27 400 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2001

nr. 92
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juli 2001

Het toezicht van het rijk op de volkshuisvesting is in de Woningwet neergelegd bij de Inspectie Volkshuisvesting (IVH).

Met betrekking tot de bouwregelgeving wordt aan dit staatstoezicht invulling gegeven door het verrichten van inspecties bij gemeenten naar de handhaving op het gebied van de bouwregelgeving. De onderzoeken hebben betrekking op zowel de preventieve kant, de vergunningverlening, als de repressieve kant, de handhaving door middel van toezicht en correctie. De onderzoeken richten zich op de handhavingssituatie bij woningen en woongebouwen. Alleen bij het onderzoek naar sloopvergunningen bij asbest zijn ook niet-woningen betrokken.

Evenals in 1999 is ook in 2000 een vijftigtal gemeenten aan een inspectieonderzoek bouwregelgeving onderworpen.

Deze inspectieonderzoeken zijn vastgelegd in een jaarlijks programma, teneinde eind 2003 alle gemeenten op de handhaving van de bouwregelgeving onderzocht te hebben. Dit programma vloeit voort uit mijn toezegging tijdens het AO van 11 mei 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XI, nr. 67) bij de behandeling van het inspectieonderzoek bouwregelgeving 1999 aan u gedaan.

Tevens zijn door de Inspecties Volkshuisvesting en Milieuhygiëne gezamenlijk eind 2000 bij 30 gemeenten onderzoeken gedaan naar het gemeentelijk handhavingsbeleid met betrekking tot het verwijderen van asbest uit woningen en andere gebouwen. De resultaten van deze onderzoeken zullen in een landelijke rapportage worden verwerkt en deze zomer aan u ter kennisname worden aangeboden.

Gaarne bied ik u thans het «Inspectieonderzoek Bouwregelgeving 2000»1 aan. In mijn brief van 31 maart 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XI, nr. 61) heb ik u het inspectieonderzoek bouwregelgeving 1999 aangeboden.

Dat een forse verbetering van de handhaving met betrekking tot de bouwregelgeving noodzakelijk is, wordt met de uitkomsten van het inspectieonderzoek 2000 bevestigd. Er is op gemeentelijk niveau nog steeds sprake van een zorgwekkende situatie ten aanzien van de uitvoering van de bouwregelgeving.

De conclusies van de inspecties uit 2000 laten zich in het kort als volgt samenvatten:

– Het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht is over het algemeen matig georganiseerd en niet zo op orde dat de handhaving adequaat kan worden uitgevoerd.

– De vastlegging van het behandelingsproces van aanvragen om vergunning is veelal gebrekkig. Het gedetailleerde verloop van het behandelingsproces is vaak niet na te gaan.

– Bij een groot deel van de onderzochte dossiers kan de toets aan het Bouwbesluit niet afdoende worden onderzocht wegens het ontbreken van gegevens.

– Gemeenten geven onvoldoende invulling aan de (volledige) toets aan het Bouwbesluit. De toets aan het Bouwbesluit moet als mager worden bestempeld.

– In 25% van de daarvoor in aanmerking komende gevallen is geen rapport van een bodemonderzoek overlegd en heeft de gemeente daar niet alsnog naar gevraagd.

– Bij aanvragen om sloopvergunning is in circa de helft van de gevallen niet op volledigheid getoetst en veelal ontbreekt het vereiste asbest-inventarisatierapport of is dit opgesteld door een niet gecertificeerd bedrijf.

– Gemeenten beschikken over te weinig capaciteit om de taken op het gebied van de bouwregelgeving in volle omvang te kunnen uitvoeren.

– De meeste gemeenten kennen geen actief handhavingsbeleid en voeren hun toezichtstaken passief uit.

Deze conclusies komen in grote lijnen overeen met de conclusies van de inspectieronde uit 1996 en de landelijke rapportage van het inspectieonderzoek bouwregelgeving 1999. Zij bevestigen derhalve het zorgelijke beeld dat toen naar voren is gekomen. Een vergelijking van de resultaten van de landelijke inspectieonderzoeken uit 1996, 1999 en 2000 laat dit zien. Een vergelijking van het uitvoeringsniveau over deze jaren treft u in de bijlage bij het inspectieonderzoek 2000 aan.

Deze situatie geeft – mede in het licht van de actualiteit – aanleiding tot nadere overweging.

De bevindingen omtrent de handhaving van de bouwregelgeving zijn breed over de gemeenten vergelijkbaar. Ik acht het dan ook van groot belang dat alle gemeenten onverkort aan een inspectieonderzoek worden onderworpen.

Bij de inspectieonderzoeken wordt de gemeente immers nadrukkelijk geattendeerd op de verantwoordelijkheid die men op grond van de Woningwet heeft bij het afgeven van bouwvergunningen. Door middel van de uitkomsten van het inspectieonderzoek wordt de gemeente inzicht gegeven in het eigen functioneren en worden handvatten aangereikt om tot verbeteringen in de taakuitoefening te komen. Bovendien monden de uitkomsten van de onderzoeken uit in afspraken ter verbetering van de kwaliteit van de vergunningverlening en handhaving.

Voor individuele gemeenten kan een inspectieonderzoek om die reden een grote waarde hebben en stimulerend werken. De onderzoeken en in het bijzonder de aanbevelingen en afspraken, maken dat het belang van een goed bouw- en woningtoezicht onder de aandacht van de verantwoordelijke bestuurders wordt gebracht en als gevolg daarvan de aandacht verkrijgt die het verdient.

Bij de inspectieonderzoeken is het gebruikelijk dat in alle gevallen de afspraken op bestuurlijk niveau worden gemaakt. Om bij de lokale bestuurders het belang van een goed bouw- en woningtoezicht nog verder te benadrukken, zullen bij de inspectieonderzoeken die in 2001 worden gehouden tevens de gemeentelijke rapportages in afschrift naar de gemeenteraad en de betreffende Commissaris van de Koningin worden gezonden. Ik verwacht dat daarmee een positieve impuls zal worden gegeven aan de bewustwording binnen gemeenten op het terrein van de bouwregelgeving.

Aangezien de gemeenten de gelegenheid moeten hebben om de gemaakte afspraken in de eigen organisatie door te voeren, kan eerst op termijn een verbetering van het niveau van de uitvoering zichtbaar zijn. De nakoming van deze afspraken wordt door de IVH nauwlettend gevolgd.

Indien gemeenten onvoldoende voortgang boeken bij het verbeteren van het bouw- en woningtoezicht zal de Inspectie via bestuurlijk overleg bij een gemeente daarop aandringen. Dit kan ertoe leiden dat een volledige herinspectie wordt gehouden.

Voor de inspecties bouwregelgeving die in de jaren 1996 en 1999 zijn gehouden vindt deze monitoring plaats middels een nacontrole. De achtergrond hiervan is de volgende.

Zoals ik in het begin van deze brief reeds heb aangegeven, heb ik tijdens het AO van 11 mei 2000 de toezegging gedaan om alle gemeenten uiterlijk in 2003 onderzocht te hebben. Voor de Inspectie Volkshuisvesting vloeit hier een aanzienlijk inspectieprogramma uit voort. Om aan de gestelde opgave te voldoen, is daarom besloten de inspecties die in de jaren 1996 en 1999 zijn gehouden hierin te betrekken. Aangezien deze inspecties een wat lichter karakter hadden dan tegenwoordig is als voorwaarde gesteld dat deze inspecties vergezeld moeten gaan van een gedegen nacontrole op basis van een gesprek ter plaatse.

Het instrument van nacontrole heeft in verband met het vorenstaande een tweeledig doel. In de eerste plaats is het bedoeling dat inzicht wordt verkregen in de mate dat een gemeente de gemaakte afspraken is nagekomen. In de tweede plaats wordt onderzocht of de betreffende gemeente de handhaving op het gebied van de bouwregelgeving op een adequaat niveau heeft gebracht.

Bij de gemeenten die in 1996 een inspectie bouwregelgeving hebben gehad, hebben deze nacontroles eind 2000 en begin 2001 plaatsgevonden. De resultaten van deze nacontroles zijn eveneens in een landelijke rapportage verwerkt. Gaarne bied ik u thans de «Landelijke Rapportage Nacontrole Inspectieonderzoek Bouwregelgeving 1996» ter kennisname aan1.

Een nacontrole bestaat uit een gesprek met het hoofd van de afdeling bouw- en woningtoezicht. Aan de hand van dit gesprek wordt een oordeel gevormd over de vijf hoofdaspecten van de bouwregelgeving, zoals deze bij een bouwinspectie worden onderzocht. Deze vijf hoofdaspecten zijn:

1. gemeentelijke administratieve organisatie

2. verlenen bouwvergunningen en -meldingen

3. verlenen sloopvergunningen en -meldingen

4. handhaving bouw zonder of in afwijking van een vergunning

5. handhaving kwaliteit bestaande voorraad.

Uit de rapportage nacontrole 1996 blijkt dat een inspectie bouwregelgeving (en de daaraan gekoppelde afspraken) voor gemeenten aanleiding is om het bouw- en woningtoezicht te verbeteren. De onderzoeken maken dat men op lokaal niveau bestuurlijk doordrongen raakt van het besef dat maatregelen noodzakelijk zijn. Dit kan worden afgeleid uit het feit in 75 % van de onderzochte gemeenten verbeteringen in de administratieve organisatie zijn doorgevoerd. Tevens blijkt dat in 70% van de onderzochte gemeenten het behandelingsproces (waaronder de besluitvorming binnen de wettelijk voorgeschreven termijnen) voldoende is. Voorts zijn de inspectieonderzoeken aanleiding geweest om een scheiding aan te brengen tussen binnen- en buitendienst en is bij de helft van de onderzochte gemeenten een functiescheiding/mandatering aangebracht.

Deze verbeteringen onderstrepen zonder meer het evidente belang dat een inspectie bouwregelgeving voor een individuele gemeente kan hebben.

Hoewel in de rapportage wordt geconcludeerd dat over het geheel genomen gemeenten voldoende invulling geven aan meerdere aspecten van de handhaving bouwregelgeving, moet helaas ook worden geconstateerd dat op een aantal wezenlijke onderdelen van het bouw- en woningtoezicht de prestaties van gemeenten nog onder de maat blijven. Het gaat hierbij in het bijzonder om de toetsing aan het Bouwbesluit, de behandeling van sloopmeldingen, de toetsing aan asbest en de handhaving op de kwaliteit van de bestaande voorraad en het toezicht tijdens de bouw. Daarbij dient te worden opgemerkt dat deze punten destijds in het Inspectieonderzoek 1996 minder zwaar zijn beoordeeld dan in de meer recente inspectieonderzoeken.

Met gemeenten die nog onvoldoende handhaven zijn daarom vervolgafspraken over het invoeren van verbeteringen gemaakt. In voorkomende gevallen kan dit betekenen dat gemeenten aan een volledige herinspectie zullen worden onderworpen.

Zoals ik ook in mijn brief van 31 maart 2000, bij de aanbieding van het inspectieonderzoek 1999 reeds heb aangegeven moet de gebrekkige uitvoering van de bouwregelgeving bij gemeenten mede worden toegeschreven aan het feit dat op bestuurlijk niveau onvoldoende wordt erkend dat het bouw- en woningtoezicht een gemeentelijke kerntaak is. Daarnaast en wellicht mede daarom is veelal sprake van een tekortschietend kennisniveau bij de ambtelijke diensten in relatie tot de complexe regelgeving en onvoldoende personele capaciteit.

Deze omstandigheden zijn bij herhaling tijdens de inspectieonderzoeken naar voren gekomen.

Zij staan niet op zichzelf, maar hangen in sterke mate met elkaar samen en versterken elkaar.

Teneinde een verbetering te bewerkstelligen in de handhaving van de bouwregelgeving heb ik samen met de VNG het Actieprogramma Handhaving Bouwregelgeving vastgesteld. Een afschrift van dit Actieprogramma heb ik u bij brief van 29 januari jl. doen toekomen (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 4000 XI, nr. 51).

Eén van de reeds ondernomen acties uit het Actieprogramma betrof het onder de aandacht van gemeenten brengen van de door de VNG, in samenwerking met VROM, ontwikkelde Handreiking Bouw- en Woningtoezicht. Deze handreiking biedt een heldere dwarsdoorsnede van het taakgebied van het gemeentelijk bouwen woningtoezicht. Hierbij worden handvatten aangereikt om de uitvoering van taken op een adequaat niveau te organiseren. Gemeenten worden gestimuleerd hun beleidsvisie op de maatschappelijke en bestuurlijke positie van het bouw- en woningtoezicht te moderniseren.

Om de Handreiking en het belang van een adequaat bouw- en woningtoezicht nadrukkelijk onder de aandacht van gemeente(besturen) te brengen zijn door de VNG (in samenwerking met VROM) in januari en februari 2001 regionale bijeenkomsten georganiseerd. De opkomst voor deze bijeenkomsten was groot. Geconstateerd kan worden dat mede als gevolg van de vuurwerkramp in Enschedé en de cafébrand in Volendam de bestuurlijke aandacht voor de handhaving in brede zin behoorlijk toegenomen is.

Het is gebruikelijk dat de landelijke rapportage wordt toegezonden aan de gemeenten waar het onderzoek betrekking op heeft. Om ook de gemeenten die in 2000 niet zijn onderzocht te doordringen van de slechte handhaving op het gebied van de bouwregelgeving, zal ik dit jaar de landelijke rapportage aan alle gemeenten toezenden. Het slechte niveau van de handhaving is breed over de gemeenten verspreid en er is alle aanleiding te vermoeden dat ook bij veel nog niet onderzochte gemeenten een vergelijkbare slechte handhavingssituatie zal worden aangetroffen. In een begeleidend schrijven zal ik de gemeenten op hun verplichtingen dienaangaande wijzen en verzoeken – mede in het licht van het resterende inspectieprogramma – hun organisatie reeds op voorhand kritisch te bezien.

Aan de verdere uitwerking van de acties uit het Actieprogramma wordt thans gewerkt. Dit geldt ook voor de maatregelen die in de Nota Mensen, Wensen, Wonen zijn opgenomen met het doel om een verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving te bewerkstelligen.

Het rapport van de commissie Alders, waar het Actieprogramma Brandveiligheid deel van uitmaakt, is op 21 juni verschenen. In dit rapport wordt ingegaan op de kwaliteit van toezicht, handhaving en controle van de gemeente op de bouw- en de gebruiksvergunning. De constateringen van de commissie sporen met die van de inspectie Volkshuisvesting van de afgelopen jaren. In zijn algemeenheid pleit de commissie voor een betere uitvoering en handhaving van bestaande regelgeving. De commissie gaat in het rapport ook in op het huidige en het gewenste tweedelijns toezicht door de rijksoverheid. Het is de bedoeling dat het Kabinet nog voor de zomer van 2001 reageert op de bevindingen en de voorgestelde acties van de Commissie.

Tijdens de behandeling van de wijziging Woningwet (bouwvergunningsprocedure en welstandstoezicht) op 21 februari heb ik u toegezegd voor de behandeling van de begroting van 2002 in de Tweede Kamer te komen met een brede beleidsbrief waarin ik u zou informeren over mijn voornemens met betrekking tot de bouwregelgeving in brede zin. In die brief zal ik voor zover relevant in samenhang ingaan op onder meer de rapporten van de commissies Oosting, Polak/Versteden en Alders. Waar mogelijk en nodig zal ik eveneens de resultaten van een tweetal MDW-trajecten (openbare inrichtingen en servicegerichte overheid) hierbij betrekken.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven