27 400 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2001

nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 31 oktober 2000

In antwoord op vragen van de leden Van Bommel en Van Ardenne-van der Hoeven tijdens de regeling van werkzaamheden op 18 oktober jl. naar aanleiding van mijn brief inzake de vulling en het ambitieniveau van de krijgsmacht (TK 1999/2000, 27 400 X, nr. 7) informeer ik U, mede namens de Minister, gaarne als volgt.

In mijn brief van 16 oktober jl. heb ik gesteld dat het parlement steeds toereikend en duidelijk is geïnformeerd over de personeelsvoorziening bij Defensie. Waar wordt gesproken van een onhelder beeld, ligt de oorzaak in verkeerde interpretaties van cijferpresentaties en vergelijkingen van gerapporteerde (deel)gegevens, die uit hun verband worden gelicht en daarmee buiten hun context en onderlinge samenhang worden gebracht. In mijn brief van 16 oktober jl. heb ik die samenhang nogmaals uitdrukkelijk toegelicht.

Met betrekking tot het verzoek inzake de wervingresultaten die nodig zijn om het ambitieniveau te kunnen waarmaken en de cijfers over militairen die na het voltooien van de opleiding ook werkelijk in functie komen, merk ik het volgende op. Het huidige personeelsvoorzieningsbeleid van Defensie beoogt nadrukkelijk een integrale benadering van alle aspecten van de in-, door- en uitstroom. Het gaat hierbij, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, om de vulling en bezetting van functies, waarmee tevens een helder verband kan worden gelegd met de operationele gereedheid (de output) van Defensie. Met mijn eerder genoemde brief «vulling en ambitieniveau van de krijgsmacht» heb ik ook op dit punt een uitvoerige toelichting gegeven. Binnen de aangegeven context wordt met name in bijlage 5 de vulling van de operationele eenheden van de krijgsmacht inzichtelijk gemaakt.

Uiteraard ben ik in beginsel steeds bereid relevante informatie naar de Tweede Kamer te sturen. Maar, zoals gezegd, in dit specifieke geval gaat het om informatie die moet worden beschouwd in een bredere context en die bij zelfstandige beoordeling een vertekend beeld van de werkelijke situatie kan geven. Tegen die achtergrond blijf ik derhalve van mening dat het niet wenselijk is de twee geciteerde interne documenten – beide deelbeoordelingen van een breder vraagstuk – aan u te doen toekomen, zeker nu mede op basis van die documenten, aangevuld met andere relevante interne informatie, ik in mijn brief van 16 oktober jl. juist wel dat afgewogen totaalbeeld heb kunnen presenteren.

Ik ben vanzelfsprekend beschikbaar om in het kader van de begrotingsbehandeling van Defensie nader met U van gedachten te wisselen.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Naar boven