Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-VIII nr. 93 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-VIII nr. 93 |
Vastgesteld 23 juli 2001
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 21 juni 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 5 februari 2001, over de tweede fase havo/vwo (27 400-VIII, nr. 59);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 19 februari 2001, over de lotingskansen voor vwo'ers oude en nieuwe stijl (27 400-VIII, nr. 63);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 22 februari 2001, ter aanbieding van het advies van de commissie Historische en maatschappelijke vorming «Verleden, heden en toekomst» (OCW-01-221);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 11 april 2001, ter aanbieding van de notitie over de CEVO (27 400-VIII);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 25 april 2001, over de monitoring van de tweede fase havo/vwo (OCW-01-523);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 23 mei 2001, over de grafische rekenmachine (OCW-01-612).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Dijksma (PvdA) zegt met het oog op de overladenheid van de examenprogramma's in te stemmen met de verlenging van de tijdelijke verlichtingsmaatregelen tot de evaluatie in 2003. Deze evaluatie moet worden afgewacht, voordat wordt besloten tot eventuele wijzigingen van de profielen en de examenprogramma's. Zij wijst erop dat dit niet betekent dat de Kamer tot 2003 achterover kan leunen, omdat het de taak van de Kamer is, het onderwijs een perspectief te bieden voor de periode na 2003. Verder moet scholen de gelegenheid worden geboden om vakken aan te passen, mits die passen binnen de bestaande profielen. Bij dit zogenaamde klein onderhoud kan worden gedacht aan het schrappen van domeinen. Wat is het standpunt van de staatssecretaris over dit klein onderhoud?
Bij het Landelijk Aktiekomitee Scholieren (LAKS) is door veel scholieren geklaagd over het tekort aan oefenbundels. De schriftelijke vragen hierover zijn afgewimpeld met het commentaar dat alles op rolletjes zou verlopen. Mevrouw Dijksma wijst erop dat onder meer uit een commentaar in De Telegraaf is gebleken dat dit zeker niet zo is.
In antwoord op schriftelijke vragen over het verbod van de Centrale examencommissie vaststelling examens (CEVO) op het gebruik van de grafische calculator wordt gesteld dat het onmogelijk is om twee of drie maanden voor de examens het examenreglement te wijzigen en het gebruik van de grafische calculator ook bij de economische vakken toe te staan. Verder wordt gemeld dat hierover is overlegd met de vereniging Leraren in de economische vakken. Het wordt echter niet duidelijk welk standpunt deze vereniging heeft ingenomen. Kan de staatssecretaris alsnog aangeven welke problemen zich zouden hebben voorgedaan als de regels voor de grafische calculator wel zouden zijn gewijzigd? Een verandering van deze regels kan toch zeker eenvoudig in een brief aan de scholen worden gemeld?
In de motie-Mosterd/Dijksma (27 400-VIII, nr. 27) wordt gevraagd, scholieren-nieuwe-stijl bij de loting voor numerus fixus-studies gelijke kansen te geven als scholieren-oude-stijl. De staatssecretaris heeft aangegeven dat zij de ministeriële regeling terzake niet in deze zin wenst aan te passen. Leidt dit echter niet tot benadeling van de scholieren-nieuwe-stijl?
Mevrouw Dijksma zet vraagtekens bij deze autonome positie van de CEVO, want er behoort wel degelijk een mogelijkheid te zijn voor de politiek om in te grijpen als er problemen rijzen bij de examens die door de CEVO zijn opgesteld. Een en ander betekent natuurlijk niet dat de politiek op enigerlei wijze invloed mag uitoefenen op de inhoud van de examenvragen.
De CEVO stelt achteraf de normering van de examens vast. Hierdoor kan worden gemaskeerd dat de moeilijkheidsgraad van de examens afwijkt van de inschatting die hiervan vooraf is gemaakt. Verder bevreemdt het mevrouw Dijksma dat dit zelfs kan betekenen dat achteraf de normeringsterm zodanig wordt aangepast dat het aantal onvoldoendes stijgt. Is de staatssecretaris het met haar eens dat de CEVO moet kunnen worden aangesproken als achteraf wordt besloten tot een normering die sterk afwijkt van de normale puntenverdeling?
De CEVO kan met het oog op de overladenheid van de programma's besluiten om bepaalde domeinen te schrappen. Van deze bevoegdheid is beperkt gebruikgemaakt. Is het echter niet juist zaak dat de CEVO hiervan voortvarend gebruikmaakt?
In de vaksecties van de CEVO zijn vertegenwoordigers opgenomen van de vakinhoudelijke verenigingen. De bedoeling daarvan is leraren op te nemen die een band hebben met het veld. Om die reden is het belangrijk dat hun zittingstermijn beperkt is. Moeten de vakinhoudelijke verenigingen daarom niet meer invloed krijgen op de voortzetting of de beëindiging van het lidmaatschap van deze leraren?
De commissie-De Rooij heeft geadviseerd om geschiedenis en maatschappijleer te combineren. De staatssecretaris moet nog met een beleidsreactie op het rapport van deze commissie komen. Kan zij desalniettemin aangeven of zij hiervan een voorstander is? Hoe groot schat zij verder het gevaar in dat hierdoor het vak maatschappijleer wordt uitgehold?
De Vereniging voor leraren in levende talen pleit ervoor om de deeltalen Duits en Frans tot grote talen te promoveren. Hoe staat de staatssecretaris tegenover dit voorstel? Mevrouw Dijksma wijst er wel op dat hiermee behoedzaam moet worden omgegaan om te voorkomen dat leerlingen na een eventuele opwaardering niet langer voor beide talen kiezen.
Ten slotte vraagt mevrouw Dijksma of wiskunde een probleem is voor meisjes die een alfaprofiel volgen. Hoe denkt de staatssecretaris verder te voorkomen dat het opnemen van wiskunde in deze profielen leidt tot oneigenlijke selectie?
De heer Van Splunter (VVD) herinnert eraan dat de VVD-fractie altijd heeft benadrukt dat nieuwe onderwijsprogramma's studeerbaar moeten zijn voor de leerlingen, werkbaar voor de leraren en organiseerbaar voor de schoolleidingen. Om die reden zegt hij in te stemmen met het voorstel, de verlichtingsmaatregelen tot de evaluatie in 2003 van kracht te laten zijn. Een fundamentele aanpassing van de profielen zou namelijk onrust veroorzaken bij scholieren, leraren en de schoolleiding. Overigens is een goede evaluatie alleen mogelijk als de omstandigheden waaronder de vakken worden gegeven, zoveel mogelijk hetzelfde zijn.
De directeur van de CEVO heeft zich naar aanleiding van de centrale examens positief uitgelaten over de tweede fase. De heer Van Splunter wijst erop dat dit commentaar enigszins voorbarig is, omdat twee examenrondes in de havo en één in het vwo geen evenwichtig beeld geven van de tweede fase.
De CEVO is in tegenstelling tot de IB-groep in hoge mate autonoom. Kan de staatssecretaris aangeven of zij dit ook als een probleem ervaart? Hij zegt dat een aanwijzingsbevoegdheid voor de staatssecretaris zeker moet worden overwogen, niet omdat zij verantwoordelijk is voor de organisatie van de examens, maar omdat zij verantwoordelijk is voor het niveau van de eindexamenkandidaten.
Een belangrijk argument om af te zien van een fundamentele herziening van de profielen is de betrouwbaarheid van de overheid. Het zou immers een verkeerd signaal zijn als de overheid zo kort na de invoering van een nieuw systeem een totaal andere weg zou inslaan. Om betrouwbaar te zijn moet de overheid de knelpunten binnen de bestaande structuur aanpakken.
Uit de onlangs verschenen monitor van de deeltalen Frans en Duits blijkt dat het lesgeven in deeltalen veel didactische problemen met zich brengt. Dit wordt bevestigd door het signaal dat hierdoor problemen zijn ontstaan bij de doorstroming van de havo naar het vwo. Is de staatssecretaris bereid om te zien of er aanpassingen mogelijk zijn in het kader van het klein onderhoud?
Ten slotte zegt de heer Van Splunter het niet opportuun te vinden om in dit algemeen overleg in te gaan op het rapport van de commissie-De Rooij, omdat de staatssecretaris pas na de zomer met een beleidsreactie op dit rapport komt.
De heer Mosterd (CDA) zegt het bizar te vinden dat er tot nu toe geen oplossing is gevonden voor de overladenheid en dan in het bijzonder bij wiskunde. Dit probleem is immers al langer bekend en voor een oplossing is geen fundamentele wijziging van de inhoud van het vak nodig. Waarom schrapt men niet een paar onderwerpen?
Het is echter moeilijk in te schatten wat de consequenties van een aanpassing van de deeltalen Frans en Duits zouden zijn voor andere vakken. Met het oog daarop zegt hij dat hierover na de evaluatie moet worden beslist.
De verlichtingsmaatregelen worden terecht gehandhaafd tot 2003. Het zou immers onverstandig zijn om kort na de invoering van deze maatregelen een verandering door te voeren, wetende dat de evaluatie al voor 2003 is voorzien.
Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om te komen tot een substantiële vermindering van deze werkdruk? Is het verder verstandig om toe te staan dat leerlingen in plaats van één meerdere werkstukken inleveren die niet voor 20%, maar voor 40% meetellen? Dat is wellicht een uitkomst voor leerlingen, maar leidt tegelijkertijd tot een stijging van de werkdruk. Deze werkdruk moet echter krachtdadig worden aangepakt, omdat er signalen zijn dat het enthousiasme op de voorloperscholen voor het studiehuis terugloopt.
De CEVO heeft bepaalde domeinen geschrapt. Deze domeinen zijn echter wel verplicht gesteld voor de schoolexamens, met als gevolg dat deze domeinen toch worden behandeld. Het schrappen van deze domeinen leidt dus niet tot een verlichting van de overladenheid. In haar brief van 14 juni schrijft de staatssecretaris dat de scholen ervoor kunnen kiezen, bepaalde delen van de eindtermen weg te laten, zodat de verlichting van het centrale examenprogramma volledig doorwerkt in het schoolexamen. Daarmee is de brief in strijd met de mededelingen van de CEVO en dat maakt de verwarring op de scholen begrijpelijk. Waarom is er niet voor gezorgd dat de scholen over belangrijke verlichtingsmaatregelen ondubbelzinnig worden ingelicht?
Is het mogelijk om te onderzoeken voor welke carrière havisten kiezen, nadat zij de havo al dan niet met een diploma hebben verlaten? Aan de hand van dergelijke gegevens kan worden bepaald of de onderwijsvernieuwingen tot het gewenste resultaat hebben geleid, bijvoorbeeld een betere aansluiting op het hbo.
Het combinatievak maatschappijleer/geschiedenis kan ertoe leiden dat het vak maatschappijleer op termijn verdwijnt. Dat moet worden voorkomen. Kan de staatssecretaris in haar beleidsreactie op het rapport van de commissie-De Rooij aangeven wat volgens haar de toekomst van het vak maatschappijleer is?
De regering ontkent het probleem dat ten grondslag ligt aan de motie-Mosterd/Dijksma. Dat is onterecht, want de lotingskansen van de leerlingen-nieuwe-stijl moeten natuurlijk even groot zijn als die van de leerlingen-oude-stijl. Waarom is er niet voor gekozen om de leerlingen-oude-stijl een evenredig aantal plaatsen op de numerus fixus-opleidingen toe te kennen?
Ten slotte vraagt de heer Mosterd of de klachten van gehandicapte leerlingen of hun ouders worden geregistreerd.
Mevrouw Lambrechts (D66) wijst erop dat het slagingspercentage van 90 bij de laatste examens de aandacht niet mag afleiden van de daling van het aantal afgelegde examens met 20%. Dit lijkt een aanwijzing te zijn dat er toch een selectie heeft plaatsgevonden bij de toelating tot de examenklassen. Hoe groot is overigens het aandeel allochtonen bij deze 20%? Wat is verder het oordeel van de staatssecretaris op het commentaar dat het laffe examens waren en dat daarvoor is gekozen om klachten te voorkomen? Dit commentaar is de zoveelste aanwijzing dat de tweede fase wel eens hetzelfde lot beschoren zou kunnen zijn als de basisvorming.
Uit de monitor blijkt dat de werkdruk nog steeds toeneemt en de komende jaren zal blijven toenemen als het laatste jaar van het vwo in de tweede fase wordt ondergebracht en er geen oplossingen worden gevonden voor de problemen met de registratie van de vorderingen van de leerlingen. Een ander saillant punt in de monitor is dat de verlichtingsmaatregelen nauwelijks effect hebben gesorteerd op de werkdruk van de leerlingen. Dat is des te treuriger, omdat door deze verlichtingsmaatregelen de keuzeruimte welhaast is verdwenen.
De onevenwichtigheid tussen havo en vwo is door de verlichtingsmaatregelen toegenomen. Zo is de studiebelasting op de havo groter dan op het vwo, terwijl het havoprogramma ook nog eens in twee jaar moet worden afgerond. Als deze onevenwichtigheid niet op korte termijn wordt opgelost, moet worden overwogen om de havo af te schaffen.
Er dient op korte termijn een oplossing te worden gevonden voor de problemen rond de deeltalen Duits en Frans. Die zijn immers zo groot dat het gevaar bestaat dat er over drie jaar noch leraren noch leerlingen te vinden zijn voor deze talen. Mevrouw Lambrechts merkt verder op dat de beperking op de havo tot luisteren en spreken onnatuurlijk is en leerlingen belemmert bij een overstap naar het vwo. Is de staatssecretaris het met haar eens dat het de hoogste tijd is om deze vakken op de havo en het vwo op dezelfde leest te schoeien en dat alle taalvaardigheden in deze vakken in samenhang moeten worden behandeld?
De verlichtingsmaatregelen worden terecht verlengd, omdat dit leerlingen en leraren rust geeft. Mevrouw Lambrechts benadrukt dat een terugkeer naar de versnipperde en overladen programma's voor haar geen optie is. In de komende tijd zal dan ook alle aandacht uit moeten gaan naar het ontwerpen van een programma voor de periode na de evaluatie van 2003.
In de brief van 14 juni staat dat de onderwerpen die de CEVO heeft geschrapt, onderdeel blijven uitmaken van het schoolexamen en dat alleen de wijze waarop die onderwerpen worden geëxamineerd, aan de scholen is. Dit is nog steeds onduidelijk en roept de vraag op waarom de staatssecretaris niet klip en klaar stelt dat de onderwerpen die door de CEVO zijn geschrapt, niet in het schoolexamen hoeven te worden geëxamineerd.
Door de commissie-De Rooij wordt gesuggereerd, het combinatievak maatschappijleer/geschiedenis onder te verdelen in tien domeinen. Mevrouw Lambrechts wijst erop dat deze suggestie nooit en te nimmer mag worden opgevolgd, omdat die zou leiden tot nog meer overladenheid. Verder moet worden bezien wat de gevolgen zijn van een dergelijk combinatievak voor de afzonderlijke vakken.
Een van de belangrijkste oplossingen voor de problemen in de tweede fase is het vergroten van de keuzeruimte. Verder zullen de vakkenpakketten moeten worden verkleind, zodat de leerlingen meer contacturen hebben. Alleen zo kan worden gegarandeerd dat de vakken voldoende diepgang hebben.
Mevrouw Lambrechts pleit er ten slotte voor om een internationale commissie de evaluatie van de tweede fase te laten uitvoeren. Deze commissie zal een internationale vergelijking moeten uitvoeren en verder met concrete aanbevelingen moeten komen. Is de staatssecretaris het hiermee eens en is zij bereid om deze commissie een concreet evaluatiekader mee te geven? Is zij verder bereid om in het najaar samen met de Kamer dit kader vast te stellen?
De heer Van Bommel (SP) vindt de uitkomsten van de monitor dermate schokkend dat hij vreest dat op de tweede fase hetzelfde scenario van toepassing is als op de basisvorming. Zo wordt alom gesteld dat de werkdruk eerder toe- dan afneemt en dat het enthousiasme voor de tweede fase terugloopt. Al met al is het de hoogste tijd om na te denken over concrete maatregelen om de werkdruk aan te pakken. In de monitor wordt geconstateerd dat leraren terugvallen in oude patronen en dat de implementatie stagneert. Onderschrijft de staatssecretaris deze constateringen?
In de tweede fase ligt de nadruk op snel scoren, reproduceren en zeker niet op leren. Is de staatssecretaris het ermee eens dat deze ontwikkeling funest is voor de arbeidsvreugde van leerlingen en leraren? Moet er niet voor worden zorggedragen dat leraren veel meer mogelijkheden krijgen om hun werkzaamheden zelf in te delen?
De tijdelijke verlichtingsmaatregelen worden verlengd. Is het echter wel zeker dat deze maatregelen na 2003 niet meer nodig zijn? De heer Van Bommel zegt dat hem dit onwaarschijnlijk lijkt en dat hij met de meeste scholen van mening is dat de tijdelijke maatregelen permanent zullen worden. Is de staatssecretaris het hiermee eens en zal zij de tijdelijkheid van deze maatregelen niet langer benadrukken?
Het is een goede ontwikkeling dat scholen meer ruimte krijgen om de praktische opdrachten in te vullen en de eindtermen van de schoolexamens te bepalen. De keerzijde hiervan is, zeker bij de vrijheid om de eindtermen te bepalen, dat de verschillen tussen de scholen toenemen met alle kwade gevolgen van dien voor leerlingen die van school moeten wisselen.
De staatssecretaris schrijft in haar brief van 14 juni dat de meeste onderwijsorganisaties geen voorstander zijn van ingrepen op korte termijn. In de monitor wordt echter gesteld dat veel scholen willen dat de overheid schrapt in de programma's en dat er slechts een kleine groep is die helemaal niets voelt voor een tussentijdse ingreep. Deze conclusies zijn met elkaar in strijd. Kan de staatssecretaris daarom ingaan op de desbetreffende passage in haar brief?
Over de invulling van het vak wiskunde zal een advies worden uitgebracht. De heer Van Bommel wijst er echter op dat dit niet mag betekenen dat eventuele aanpassingen pas in 2003 worden ingevoerd.
Voortschrijdend inzicht leert dat het opdelen van talen in deelvaardigheden een slecht idee is. Met de beperkte kennis die zij hierdoor opdoen, kunnen leerlingen in het vervolgonderwijs niet uit de voeten. Het samenvoegen van de deelvaardigheden moet dan ook zeker worden overwogen. Is de staatssecretaris het hiermee eens en hoe ziet zij de toekomst van de moderne talen?
Na de zomer zal de staatssecretaris met haar standpunt komen over de toekomst van het vak geschiedenis. Zal hierbij het advies van de commissie-De Rooij worden betrokken? De heer Van Bommel zegt verder gezien het belang van deze problematiek te hopen dat het standpunt van de staatssecretaris nog voor het zomerreces naar de Kamer wordt gezonden.
De toekomst van het vak maatschappijleer ziet er niet goed uit. Is de staatssecretaris bereid om te overwegen, dit vak als keuzevak aan te bieden binnen het profiel cultuur en maatschappij? Hoe beoordeelt zij verder de mogelijkheid om maatschappijleer binnen het profiel economie als een keuzevak aan te bieden naast aardrijkskunde en geschiedenis? Hierdoor zou de overladenheid niet toenemen. Als niet wordt gekozen voor één van deze mogelijkheden, is de verwachting gerechtvaardigd dat het vak maatschappijleer binnen enkele jaren verdwijnt.
Om de tweede fase te redden van de ondergang zullen vergaande maatregelen moeten worden genomen. De heer Van Bommel vraagt de staatssecretaris daarom te reageren op de volgende voorstellen:
– Het openbreken van de profielen door de krampachtige scheiding tussen natuur- en maatschappijprofielen af te schaffen. Laat leerlingen een pakket voor het centraal schriftelijk examen vaststellen met twee gemeenschappelijke vakken, twee profielvakken en twee keuzevakken.
– Het verminderen van het aantal vakken waarin schoolexamen moet worden afgelegd door het aantal deelvakken te beperken. Het grote aantal vakken is immers verantwoordelijk voor de overladenheid en het gebrek aan diepgang. Voor clustering hoeven geen vakken te worden geschrapt, maar het leidt wel tot meer keuzemogelijkheden.
– Het beëindigen van de administratieve rompslomp die het gevolg is van zowel de programma's van toetsing en afsluiting als de studiewijzers.
Ten slotte vraagt de heer Van Bommel de staatssecretaris te reageren op het voorstel van de Algemene onderwijsbond dat de overheid een principiële uitspraak doet over de profielen, de vakken en de landelijke examens. Verder stelt de AOB ook voor, het aantal profielen terug te brengen tot drie en de leerstof voor een groot aantal vakken te verminderen met 10 tot 20%. Deze voorstellen vergen veel studie en het debat hierover moet dan ook zo snel mogelijk beginnen.
De heer Slob (ChristenUnie) zegt mede namens de SGP te spreken.
De eindexamenresultaten zijn bemoedigend. Hij vraagt zich echter wel af wat de invloed hierop is geweest van de verlichtingsmaatregelen en de aangescherpte selectie voor de eindexamenklassen. De eindexamenresultaten mogen dan bemoedigend zijn, het is nog te vroeg om te juichen, want studieresultaten zeggen niet alles over de kwaliteit van het studiehuis.
Het studiehuis is een ingrijpende onderwijsvernieuwing. Het mag daarom geen verbazing wekken dat in de monitor knelpunten worden geconstateerd en dat leraren en scholen meer tijd nodig hebben om deze omslag te maken. Het allerbelangrijkste is echter dat de scholen rust en tijd wordt gegund en daarom is het ongepast om nu al het woord «mislukt» in de mond te nemen of een parallel te leggen met de basisvorming.
In de monitor wordt melding gemaakt van oplopend ziekteverzuim. Kan de staatssecretaris aangeven of dat ook uit de cijfers blijkt? Kunnen die cijfers verder op afzienbare termijn aan de Kamer worden gezonden?
De werkdruk is nog steeds te hoog. Het is daarom belangrijk dat de voorgestelde verlichtingsmaatregelen daadwerkelijk leiden tot een afname van de werkdruk. De heer Slob zegt hier niet helemaal zeker van te zijn, omdat deze maatregelen voor een groot deel een continuering zijn van al genomen maatregelen. De staatssecretaris onderbouwt haar beslissing om het bij deze kleine wijzigingen te houden met de stelling dat voor verdere ingrepen in de programma's geen draagvlak bestaat binnen de onderwijsorganisaties. Kan de staatssecretaris aangegeven of en, zo ja, welke andere afwegingen bij deze beslissing een rol hebben gespeeld? Is verder overwogen om een aantal programma's, waaronder wiskunde B, natuur- en scheikunde, nog voor 2003 voor klein onderhoud in aanmerking te laten komen?
Er bestaat onduidelijkheid over de keuzevrijheid van scholen bij de behandeling van onderwerpen die niet centraal worden getoetst. De formuleringen die hierbij worden gebezigd, kunnen namelijk worden uitgelegd als een vrijbrief om bepaalde zaken wel aan te stippen, maar vervolgens te laten liggen.
Het is niet alleen kommer en kwel bij de deeltalen. Zo geeft een deel van de docenten aan tevreden te zijn met de wijze waarop zij hun vak doceren. In een rapport van het Nationaal bureau moderne vreemde talen wordt gesuggereerd dat een deel van de oplossing kan worden gevonden in een andere organisatorische inbedding van de deeltalen. Is de staatssecretaris op de hoogte van het bestaan van dit rapport en worden de scholen aangemoedigd om met dergelijke adviezen aan de slag te gaan?
Sommige scholen geven aan over onvoldoende lestijd te beschikken om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de deeltalen. Zij doen dit, ondanks het feit dat een van de verlichtingsmaatregelen regelt dat het te bereiken niveau van de deeltalen tijdens de duur van de verlichtingsmaatregelen is vrijgegeven. Kan men scholen op korte termijn informeren over wat wel en niet is toegestaan? Komt er wellicht een aangepaste versie van het handboek voor de tweede fase?
De discussie over het combinatievak geschiedenis/maatschappijleer wordt doorgeschoven. Kan de staatssecretaris echter nu al wel reageren op de suggestie van de Vereniging van docenten in geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) om de invoering van dit vak met een jaar uit te stellen? De heer Slob zegt het verder te zullen betreuren als het zelfstandige vak maatschappijleer als gevolg van het in het leven roepen van het combinatievak in de coulissen zou verdwijnen, omdat het vak maatschappijleer door zowel leraren als leerlingen hogelijk wordt gewaardeerd.
Ten slotte wijst de heer Slob op de verwarring bij de bepaling van de schoolexamencijfers voor vakken die met een schoolexamen worden afgesloten. Het is niet duidelijk of een en ander in één of twee vakken moet worden afgerond. De scholen schijnen dat nu zelf te mogen bepalen, maar wellicht is het beter als het centraal wordt geregeld. Wellicht kan hiervoor worden aangesloten bij de regel voor vakken die zowel met een schoolexamen als een centraal examen worden afgerond.
Het antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris zegt verheugd te zijn over de steun van de commissie voor de verlenging van de tijdelijke verlichtingsmaatregelen. Deze kortetermijnmaatregelen zijn door de scholen positief ontvangen. Er bestaat bij enkele scholen nog wel onduidelijkheid over de vraag of het nu wel of niet is toegestaan om voor het schoolexamen keuzes te maken binnen de eindtermen die door de CEVO tijdelijk buiten het centraal examen zijn geplaatst. Om aan deze onduidelijkheid een einde te maken zegt de staatssecretaris toe, de scholen nogmaals schriftelijk te zullen meedelen dat zij zelf mogen bepalen welke van deze onderdelen zij in het schoolexamen examineren.
Het is zeker niet de bedoeling om de profielen zozeer aan te passen dat er totaal andere examenprogramma's ontstaan. De verlichtingsmaatregelen zijn dan ook zo opgesteld dat de scholen in staat moeten worden geacht om met behulp van deze maatregelen werkbare en organiseerbare programma's op te stellen.
De staatssecretaris benadrukt dat haar uit bezoeken aan scholen en congressen is gebleken dat er nog steeds brede steun bestaat voor de methodiek van het studiehuis. Dat dit een goede methodiek is, blijkt ook uit het feit dat allochtone kinderen zich zeer goed aan deze methodiek aanpassen. Een rapport over deze problematiek van Sarah Blom zal binnenkort aan de Kamer worden gezonden.
Voordat in 2003 de revisie wordt uitgevoerd, moet een fundamenteel debat worden gevoerd over de perspectieven voor de periode daarna. De staatssecretaris zegt deze discussie bij voorkeur nog in het najaar van 2001 te willen voeren. Daarbij zal moeten worden gesproken over de werkdruk, de overladenheid, de versnippering en de organisatorische problemen van scholen. Een oplossing voor deze problemen, waar men overigens in heel het onderwijs mee te kampen heeft, zal moeten worden gezocht in een eenvoudigere vakkenstructuur, minder versnippering, meer keuzemogelijkheden in de profieldelen en minder gedetailleerde voorschriften en examenprogramma's. De voor deze discussie noodzakelijke studies worden op dit moment uitgevoerd.
Een probleem bij het opstellen van de oefenbundels is dat het onmogelijk is om eerdere examens als oefenstof te gebruiken. Dit waren immers de eerste examens nieuwe stijl. Deze examens zijn over het algemeen goed gemaakt, hetgeen betekent dat er weinig of geen reden is om te veronderstellen dat de leerlingen onvoldoende waren voorbereid.
Het is moeilijk om vooraf in te schatten of een examen de gewenste moeilijkheidsgraad heeft. Dat is de reden dat de CEVO over de mogelijkheid beschikt om de normstelling achteraf bij te stellen als het aantal onvoldoendes te hoog of te laag uitvalt.
De grafische rekenmachine kan in principe ook bij andere vakken dan wiskunde worden gebruikt. Afspraken hierover moeten echter wel aan het begin van het schooljaar worden gemaakt om te voorkomen dat scholen zich overvallen voelen en er verwarring ontstaat over de vraag of deze rekenmachines nu wel of niet zijn toegestaan. Een andere reden waarom het gebruik van deze rekenmachine dit jaar nog niet is toegestaan, is dat men de examenopgaven had moeten aanpassen. Dat is kort voor het examen niet mogelijk. De staatssecretaris wijst er verder op dat zij niet over de aanwijzingsbevoegdheid beschikt om de CEVO te dwingen het gebruik van de grafische rekenmachine toe te staan.
Een van de verlichtingsmaatregelen is de mogelijkheid van de CEVO om domeinen te schrappen. De CEVO maakte aanvankelijk te weinig gebruik van deze mogelijkheid. Daarin is echter inmiddels verandering gekomen.
De leden van de vaksecties van de CEVO worden steeds voor drie jaar benoemd, waarbij de maximale zittingstermijn negen jaar bedraagt. De CEVO streeft naar doorstroming, hetgeen echter wordt gecompliceerd door het gegeven dat slechts een beperkt aantal leraren zich beschikbaar stelt voor deze zware taak. De staatssecretaris zegt toe schriftelijk in te zullen gaan op deze problematiek.
Of het mogelijk is, een aanwijzingsbevoegdheid in het leven te roepen voor de CEVO zal worden onderzocht. Hierover zal echter wel overleg moeten worden gevoerd met deze organisatie, omdat dit gevolgen heeft voor de werkwijze van de CEVO zoals die in de instellingsbeschikking is vastgesteld. De staatssecretaris zegt toe om de Kamer hierover schriftelijk te zullen informeren.
De staatssecretaris benadrukt dat haar geen berichten hebben bereikt over benadeling van scholieren-nieuwe-stijl bij de toelating tot numerus fixus-studies. Uit de cijfers blijkt ook niets van een relatief grote instroom van scholieren-oude-stijl. Er is dus geen reden om een wetswijziging op dit punt in te voeren, nog afgezien van het feit dat een wetswijzing te laat zou komen om een oplossing te bieden voor dit vermeende probleem.
Een reactie op het rapport Verleden, heden en toekomst zal zo snel mogelijk naar de Kamer worden gezonden. Verder zal in het najaar met de betrokkenen worden gesproken over het combinatievak maatschappijleer/geschiedenis. De staatssecretaris zegt nu niet in te willen gaan op de mogelijke uitkomsten van deze discussie voor het zelfstandige vak maatschappijleer, omdat beslissingen over een andere inrichting van de profielen pas aan de orde komen na de evaluatie van 2003. Een eerdere beslissing zou namelijk onmiddellijk grote vragen oproepen over de positie en de toekomst van het vak aardrijkskunde. Het is natuurlijk wel gewenst dat zo snel mogelijk met de Kamer wordt gediscussieerd over de reactie op het rapport Verleden, heden en toekomst.
Een eventuele aanpassing op korte termijn van de deeltalen legt een hypotheek op de discussie die na de evaluatie moet worden gevoerd. De staatssecretaris zegt dat dit voor haar een reden is om op dit moment geen uitspraken te doen over de toekomst van deze talen. Verder is het met het oog op de beschikbare studielast en de al bestaande werkdruk onmogelijk om de deeltalen op te waarderen tot hele talen. Een dergelijke aanpassing zou tot een storm van protest leiden en daarom is een discussie hierover op dit moment niet opportuun. De doorstroming naar het vwo wordt door de inrichting van de deeltalen inderdaad bemoeilijkt. Ook dit probleem kan echter pas worden opgelost na de revisie in 2003. Een oplossing kan dan wellicht worden gevonden door gebruik te maken van het Europese referentiekader voor taalvaardigheid. Zij merkt verder op dat het ministerie explicieter zal formuleren dat de scholen zelf mogen beslissen hoe zij de accenten binnen de deeltalen leggen. Verder zegt zij niet te kunnen gaan, aangezien het onderwijs zelf een verandering van de structuur van de profielen afwijst.
De examenuitslagen bij wiskunde A1 zijn positiever uitgevallen dan aanvankelijk werd ingeschat. Zo bleek een aanpassing van de normering niet noodzakelijk en zijn er geen klachten bij de CEVO binnengekomen. Er bestaat geen overeenstemming binnen de vakorganisaties over een mogelijke oplossing voor de overladenheid bij wiskunde B. De oplossing die op brede instemming kan rekenen, is de uitbreiding van het aantal studie-uren. Een dergelijke oplossing is echter niet te realiseren. Met het oog op de verdeeldheid in het veld zegt de staatssecretaris besloten te hebben, een kleine commissie om advies te vragen.
Een van de oorzaken van de werkdruk is de indruk van leraren dat zij geen zeggenschap hebben over de wezenlijke beslissingen. Het is daarom een van de pijlers van het huidige beleid om de professionele leraar zijn beslissingsbevoegdheid terug te geven. Verder wordt de werkdruk aangepakt door extra financiële ondersteuning. Inmiddels blijkt dat dit beleid vruchten afwerpt.
In 2000 waren er 44 000 havisten en in 2001 35 000. De oorzaak voor deze afname is onder meer dat havisten-oude-stijl en hun leraren in 2000 heel hard hebben gewerkt om te voorkomen dat zij in het nieuwe systeem terecht zouden komen. Daardoor was het aantal gezakten heel laag. Verder zijn er in het schooljaar 1998/1999 heel weinig havisten blijven zitten in havo-4. Beide ontwikkelingen hebben geleid tot een piek in het aantal examenkandidaten in 2000 en een ogenschijnlijk sterke daling in 2001. Een en ander wordt overigens ook beïnvloed door de ontwikkeling dat er in de loop der jaren steeds minder leerlingen van de mavo overstappen naar de havo. Hieruit blijkt dat verscherpte selectie door de nieuwe tweede fase havo/vwo geen houdbare hypothese is. Overigens wordt momenteel al onderzocht welk vervolg havisten aan hun al dan niet afgeronde opleiding geven.
De wijze waarop het studiehuis door een school wordt georganiseerd, is van invloed op de resultaten van de leerlingen. De overheid kan hierop, in tegenstelling tot de profielen die centraal worden vastgesteld, geen invloed uitoefenen. De staatssecretaris zegt dat het daarom onvermijdelijk is dat er verschillen tussen de scholen ontstaan. Deze verschillen mogen leiden tot meer keuzevrijheid voor ouders. Zij mogen er echter niet toe leiden dat op den duur het diploma van de ene school meer waard is dan dat van de andere school.
De minister zegt toe dat zij de scholen, de CEVO en de vakinhoudelijke verenigingen nogmaals schriftelijk zal informeren over de verlichtingsmaatregelen.
Het is niet duidelijk of de ziekteverzuimcijfers gerelateerd kunnen worden aan de tweede fase. Als er evidentie voor een dergelijke relatie is en het is mogelijk om die te onderzoeken, zal een dergelijk onderzoek zeker worden uitgevoerd.
Ten slotte zegt de staatssecretaris geen reden te zien om in te grijpen in de wijze waarop scholen cijfers afronden. De scholen gaan hier op een goede manier mee om, hetgeen wel blijkt uit het feit dat de verschillen in de cijfers tussen het schoolexamen en het centraal examen heel klein zijn.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-VIII-93.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.