Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-VIII nr. 99 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-VIII nr. 99 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 14 september 2001
In 1997 is de zorg voor de onderwijshuisvesting voor het primair en voortgezet onderwijs, met de daarbij behorende middelen, overgedragen aan de gemeenten. De gemeenten hebben deze taak goed opgepakt. Uit de evaluatieonderzoeken die sindsdien zijn uitgevoerd blijkt dat de gemeenten de hiervoor toegekende middelen volledig inzetten voor de onderwijshuisvesting en dat de scholen over het algemeen redelijk tevreden zijn over de aanpak van de gemeenten.
Het eind augustus 2001 gereed gekomen onderzoeksrapport van Research door Beleid over de financiële en bestuurlijke ontwikkelingen bij onderwijshuisvesting bevestigt dit beeld nog eens. Dit rapport wordt u hierbij aangeboden.1 De middelen die de gemeenten tot hun beschikking hebben voor onderwijshuisvesting zijn de afgelopen jaren door de forse toename van het accres van het Gemeentefonds, ook reëel, sterk toegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de uitgaven van de gemeenten voor dit doel, in elk geval tot 2000, hiermee gelijke tred hebben gehouden. De gemeenten zetten grosso modo evenveel middelen in voor onderwijshuisvesting als wat hiervoor via het Gemeentefonds wordt verstrekt. Voor 2000 was dat 2,1 miljard gulden.
Op verzoek van de Kamer, de motie Crone (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 503, nr. 4) en motie Noorman-Den Uyl (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 400 B, nr. 14) en in lijn met de prioriteitstelling van het Kabinet voor onderwijs, zorg en veiligheid, is de afgelopen maanden aanvullend onderzoek gedaan naar de wenselijkheid om te komen tot extra investeringen in schoolgebouwen in het primair en voortgezet onderwijs.
In de motie Noorman wordt gesproken over tekorten in bouwkundig onderhoud. Daarom is onderzocht of sprake is van achterstanden in technisch onderhoud van de gebouwen.
Het verslag over het onderzoek naar de technische staat van onderhoud van de schoolgebouwen, door het schouwen van de gebouwen, uitgevoerd door het Bouwcentrum/PRC wordt hierbij aan de Kamer aangeboden.1
Uit het rapport blijkt dat er geen sprake is van achterstanden in het onderhoud van de schoolgebouwen. De staat van onderhoud van de schoolgebouwen is voldoende tot goed. Een deel van de gebouwen vraagt onderhoud, maar niet meer dan wat normaal is in een reguliere onderhoudscyclus. Slechts bij enkele gebouwen is onderhoud op korte termijn nodig. Er kan worden geconcludeerd dat het technisch onderhoud van schoolgebouwen in het algemeen geen punt van bijzondere zorg hoeft te zijn.
In de motie wordt daarnaast overwogen dat nieuwe taken die aan het onderwijs worden gesteld leiden tot een grotere en aangepaste ruimtebehoefte in schoolgebouwen. Daarom is gekeken naar de wenselijkheid van functionele aanpassingen van schoolgebouwen, mede in verband met de onderwijskundige vernieuwingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd. De desbetreffende verkenningen zijn nog niet volledig afgerond, maar het kabinet concludeert nu al dat functionele aanpassingen in schoolgebouwen gewenst zijn om de onderwijskundige vernieuwingen beter tot hun recht te laten komen. Daarbij lijkt het niet wenselijk om al te gedetailleerde voorschriften voor het schoolgebouw van de 21e eeuw te formuleren. Er moet ruimte zijn om keuzes te kunnen maken voor het flexibel inrichten van het onderwijs, ook met betrekking tot het gebruik van het schoolgebouw.
Daarbij gelden de volgende overwegingen.
• In het primair en voortgezet onderwijs blijft de integratie van ICT in het onderwijs een belangrijk speerpunt. Op sommige scholen is het inrichten van een computerlokaal gewenst, elders hebben aparte werkplekken met computers de voorkeur. Weer elders bestaan al computerlokalen.
• Bij het WSNS-beleid (Weer Samen Naar School) in het primair onderwijs en de ontwikkelingen bij LGF (Leerling Gebonden Financiering) wordt van scholen in toenemende mate zorg op maat gevraagd. Het werken in kleinere groepen of met individuele leerlingen is daarbij noodzakelijk. Dat kan in de huidige schoolgebouwen wel, maar het vraagt soms om veel improvisatie. Een ruimer gebouw met meer kleine werkruimten maakt het mogelijk het onderwijsproces efficiënter en effectiever in te richten.
• Voor het voortgezet onderwijs geldt iets soortgelijks voor het werken in het vmbo en in het studiehuis. Een ruimere opzet van het schoolgebouw biedt mogelijkheden de waarde van de onderwijskundige vernieuwingen vollediger te kapitaliseren.
• Een apart punt van aandacht is de werkplek van de docenten. Een docent moet zijn lessen op school voor kunnen bereiden en moet ruimte hebben om gesprekken met collega's, met ouders en leerlingen te kunnen voeren. Niet alle bestaande schoolgebouwen bieden daarvoor voldoende ruimte. De in de toekomst te realiseren aanpassingen moeten er ook toe leiden dat er werkplekken voor docenten in de scholen aanwezig zijn.
Deze verkenning naar de functionaliteit van de schoolgebouwen in 2001 leidt tot de conclusie dat aanpassing aan de eisen van deze tijd om ruimer opgezette schoolgebouwen vraagt, zoals dat in de motie Noorman is aangegeven. Daarvoor is de inzet van rond een kwart miljard gulden extra op jaarbasis noodzakelijk.
Dit zijn voorlopige uitkomsten van de verkenning. Over de nadere uitwerking zal de komende maanden verder overleg worden gevoerd met de VNG. Daarbij zullen tevens de aanpassingen van de modelverordening onderwijshuisvesting van de VNG worden betrokken.
Onderwijshuisvesting is een gemeentelijke taak. Voor de te maken kwaliteitsslag met de schoolgebouwen worden de gemeenten, conform de moties Crone en Noorman, nadrukkelijk aangesproken. De hoge accressen van 2001 en 2002 maken het voor de gemeenten mogelijk prioriteit te geven aan de gewenste aanpassingen van schoolgebouwen. Over deze inzet van middelen is op hoofdlijnen al een afspraak gemaakt in het bestuurlijk overleg met de VNG in het voorjaar 2001.
Het kabinet acht een duidelijke afspraak over de inzet van 170 miljoen gulden uit het accres van het gemeentefonds op basis van die afspraak goed te verdedigen. De 170 miljoen is het deel van het reële accres van 2001 en 2002 dat aan de onderwijshuisvestingstaken van de gemeenten is toe te delen.
Dit bedrag is afgeleid uit de bestuurlijke afspraken die dit voorjaar tussen het Rijk, de VNG en het IPO zijn gemaakt over de inzet van gemeenten en provincies rond de kabinetsprioriteiten onderwijs, zorg en veiligheid. Daarbij is afgesproken dat bezien wordt in hoeverre tegen de achtergrond van de ruime reële accressen (3/4 mld) door gemeenten en provincies een verhoudingsgewijze zelfde inzet als die van het Rijk wordt nagestreefd. Op basis van het aandeel van onderwijs in de kabinetsprioriteiten voor 2002 (28%) en het aandeel van gemeenten in de accressen kan dan indicatief een bedrag van 170 mln worden afgeleid. (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 734, nr. 12).
Daarbij wordt ook overwogen dat er structureel 216 miljoen gulden aan het gemeentefonds is toegevoegd voor onderwijshuisvesting in verband met de groepsgrootte maatregel. Bij de invulling van deze maatregel wordt door scholen regelmatig gekozen om meer docenten in te zetten in één groep. Als hiervoor wordt gekozen ontstaan minder groepen en minder behoefte aan extra leslokalen dan was voorzien. Een deel van de hierdoor uitgespaarde middelen kan voor andere aanpassingen in schoolgebouwen worden ingezet.
Een ander deel zal nodig zijn omdat bij «meer handen voor de klas» soms ook wordt gekozen voor kleinere werkruimten of ruimten voor individuele begeleiding. Het ligt wel voor de hand dat deze ruimten voor meer doelen worden ingezet.
Over de nu voorliggende voorstellen is een verkennend overleg gevoerd met de VNG. In dit overleg is het volgende geconcludeerd:
• Uit onderzoek blijkt dat gemeenten voldoende prioriteit geven aan onderwijshuisvesting.
• Geconcludeerd moet worden dat er nog reële problemen zijn, gerelateerd aan de onderwijskundige vernieuwingen, waarvan de omvang in nader overleg verder moet worden bepaald.
• Binnen de grenzen van de mogelijkheden overweegt het Kabinet – mede op basis van het in de motie gestelde – om bij Voorjaarsnota 2002 100 miljoen gulden structureel ter beschikking te stellen voor de aanpassing van schoolgebouwen, rekening houdend met de dan beschikbare uitgavereserve 2002 en andere prioriteiten.
• Het Kabinet gaat ervan uit dat de gemeenten de grote inspanningen die zij plegen zullen voortzetten en daarbij de ruimte van de accressen hiervoor prioritair zullen inzetten.
• Het Kabinet veronderstelt dat het accres 2001/2002 een ruimte biedt van 150 tot 170 miljoen gulden en dat, gecombineerd met de onder 3 genoemde 100 miljoen, een totale huisvestingsimpuls van 250 tot 270 miljoen gulden per jaar mogelijk is.
De VNG wijst erop dat zij de gemeenten niet kan binden maar het ligt in de rede dat onderwijs prioriteit blijft.
Afgesproken is dat de huisvestingsgevolgen van de onderwijskundige vernieuwingen verder in kaart worden gebracht ten behoeve van een vervolgoverleg in het voorjaar 2002. Daarbij zullen ook de plannen voor extra investeringen, verder empirisch onderzoek en het aanpassen van de modelverordening van de VNG (motie Crone) op de agenda staan. De Kamer zal over de uitkomsten van dit overleg worden geïnformeerd. Daarnaast zal de ontwikkeling van de huisvestingsuitgaven van de gemeenten worden gemonitord.
Bij elkaar zou dit kunnen leiden tot een extra inzet voor onderwijshuisvesting van 250 tot 270 miljoen gulden structureel. Dit betekent dat in de sfeer van de onderwijshuisvesting een bedrag van rond de 3,3 miljard gulden kan worden geïnvesteerd, dit leidt tot ruim 1 miljoen vierkante meter extra ruimte in de Nederlandse schoolgebouwen.
Hierbij is een gefaseerde inzet van de middelen noodzakelijk: het is niet mogelijk in heel korte tijd zoveel extra lokalen en gebouwen in heel korte tijd neer te laten zetten.
Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-VIII-99.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.