voor woningen 2 tot 3 keer zo duur als de onisatiemelders. Naar verwachting zal de prijs van optische melders substantieel dalen indien deze veelvuldiger worden toegepast. Dit is een kwestie van volume. In de VS is het prijsverschil tussen een optische- en ionisatiemelder op dit moment circa 5 $.

6. Bij een algeheel verbod op ionisatiemelders kunnen er negatieve gevolgen optreden voor de brandveiligheid. Met name in de categorie woningen waar de aanschaf van rookmelders op basis van vrijwilligheid plaats vindt, zal de brandveiligheid, vanwege de hogere aanschafprijs, niet worden geoptimaliseerd. In de tijd gezien zal het huidige verschil in prijs afnemen. Een algemeen verbod werkt negatief op het rijksbeleid dat is gericht op een slachtofferreductie van 20% in de privé-sfeer.

Dit is vooralsnog een reële bedreiging van dat beleid. Gezien de verwachte verlaging in de komende jaren van de prijs van optische melders zullen de negatieve gevolgen voor de brandveiligheid tijdelijk zijn. In situaties waar rookm elders zijn of worden vereist op basis van regelingen (Bouwbesl uit 1 Politie Keurmerk Veilig Wonen) worden geen negatieve gevolgen verwacht.

Aanbevelingen

1. Het gebruik van optische rookmelders te stimuleren.

2. De huidige ontwikkelingen in het kader van de bouwregelgeving en het Politie Keurmerk Veilig Wonen in overeenstemming brengen met de eerste aanbeveling.

3. De normalisatie op het gebied van rookmelders in overeenstemming brengen met de eerste aanbeveling, alsmede in deze normontwikkeling aandacht besteden aan:

de projectie van de rookmelder uit het oogpunt van de meest effectieve plaats in relatie met de minste kans op loos alarm; en het onderhoud.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Vergaderjaar 1999–2000, nr. 744.

XNoot
2

In de praktijk blijkt dat bij de markt voor systeemmelders de omschakeling van ionisatie naar optische melders al enkele jaren geleden in gang is gezet. Het dereguleringsbeleid is voor de systeemmelders minder belangrijk dan voor de huishoudelijke melders.

XNoot
3

Onderzoek – Oorzaken en gevolgen van woningbranden, NIBRA, november 2000.

XNoot
1

Het blijkt dat het niet ongewoon is dat particulieren rookmelders kopen en vervolgens niet of verkeerd installeren of na verloop van tijd buiten gebruik stellen (b.v. batterijen eruit). Waarnemingen van de Nederlandse brandweer [1] wijzen uit dat bij branden in woningen waarin een rookmelder aanwezig was, slechts in ongeveer de helft van de gevallen de rookmelder daadwerkelijk is afgegaan.

XNoot
2

Art 29 Kew: «Het is verboden zonder vergunning (...) radioactieve stoffen te bereiden, te vervoeren, voorhanden te hebben, toe te passen, binnen Nederlandse grondgebied te brengen of te doen brengen, dan wel zich daarvan te ontdoen.»

XNoot
3

art 6 derde lid Bsk: «Het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod geldt niet met betrekking tot door Onze Minister aangewezen handelingen met radioactieve stoffen die zich bevinden in een apparaat van een door Onze Ministers aangewezen type».

XNoot
4

Ministeriële regeling van 20 november 2000 (Stcrt. 249).

XNoot
1

Schattingen van de individuele en collectieve doses als gevolg van consumentenproducten waarin radioactieve stoffen zijn verwerkt; RIVM rapport nr. 610310005, juni 2000.

XNoot
2

ALARA is het engelse acroniem voor As Low As Reasonably Achievable.

XNoot
1

Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren.

Naar boven