27 400 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2001

nr. 13
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 november 2000

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 19 oktober 2000 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 21 april 2000 inzake de Open Universiteit (brief nr.: OCW-00-506);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 16 mei 2000 ter aanbieding van het rapport van de begeleidingscommissie toekomst Open Universiteit (brief nr.: OCW-00-590);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 24 mei 2000 inzake de Open Universiteit (brief nr.: OCW-00-625);

– brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 7 resp. 14 juli 2000 inzake de toekomst van de Open Universiteit (brief nr.: OCW-00-846 en 870).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Rehwinkel (PvdA) steunt de minister in zijn keuze voor de consortiumvariant, ook al heeft het model van de fusie tussen de open universiteit en de Universiteit van Maastricht een aantal voordelen. Er zijn echter geen indicaties dat andere instellingen zich daarbij willen aansluiten, waardoor niet de benodigde schaalgrootte en diversiteit kunnen worden gerealiseerd voor de doelstelling van onderwijsvernieuwing.

Bij de bespreking van het HOOP heeft de PvdA-fractie aangegeven het van belang te vinden dat de toekomstige plaats van de open universiteit wordt bezien in het kader van de gewenste ontwikkeling naar een meer virtueel hoger onderwijs in Nederland. Voor de ontwikkeling van Nederland als kenniseconomie moet ICT breder en diepgaander in het hoger onderwijs wordt toegepast in de sfeer van het initieel hoger onderwijs, het postinitieel onderwijs en ten behoeve van een leven lang leren.

Het consortium streeft ernaar binnen vijf jaar een virtuele universiteit te vormen, die moet voldoen aan hoge kwaliteitseisen. De investeringen in expertise voor de ontwikkeling van goed digitaal onderwijs zijn groot en gaan vaak de draagkracht van afzonderlijke instellingen te boven. De PvdA is om die reden voorstander van een consortium bestaande uit meerdere universiteiten en hogescholen. Een behoorlijk aantal is daartoe bereid gevonden.

Kunnen ook buitenlandse instellingen in dat verband worden toegelaten? Hoe staat de open universiteit daartegenover? Is de minister bereid daar nader onderzoek naar te verrichten? Kan de minister aangeven per wanneer de consortiumvariant van start gaat? Is hij bereid de ontwikkeling naar meer virtueel onderwijs op de voet te volgen? Is hij ook bereid de Kamer van die ontwikkelingen op de hoogte te houden? Wat houdt de voortgangsrapportage van het businessplan in?

De PvdA-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging. Eenmalig wordt dekking gegeven voor de opgelegde bezuiniging van 5 mln. voor 2001 op de open universiteit. Waarom is de dekking niet in de begroting verwerkt? Nog geen maand geleden berichtte de minister de Kamer dat hij vasthield aan de vermindering van de rijksbijdrage van 5 mln. in 2001. Uit de nota van wijziging valt op te maken dat de korting van 10 mln. in 2002 naar structureel 15 mln. vanaf 2003 nog steeds overeind staat. Biedt het schrappen van de bezuiniging van 5 mln. in 2001 naar de mening van de minister voldoende ruimte aan de open universiteit om de plannen voor de ontwikkeling van de organisatie verder uit te werken? De open universiteit heeft bij herhaling laten weten dat met een uiteindelijke korting van 15 mln. onvoldoende tijd en flexibiliteit overblijft om te transformeren naar een instituut dat digitaal onderwijs verzorgt en voorziet in een behoefte aan een leven lang leren. De PvdA vraagt zich af of de open universiteit zonder verderreikend perspectief voor de jaren 2002, 2003 en daaropvolgend op pad gestuurd kan worden.

De open universiteit is in het leven geroepen voor het verzorgen van afstandsonderwijs, in het bijzonder voor tweedekansstudenten. Volgens de minister is de verwachting dat de behoefte aan tweedekansonderwijs in Nederland verder zal afnemen. Het aanbieden van afstandsonderwijs blijft naar de mening van de PvdA-fractie echter van maatschappelijk belang. Zij zou het betreuren als die doelstelling verdwijnt. Heeft de minister het voornemen om de doelmatigheid van het tweedekansonderwijs op goed niveau te brengen? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit? Het is goed dat de open universiteit onderwijs aanbiedt op het terrein van een leven lang leren. Volgens de minister kan voor die taak geen sprake zijn van eenzelfde bekostigingsverantwoordelijkheid als voor het initieel hoger onderwijs. Wil hij die gedachte nader toelichten?

De heer Cherribi (VVD) vergelijkt de open universiteit met de kersverse miss Holland, die bekende dat zij op school een bolleboos was met bril, vlechten en puistjes. De open universiteit kent voortslepende bestuursproblemen en ontbeert een bedrijfsplan. Zij kan dan ook het lelijke eendje van de Nederlandse universiteiten worden genoemd. Met de nota van wijziging wordt de open universiteit ruimte geboden te streven naar de titel miss world.

De open universiteit heeft van meet af aan een dubbele taak gehad: onderwijsinnovatie op het punt van onderwijstechnologie en -economie en het verzorgen van tweedekansonderwijs door middel van onderwijsinnovatie voor studenten zonder vereiste diploma's. De open universiteit mag de boot niet missen bij innovatie van universitaire onderwijstechnologie. De onderwijs- en innovatiepraktijk is ingehaald door de IT-revolutie in het onderwijs, zowel ten aanzien van techniek en software, als onderwijscontent. De open universiteit is nog steeds het Trabantje van afstandsleren. De ontwikkeling van webgebaseerd hoger onderwijs is nationaal, Europees en internationaal in volle gang. De onderwijseconomische voordelen die als gevolg van deze schaalinnovatie zijn te behalen, kunnen niet alleen door de open universiteit verwezenlijkt worden. Ook in onderwijseconomisch opzicht is de open universiteit voorbijgestreefd door nieuwe consortia. De omstandigheden voor onderwijsinnovatie en tweedekansonderwijs zijn door de IT-revolutie drastisch veranderd. De open universiteit mag niet worden ingehaald door wide open base universities en hun krachtiger, snellere en voordeliger innovatiedynamiek.

De VVD heeft de missie van de open universiteit jarenlang gesteund, maar het is wel tijd de bakens te verzetten. Voor het goed functioneren van meerkansenonderwijs is digitaal gestuurd onderwijs van belang, web based onderwijs in de vorm van nationale en transnationale consortia. Het is dan ook te betreuren dat de samenwerking met België nog niet is aangegaan. Een Vlaams-Nederlandse universiteit is niet van de grond gekomen.

Het hoger onderwijs is over de volle breedte bezig het tijdperk van onderwijsinnovatie te betreden zonder gebruikmaking van de diensten van de open universiteit. Zij moet dan ook in volle vaart op een verantwoorde wijze in goede banen worden geleid via samenwerkingsverbanden. De VVD steunt de opstelling van de minister. Een goed bedrijfsplan is noodzakelijk voor de levensvatbaarheid. Het bestuur moet zich committeren aan de afgesproken doelstellingen. Is er een mogelijkheid om het budget te koppelen aan de inspanningsverplichtingen van de open universiteit? Gemeenschapsgelden moeten goed worden geïnvesteerd. De open universiteit kan inspelen op nieuwe groepen, bijvoorbeeld allochtonen, maar ook op de markt van levenslang leren. Wat is er terechtgekomen van de innovatiedoelen? De heer Cherribi hoopt dat met de aangereikte middelen de open universiteit op de voortsnellende trein van innoverend onderwijs kan springen, op weg naar een bredere internationale markt.

De heer Mosterd (CDA) acht het wegwerken van tekorten voor hoger opgeleiden een van de mooiste opdrachten. In voorspellingen nemen de tekorten alleen maar toe. Zij kunnen niet alleen worden aangevuld door instroom vanuit de scholen. Het concept van een leven lang leren is daarbij nodig. Op dat punt ligt de expertise van de open universiteit, die daar dan ook zo goed mogelijk bij moet worden ingezet. Het CDA was in 1999 onaangenaam getroffen door de bezuiniging van de minister, oplopend tot 20% van het budget, terwijl de discussie over de vernieuwde open universiteit nog gaande was. Er moet eerst een toekomstvisie voor een succesvoller open universiteit komen en pas daarna is de hoogte van de bijdrage van de overheid aan de orde. De motie-Eurlings, waarin om opschorting van de bezuinigingen werd gevraagd, is bijna kamerbreed aangenomen, behoudens de VVD-fractie. De begroting van dit jaar zette in met hetzelfde verhaal. De minister heeft nu de kans zijn mening op dit punt te herzien. De CDA-fractie is blij dat de minister een nota van wijziging heeft ingediend, waardoor de bezuiniging van 5 mln. een jaar wordt opgeschort, met eenzelfde motivering als in de motie. De open universiteit is zich aan het ontwikkelen, maar er hangt wel het zwaard van Damocles boven, namelijk de bezuinigingen van 15 mln. Het CDA pleit ervoor om, in afwachting van de discussie over het businessplan, de bezuinigingen voorshands van tafel te halen. Er is nog nooit een cijfermatige onderbouwing gegeven van de bezuinigingen.

Het tweedekansonderwijs blijft voor de open universiteit in de toekomst van belang. Nemen de studentenaantallen toe of af en, daaraan gekoppeld, zijn er meer of minder gelden nodig? Er klinken geluiden dat deze ook worden beïnvloed door de telsystematiek. Die informatie moet op tafel komen. Na behandeling van het businessplan kan beoordeeld worden hoeveel middelen er beschikbaar gesteld moeten worden.

Het digitale afstandsonderwijs in het kader van een leven lang leren speelt een steeds voornamere rol. De kennis van de open universiteit kan daarin prima gebruikt worden. Er is gevraagd om de alternatieven op een rij te zetten en daaruit de beste te kiezen. De keuze is gevallen op een consortium. De CDA-fractie steunt die keuze en verwacht er veel van. Wat is de precieze rol ervan? De CDA-fractie is er voorstander van dat het zich concentreert op het onderwerp digitaal onderwijs, met een scheiding tussen de ontwikkeling en de uiteindelijke toepassing ervan. Ziet de minister dat ook zo? Gesteld wordt dat het consortium de eerste vijf jaar meer gesloten moet zijn om de kans te krijgen zich goed te ontwikkelen. Er kan zich echter eerder een goede partner aandienen die mee wil betalen. Hoe gesloten moeten de eerste vijf jaar zijn? De CDA-fractie pleit voor een meer open consortium in de eerste vijf jaar. Nieuwe deelnemers moeten de risico's en kosten mede dragen.

Mevrouw Lambrechts (D66) vindt dat er sprake is van een positieve wending in de ontwikkeling, gegeven de taakstelling in de meerjarenbegroting die een open verkenning van de toekomst van de open universiteit belemmert. Een aantal opties is verkend. Men kan zich nu buitengewoon eensgezind vinden in de visie die aan de orde is. Positief in het proces was onder andere de personele wisseling van de voorzitter van het college van bestuur. In het rapport van Pricewaterhouse Coopers zijn de twee varianten, consortium en aansluiting bij de Universiteit van Maastricht, op een rij gezet, waarbij het consortium met een plus naar voren kwam. Inmiddels is bij nota van wijziging de bezuiniging van 5 mln. voor het komend jaar van tafel. De open universiteit kan daarmee haar energie gebruiken voor het opstellen van een goed businessplan. Aan de hand daarvan zal verder worden gesproken.

Mevrouw Lambrechts gaat ervan uit dat de open universiteit de spil van het consortium zal worden. Zij krijgt echter het gevoel dat de digitale universiteit als het ware een aparte dienst wordt naast wat de open universiteit al doet. Kan de minister daar duidelijkheid over geven? Mevrouw Lambrechts is geen voorstander van een instituut naast een instituut.

Nogal wat studenten maken zich grote zorgen over het voortbestaan van de studiecentra en van de opleidingen. Wat de studiecentra betreft, zal er een dekkend netwerk moeten zijn. Sommige opleidingen worden niet elders aangeboden. Worden voor zittende studenten de taken, functies en opleiding gewaarborgd?

De open universiteit beschikt over goede kennis ten behoeve van degenen die niet de vereiste vooropleiding hebben. Het gaat daarbij niet om ICT of het digitaal aanbieden van cursussen, maar om de combinatie van ICT met het op eenvoudige wijze aanbieden van onderwijsinhouden aan degenen die niet geheel over de juiste voorkennis beschikken. Dat zal een belangrijke functie van de open universiteit blijven. Wil de minister garanderen dat die functie in de toekomst gewaarborgd blijft? Ook als het levenslang leren het wint van het tweedekansonderwijs, beschikt de open universiteit over bijzonder kennis op genoemd punt. Mevrouw Lambrechts bepleit die kennis, het aanbieden van ingewikkelde materie op een eenvoudige wijze, breder te benutten. Bijvoorbeeld in de tweede fase van het voortgezet onderwijs is veel behoefte aan het transformeren van die kennis.

Uit gesprekken met de drie vertegenwoordigende partijen van de open universiteit – bestuur, ondernemingsraad en studentenraad – is naar voren gekomen dat er voldoende ruimte is om volgend jaar op de door hen gewenste wijze aan de slag te gaan. Aan de hand van het businessplan zal beoordeeld moeten worden of er op lange termijn voldoende perspectief is. Er zal voldoende committent moeten zijn, niet alleen financieel, maar ook anderszins. Is de minister het ermee eens dat aan de hand van het businessplan de taken en financiële onderbouwing beoordeeld moeten worden?

De heer Rabbae (GroenLinks) hoopt dat de open universiteit de komende jaren de rol kan spelen die verwacht wordt. Een goede stap daartoe is het alsnog schrappen van de bezuiniging van 5 mln. voor het komend jaar. De GroenLinksfractie is van mening dat ook de bezuiniging van 15 mln. van tafel moet. De bewijslast ligt volledig bij de minister. Betrokkenen moet enige tijd gegeven worden. Pas daarna kan bekeken worden of een bezuiniging reëel is.

Het is goed dat er meer partners zijn voor het formeren van het consortium. Er ontstaat daardoor meer actieradius en een breder draagvlak. In de aanbevelingen van de begeleidingscommissie wordt ervan uitgegaan dat er ook een private deelnemer bijkomt. Heeft iemand uit het bedrijfsleven zich al gemeld? Genoemde commissie gaat uit van een committent van zeven jaar om enige continuïteit aan te brengen in en een basis te leggen voor het consortium en het werk van de open universiteit. Diverse partners hebben zich voor een korte periode gecommitteerd. Is dat een probleem?

De heer Rabbae wenst het consortium en de open universiteit een zeer vruchtbare samenwerking toe. Hij hoopt dat het bestuur de andere taken goed overeind houdt. De minister zegt dat het tweedekansonderwijs in de toekomst zal afnemen. Gezien de uitval in het onderwijs, zal daar naar de mening van de heer Rabbae geen sprake van zijn. Het is belangrijk dat in het traject van een leven lang leren iedereen wordt betrokken, dus tweedekansers, maar ook opperkansers. De energie mag niet alleen opgaan aan het formeren van een nieuwe constellatie.

In de intentieverklaring van de deelnemers staat dat zij van plan zijn om een innovatiefonds in het leven te roepen, met name gevoed door de overheid tot een bedrag van 10 mln. Hoe kijkt de minister daartegenaan?

Het antwoord van de regering

De minister deelt mee dat het businessplan van de open universiteit rond 20 november op tafel komt. Afgelopen dinsdag is een voortgangsplan aan hem voorgelegd op grond waarvan hij zijn standpunt ten aanzien van het consortium nader zal bepalen. Hij zal de Kamer informeren over eventuele verdere stappen op dat terrein.

In opdracht van de open universiteit is door het IVA (Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek) een toekomstverkenning uitgevoerd, waaruit blijkt dat de behoefte aan tweedekansonderwijs verder zal afnemen. Weliswaar wordt er een groei verwacht bij allochtonen en vluchtelingen, maar die groep zal dat niet op grote schaal via afstandsonderwijs doen. Het aanbieden van afstandsonderwijs richt zich in het bijzonder op tweedekansonderwijs. Ook als de bezuiniging wordt opgelegd, blijft er nog een bedrag van bijna 62 mln. beschikbaar voor afstandsonderwijs via de open universiteit. De minister ziet het als zijn politieke verantwoordelijkheid om tweedekansonderwijs financieel te ondersteunen. Dat onderwijs is overigens geen exclusieve taak van de open universiteit. Ook andere onderwijsinstellingen zouden die kans moeten bieden. In toenemende mate gebeurt dat ook. Tegelijkertijd kan door een afnemende vraag naar tweedekansonderwijs de schaal van de open universiteit te klein worden, met gevolgen voor de doelmatigheid en de kwaliteit. Ingrijpende maatregelen door het bestuur, in overleg met alle geledingen, moeten leiden tot een solide basis.

Een aantal opties is denkbaar, zoals uitbreiding van het huidige takenpakket door het verzorgen van initiële WO-opleidingen, gericht op de markt, maar ook op een leven lang leren. Het plan «flexibelleren.nl» maakt duidelijk dat dit enige tijd zal vergen. Een andere optie is de gezamenlijke exploitatie van afstandsopleidingen met opleidingen in contractvorm bij andere instellingen, bij voorkeur in een breder samenwerkingsverband. De opties die als meest reëel uit de verkenningenbegeleidingscommissie onder leiding van de heer In 't Veld op tafel zijn gekomen, zijn samenwerking met de Universiteit van Maastricht en de consortiumvariant. Uit onderzoek van Pricewaterhouse Coopers is de laatste variant de meest kansrijke oplossing gebleken om te komen tot een bundeling van krachten in het afstandsonderwijs. De opgave aan het nieuwe college van bestuur van de open universiteit is de ontwikkeling van een strategie. Er is in 2001 bijna 62 mln. beschikbaar voor het tweedekansonderwijs via de open universiteit. De minister wacht ten aanzien van de financiële bijdrage het businessplan af. Hij wil zijn verantwoordelijkheid voor virtueel afstandsleren en tweedekansonderwijs overeind houden.

In 1991 was het totaal aantal studenten ruim 36 000. In 1999 is dat aantal 21 500. Het aantal tweedekansstudenten, te weten al degenen die nog geen hoger onderwijs hebben genoten, loopt terug van ruim 17 000 in 1991 naar iets onder de 8 000 in 1999. Dat is een daling van 50%. De specifieke vaardigheden van de open universiteit gericht op studenten die de startkwalificatie voor hoger onderwijs niet hebben, moeten worden gehandhaafd. De discussie over de aantallen is voor de minister aanleiding, financiële randvoorwaarden te stellen aan de opstelling van een nieuw plan. Alle universiteiten en hogescholen worden bekostigd op basis van studentenaantallen. In dit kader is de minister bereid dat principe toe te passen, maar de financieringssystematiek kan niet worden gehandhaafd op basis van de oude aantallen. De open universiteit moet daar in haar plan van aanpak rekening mee houden en uitgaan van een andere financieringsbasis dan in 1991. De kosten van een overwegend voltijdstudent bij de universiteit zijn f 8500 per jaar. Omgerekend kost een student bij de open universiteit ruim f 33 000 per jaar. De minister is van mening dat de specifieke situatie een hoger bedrag per student rechtvaardigt, maar niet met een factor van bijna vier, vandaar de bezuinigingstaakstelling van 15 mln. Het bedrag per student komt daarmee uit op f 25 800, ruim drie maal de bekostiging van een student aan een andere universiteit. Een van de redenen voor de terugloop van het aantal studenten aan de open universiteit is het toenemende aantal HBO'ers in deeltijd. De open universiteit biedt geen afstandsonderwijs in HBO-vorm. Het consortium opent die mogelijkheid wel. De open universiteit krijgt een jaar extra, gegeven ook het nieuwe bestuur, om een plan op tafel te leggen. Na de keuze voor de consortiumvariant moet het businessplan worden afgewacht. De bezuinigingen zijn, vanwege de ontwikkelingen, uitgesteld tot 2002. Dan moet alles helder op tafel liggen.

Een ander element in de bezuinigingen is de discussie over een leven lang leren. Het is de vraag of het reëel is dat de financiële verantwoordelijkheid voor een tweede HO-studie bij de overheid ligt. Dat is op dit moment volledig het geval bij universiteiten, hogescholen en de open universiteit.

In gesprekken met de open universiteit zijn duidelijke lijnen geschetst over wat men van plan is te gaan doen. Dat en de voortgang van de consortiumvorming hebben de minister aanleiding gegeven om een jaar een pas op de plaats te maken en een nota van wijziging in te dienen.

De minister is van mening dat fors moet worden ingezet op de consortiumvariant. De open universiteit heeft daarin een spilfunctie, als een van de partners. Zij is projectleider bij de totstandkoming ervan. In de voortgangsrapportage van het consortium wordt ingegaan op het innovatiecentrum, waarvoor zij de centrale unit is, en exploitatie. Het OTEC (onderwijstechnologisch expertisecentrum) speelt een belangrijke rol in de verdere ontwikkeling van het consortium. Voorts brengt de open universiteit met haar innovatiecapaciteit een bedrag van 15 mln. in het totale project in. De bundeling van krachten van universiteiten en hogescholen voor ICT in het hoger onderwijs is absoluut noodzakelijk. De minister is bereid stimuleringssubsidie te verstrekken naar aanleiding van het businessplan om een en ander goed van de grond te krijgen.

De beslotenheid van de vormgeving van het consortium is geen principiële keuze, maar gebaseerd op een praktische benadering. Alle partijen hadden de kans mee te doen. Voor de slagvaardigheid is het echter goed om van de huidige groep uit te gaan. De limitering van het aantal deelnemers is praktisch dan ook juist. Na de consolidatiefase moeten andere partijen de gelegenheid krijgen om onder duidelijke voorwaarden deel te nemen. Er zijn contacten met commerciële partijen. Het consortium moet daarvoor voorwaarden stellen. Er is in Nederland eventueel ruimte voor een tweede consortium, maar de markt is niet zo groot. De Vlaamse minister van onderwijs heeft laten weten dat men graag wil participeren in de open universiteit voor de Nederlandstalige onderwijsmarkt.

Nederland loopt niet achter, maar ICT-ontwikkelingen gaan snel. Enig tempo is gewenst. De integratie van het ICT in het hoger onderwijs zal bij de voortgangsrapportage ICT gemeld worden. Er zou eigenlijk een eigen label voor toepassing van ICT in het hoger onderwijs moeten komen. Herkenbaarheid is van groot belang. Ongetwijfeld komt dat in het businessplan op tafel.

In potentie biedt het voortgangsplan goede mogelijkheden voor een businessplan. Dat kan leiden tot een financiële bijdrage voor een goede IT-aanpak in het hoger onderwijs.

Van de huidige studenten aan de open universiteit behalen de meesten deelcertificaten. Het aantal afstuderenden is minder groot. De minister kan niet garanderen dat studenten de garantie krijgen dat zij tot in lengte van jaren tentamens kunnen doen. De huidige studenten moeten wel helderheid hebben over waar zij op kunnen rekenen.

Resumerend, zegt de minister toe het businessplan aan de Kamer te sturen, eventueel al direct met zijn reactie. Met de open universiteit wordt over het plan van aanpak gesproken en met name over de ontwikkeling van het onderdeel tweedekansonderwijs, uitgaande van de door de minister aangegeven financiële randvoorwaarden.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF/GPV), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven