27 400 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2001

nr. 11
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 oktober 2000

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 14 september 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de veiligheid op scholen, seksuele intimidatie en het jaarverslag van de onderwijstelefoon. Hierbij waren de volgende documenten betrokken:

– de brieven van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 5 november 1999 (Kamerstuk 26 800, VIII, nr. 43) en van 6 december 1999 (Kamerstuk 26 800, VIII, nr. 60) over de veiligheid op scholen;

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 26 mei 2000 bij het overzicht klachten seksuele intimidatie en seksueel misbruik (brief nr. OCW-00-645);

– het jaarverslag van de onderwijstelefoon 1999 (brief nr. OCW-00-670).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Veiligheid op scholen

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Kortram (PvdA) onderschreef de keuze voor de veiligheid in en rond de school als uitgangpunt van het beleid, omdat dit de mogelijkheid biedt de vormgeving van schoolgebouwen en -voorzieningen in de beleidsontwikkeling mee te nemen. Zij wachtte de verdere uitwerking hiervan met belangstelling af.

Zij sprak haar zorg uit over de effectiviteit van de instrumenten op schoolniveau. De afname, waardering en het gebruik van deze instrumenten zullen onderwerp zijn van een evaluatie, maar ook de resultaten zijn van belang. Neemt het geweld op de scholen nu wel of niet af? Is het huidige beleid effectief of niet? Meer aandacht voor meetbare resultaten zal de controletaak van het parlement bevorderen. Het landelijk onderzoek zal enige duidelijkheid verschaffen, maar geeft geen inzicht in de situatie op het niveau van de school. Als de motie-Kortram over veiligheidsplannen wordt uitgevoerd, zal dit inzicht wel ontstaan. Hoe verloopt de uitvoering van deze motie? Worden de leerlingen betrokken bij de uitvoering van dit plan?

Mevrouw Kortram zei dat zij zich ernstige zorgen maakt over het pesten op school. De integrale aanpak van het veiligheidsprobleem verdient steun, maar levert het risico op dat de aanpak van het pesten ondersneeuwt. In het primair onderwijs wordt zo'n 40% tot 50% van de leerlingen gepest. Dit is een ernstige ontwikkeling, temeer omdat kinderen die veel pesten vaak ook delicten plegen, maar ook omdat slachtoffers kans lopen zelf daders te worden. Uit het antwoord op schriftelijke vragen blijkt bovendien dat het pesten toeneemt al gaf de quick scan in het primair onderwijs een andere uitkomst te zien. De gevolgen van pesten zijn soms vreselijk. Daarom zou de inspectie een gerichtere rol moeten krijgen bij de bestrijding van dit fenomeen. Acht de staatssecretaris dit mogelijk? Kan het toezicht worden aangescherpt?

De gemeentes krijgen jaarlijks een bedrag van 68 mln. uit het budget voor sociale infrastructuur en veiligheid van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De scholen kunnen hierop een beroep doen door een plan in te dienen bij de gemeente. Voor de 25 grote steden is 60 mln. uitgetrokken en voor de overige 513 gemeentes 8 mln. Welk deel van dit bedrag komt werkelijk terecht bij de scholen? De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) wijst erop dat de scholen in de kleine gemeentes meer willen doen aan veiligheid, maar bleek niet op de hoogte van het feit dat daarvoor 8 mln. beschikbaar is. Mevrouw Kortram vond dit verbazingwekkend. Kan de staatssecretaris dit toelichten? Heeft zij de indruk dat scholen door gebrek aan geld niet in staat zijn een effectief veiligheidsbeleid te voeren door bijvoorbeeld het aanstellen van toezichthouders? Hoeveel scholen moeten met dit bedrag van 8 mln. worden bediend?

Mevrouw Kortram zei dat zij onveranderd van mening is dat artikel 27 WVO moet worden gehandhaafd, maar ook dat de bovenschoolse opvang in de regio's moet worden gewaarborgd om te voorkomen dat er zwerfjongeren bijkomen. In dit verband is het onduidelijk hoe de reactie van de staatssecretaris op de splitsing in Emmen moet worden uitgelegd. Kan zij dit toelichten?

De heer Nicolaï (VVD) vond de openingszin van de brief van 6 december 1999 wat vreemd geformuleerd. Enerzijds wordt de indruk gewekt dat de Kamer eerder nauwelijks betrokkenheid toonde met het beleid ter bevordering van de veiligheid op scholen, anderzijds zou eruit kunnen worden afgeleid dat de Kamer opeens te veel betrokkenheid toont. De staatssecretaris heeft eerder opgemerkt dat dit geen specifiek onderwijsprobleem is, omdat geweld een algemeen maatschappelijk probleem is. Hij deelde die mening niet. Uit onderzoek blijkt dat het afgelopen jaar ongeveer 40% van de leerlingen een zware overtreding heeft begaan en dat eveneens 40% slachtoffer is geweest. Die percentages zijn hoger dan elders in de samenleving, terwijl een school juist veiliger moet zijn dan de rest van de samenleving.

Hij sprak zijn waardering uit voor het beleid en de vele instrumenten die voorhanden zijn. De staatssecretaris zegt min of meer dat de scholen het verder zelf moeten doen en hij was het daarmee eens. Het beleid vertoont echter een zekere onevenwichtigheid. De nadruk ligt vooral op de preventieve, de «zachte», kant. De «harde» kant, de sancties, komt veel minder aan bod. Verder wordt niet gesproken over de mogelijkheid van adoptie van een school door de politie, waarin een combinatie van preventie en repressie tot uitdrukking kan komen. Bovendien wordt de controle daardoor vereenvoudigd. Waarom ontbreekt deze mogelijkheid aan het rijtje instrumenten? Hoe waardeert de staatssecretaris dit instrument?

Een ander «hard» instrument waarover de scholen beschikken, is de dreiging met of de werkelijke verwijdering van een leerling van de school. De heer Nicolaï stelde voorop dat voorkomen moet worden dat kinderen, ook de raddraaiers onder hen, tussen de wal en het schip vallen. Iedereen is het erover eens dat de scholen onderling en samen met de gemeente moeten zoeken naar een oplossing voor een onhoudbare situatie, maar de ultieme verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij de leerplichtambtenaar, dat wil zeggen bij de gemeente. De vraag is nu of gemeentes over voorzieningen beschikken om een onmogelijke leerling op te vangen. In antwoord op de motie-Lambrechts (Kamerstuk 26 800, VIII, nr. 54) over de witte vlekken in de opvangvoorzieningen, wordt opgemerkt dat tweederde van de gemeentes over dergelijke voorzieningen beschikt. In de aanbiedingsbrief wordt echter nader onderzoek aangekondigd. Waarom is dit nodig? Is het zo moeilijk om gemeentes te benaderen en een antwoord op die vraag te verkrijgen? Als dit al moeilijk is hoe weten betrokkenen dan waar zij terecht kunnen?

De heer Nicolaï wees erop dat de veiligheid op school niet in gevaar komt door de kinderen die kauwgum op een stoel plakken of aan elkaars haren trekken. De problemen worden veroorzaakt door notoire raddraaiers waarmee op een gegeven moment echt geen land meer te bezeilen is. De staatssecretaris wijst erop dat strafrechtelijke misdrijven geen zaak zijn van de school, maar van politie en justitie. Wat gebeurt er in zo'n geval en wat kan de school dan doen?

De wettelijke belemmeringen voor een integraal veiligheidsbeleid zouden in kaart worden gebracht. Tijdens de plenaire behandeling van het verslag van het algemeen overleg is afgesproken dat hierbij ook de werking van artikel 27 WVO zou worden betrokken. In de stukken is hiervan weinig terug te vinden. Wat is de staatssecretaris hiermee van plan?

Ook is afgesproken dat zij terug zou komen op de problematiek van de scholen die zich gegijzeld voelen. De heer Nicolaï hechtte eraan dat zij dit ook doet.

In de brief van 5 november 1999 wordt gesteld dat verwijdering van school niet tot gevolg mag hebben dat de toekomstkansen van de leerling worden bedreigd. Wat betekent dit voor de toekomstkansen van de andere leerlingen in die klas, zowel van de meelopers die misschien in het goede spoor komen als die ene raddraaier eruit wordt gehaald als van alle andere leerlingen die met tegenzin naar school gaan, slechte prestaties leveren en misschien een andere school zullen zoeken? Hij maakte er ernstig bezwaar tegen dat de goedwillenden in deze mate de dupe worden van één kwaadwillende. Overigens moeten er wel «time-outvoorzieningen» zijn voor die laatste; hij of zij mag niet gaan zwerven. Een school kan niet naar believen uitmaken dat zij een leerling kwijt wil. In dit verband verwees hij naar het speciaal onderwijs waar een school die aantoonbaar twee maanden lang heeft geprobeerd een andere school te vinden, de betrokken leerling van school mag sturen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) vreesde dat zij de inleiding die zij tijdens het algemeen overleg van vorig jaar heeft gehouden, vandaag kan herhalen. Toch is er wel iets veranderd. Er zijn in ieder geval instrumenten ontwikkeld en wel zoveel dat de scholen – althans op papier – voldoende maatregelen kunnen treffen. Op papier, want al die instrumenten zijn duur. Meer instrumenten lijken niet nodig, de scholen moeten er nu mee gaan werken. Bovendien moet er een einde komen aan de vrijblijvendheid. De bevordering van de veiligheid op en rond de school moet standaard onderdeel worden van het kwaliteitsbeleid van de school, dat wil zeggen dat het een vast onderdeel van het schoolplan moet zijn en een bekostigingsvoorwaarde. Het is niet de bedoeling de scholen voor te houden hóé zij het moeten doen, maar wel dát zij het moeten doen. De veiligheid op en rond de school is ook een probleem van de omgeving. Daarom moet het beleid worden vastgelegd in het Landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Verder verdient het een plaats in het lokaal jeugdbeleid. De tijd is aangebroken om partijen aan elkaar te verplichten opdat zij de instrumenten samen gaan gebruiken. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Pesten op school gaat veel verder dan knijpen en duwen; leerlingen vertonen sociaal onacceptabel gedrag. Om dit te voorkomen moeten scholen en gemeentes gebruik gaan maken van de instrumenten die hun worden aangeboden, maar dit vraagt flinke financiële inspanningen. Het coachen van docenten is duur en veel scholen gaan daar pas toe over als het eigenlijk al te laat is. Mevrouw Ross drong er daarom op aan dat de scholen worden gestimuleerd actie te ondernemen, ook als er niets aan de hand is. Leraren moeten weten hoe zij met conflicten moeten omgaan en hoe zij hun leerlingen kunnen leren conflicten op te lossen zonder handgemeen of verbaal geweld. Hoe denkt de staatssecretaris te bereiken dat de leraren alle mogelijkheden aangrijpen en bijvoorbeeld gebruikmaken van alles wat het Transferpunt te bieden heeft? Preventie is belangrijk, overal en altijd en niet alleen op de scholen die al detectiepoortjes hebben.

Natuurlijk mogen er geen leerlingen tussen de wal en het schip vallen en voor onhoudbare kinderen moet een alternatief opvangtraject aanwezig zijn. In het kader van de invoering van het VMBO-traject wordt onderzoek gedaan naar bovenschoolse opvang, maar voor de categorie leerlingen waarop de «wittevlekkenmotie» betrekking heeft, is misschien meer specifieke opvang nodig. Mevrouw Ross zei dat het haar niet zou verbazen als er veel meer witte vlekken zijn dan uit dit onderzoek blijkt. Dit onderzoek wijst wel op een gebrek aan communicatie tussen scholen en gemeentes en de gebrekkige relatie met de jeugdzorg. De vraag is nu hoe hierin verbetering kan worden gebracht. Zij vroeg om een nieuw onderzoek in de geest van de motie.

Het is helaas al lang geen uitzondering meer dat leerlingen wapens meenemen naar school. Ook het gebruik ervan neemt niet af. Er worden wel goede resultaten bereikt door samenwerking tussen de school, politie, justitie en bijvoorbeeld HALT. Mevrouw Ross herinnerde aan haar motie over wapenbezit op school waarin wordt gevraagd om een evaluatie van het project Op onze school zijn alle wapens verboden in Rotterdam, opdat het wellicht elders kan worden herhaald. Zo'n campagne heeft weliswaar een tijdelijk effect, maar de samenwerkingsverbanden die eruit voortkomen, moeten een structureel karakter hebben, zo besloot zij.

Mevrouw Lambrechts (D66) beschouwde dit algemeen overleg als een voortgangsbespreking van de afspraken die vorig jaar zijn gemaakt. Er gebeurt veel op het gebied van de veiligheid, maar er is weinig zicht op wat er in het veld gebeurt, op de samenhang tussen de verschillende activiteiten, de samenwerking en de aanwezigheid van voorzieningen.

In motie 53 wordt de regering gevraagd de belemmeringen in wet- en regelgeving voor een integraal veiligheidsbeleid in en rond de school te inventariseren. De staatssecretaris antwoordt dat zij geen belemmeringen kent. Heeft zij dit nagevraagd bij de scholen en gemeentes die met deze problematiek te maken hebben en proberen een integraal veiligheidsbeleid te voeren? Mevrouw Lambrechts zei dat op vragen van haar kant vaak wordt gewezen op de privacywetgeving. Verder moeten leerlingen die een delict hebben gepleegd, vaak heel lang op taakstraffen wachten, een halfjaar is geen uitzondering. Ook dat is een belemmering, want dit treft ook de school en de andere leerlingen. Verder zullen velen artikel 27 WVO als een belemmering ervaren. Zij had daarom de indruk dat er niets is gedaan met deze motie en dit stelde haar teleur. Nu wordt wel een breder onderzoek van het Sociaal cultureel planbureau (SCP) aangekondigd, maar de vraag is waarom dit onderzoek nodig is als de staatssecretaris werkelijk meent dat er geen belemmeringen zijn.

Ook vorig jaar is gezegd dat het niet aangaat leerlingen de deur te wijzen als er geen opvangvoorziening is. Die opvangvoorzieningen zijn nodig, omdat er nu eenmaal situaties zijn waarin een school moet worden verlost van een lastige leerling. Het antwoord op de zogenaamde «wittevlekkenmotie» is een steekproef waaruit blijkt dat tweederde van de regio's een dergelijke opvangvoorziening heeft en dat uitgebreider onderzoek nodig is om meer zekerheid te verkrijgen. Het ging de verbeeldingskracht van mevrouw Lambrechts te boven dat het na bijna een jaar nog steeds niet duidelijk is of en waar er precies opvangvoorzieningen zijn. Als die voorzieningen zo moeilijk te vinden zijn voor de staatssecretaris, hoe kunnen de scholen ze dan vinden?

Er zijn drie omstandigheden die elkaar negatief beïnvloeden. In de eerste plaats artikel 27 WVO dat scholen belemmert leerlingen weg te sturen als er geen andere opvang is. In de tweede plaats het feit dat die opvangvoorzieningen er toch in veel gevallen niet zijn. In de derde plaats de vrijheid van onderwijs die scholen toestaat leerlingen bij de poort te weigeren. Het lijkt erop dat die onevenwichtigheid in wet- en regelgeving en het gemis aan opvangvoorzieningen leiden tot een selectie aan de poort, omdat de scholen vrezen dat zij leerlingen in een later stadium niet meer kunnen wegsturen of naar een andere opvangvoorziening verwijzen.

Er bestaat geen verschil van mening over het feit dat scholen zich op een bepaald moment moeten kunnen bevrijden van een leerling, wel over de manier waarop dit kan worden bereikt. De druk op de overheid en de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat er opvangvoorzieningen komen, zal groter zijn als artikel 27 WVO niet overhaast wordt geschrapt. De staatssecretaris schrijft in haar brief van 6 september jl. dat artikel 27 WVO uitvoerbaar is mits er voldoende opvangvoorzieningen zijn. Een dag later schrijft zij de Kamer letterlijk: «Een opvangvoorziening kan een aanzuigende werking hebben en de diversiteit van behandelstrategieën doen verschralen. Preventieve maatregelen hebben de voorkeur.» Met andere woorden: die opvangvoorzieningen zijn kennelijk niet meer zo dringend. Wat vindt de staatssecretaris nu werkelijk? Moeten die opvangvoorzieningen er komen of niet en wat zal zij doen om ervoor te zorgen dat ze er komen?

De heer Rabbae (GroenLinks) zei dat elke samenleving de school krijgt die zij verdient. Hij wees op de gewelddadigheden op sommige scholen in Amerika. In Nederland is de situatie gelukkig veel beter, maar ook hier doen zich steeds meer incidenten voor. Veel van dergelijke incidenten zijn terug te voeren tot het ouderlijk milieu. Als het daar fout gaat, gaat het ook vaak fout op de school. De politiek kan het gedrag van ouders echter moeilijk beïnvloeden of corrigeren. Bovendien durven politici het gedrag van het individu nauwelijks aan de orde te stellen, doordat de autonomie van het individu steeds meer wordt opgeblazen, maar ook uit vrees voor ouderwets te worden versleten. Dit probleem is dus breder dan alleen het geweld op en rond de school, maar de politiek kan weinig veranderen aan het ouderlijk milieu. De overheid moet zich beperken tot beleidsmatige veranderingen, want zij beschikt niet over de sleutel voor een verdergaande correctie.

Door versterking van de repressieve kant zal het geweld op de scholen alleen maar worden benadrukt. Dit blijkt uit de situatie in de Verenigde Staten. Voorkomen moet worden dat scholen verworden tot veredelde gevangenissen die de leerlingen alleen door detectiepoortjes en na fouillering kunnen betreden. De vraag is nu wat wijsheid is. De heer Rabbae meende dat repressieve maatregelen en opvangvoorzieningen zoveel mogelijk op afstand van de school moeten blijven. In plaats daarvan moet veel meer nadruk worden gelegd op preventieve maatregelen. Hij deelde daarom de lijn van de staatssecretaris. Het moest hem echter van het hart dat een aantal beleidsmatige maatregelen uit het verleden ook een bijdrage leveren aan deze problematiek. Dit geldt vooral voor de grootschalige scholen waar de anonimiteit leerlingen de kans biedt onopgemerkt hun gang te gaan. Ook het vertrek van de conciërge en ondersteunende elementen binnen de school zijn debet aan de problemen.

De heer Van der Vlies (SGP) noemde de thema's die vandaag aan de orde zijn, beschamend. Dat de veiligheid op en rond de school, waar toch een pedagogisch-didactisch klimaat moet heersen, moet worden besproken is treurig, maar de werkelijkheid is niet anders. Hij uitte zijn waardering voor de experimenten en programma's die zijn en worden ontwikkeld, ook al zijn de resultaten nog niet altijd zichtbaar. Zij hebben in ieder geval tot bewustwording geleid en tot het feit dat dit onderwerp bespreekbaar is geworden. Niettemin deelde hij het ongeduld dat ook door andere sprekers is verwoord, omdat afspraken uit het recente verleden nog niet worden nagekomen of geconcretiseerd.

Hij was blij verrast door de opmerkingen van de heer Rabbae over de rol van het ouderlijk milieu. Het is een utopie te verwachten dat alle problemen in de samenleving kunnen worden opgelost, maar iedereen gunt ouders de mogelijkheid om een hechte thuisbasis te scheppen voor hun kinderen en de opvoeding meer binnenshuis te laten plaatsvinden dan buitenshuis. De heer Van der Vlies zei dat hij zich ernstig zorgen maakt over de «vermaatschappelijking» van de opvoeding. Dit ingewikkelde complex van vraagstukken moet worden benoemd om te voorkomen dat het dweilen met de kraan open blijft en de kern van het probleem niet wordt geraakt. Veel kinderen krijgen op dit punt van thuis te weinig mee. Er wordt dan een beroep gedaan op de school. De scholen doen hun best, maar kunnen natuurlijk niet alles. Desgevraagd zei hij dat hij niet wil dat de overheid zich mengt in de huiselijke sfeer, maar er zijn talloze confrontaties en relaties tussen overheid en ouders die het mogelijk maken de ouders aan te spreken. Hij verwees naar de opvoedingsondersteunende programma's die worden ontwikkeld en het buurt- en clubhuiswerk.

De programma's bieden goede perspectieven, maar hun bereik is onvoldoende. Het SLO en het SAC hebben tien projecten op tien scholen, maar daarnaast een wachtlijst van 200 scholen. Hierin moet hoe dan ook verandering komen. Hij was nog het meest verbaasd over de mededeling dat dit onderwerp nog niet is verankerd in de CV's van de PABO's, waar toch de instrumentering van de leerkrachten plaatsvindt. Het is de hoogste tijd dat nieuwe generaties leerkrachten voluit worden geëquipeerd om preventief en curatief te werken en zich bewust zijn van hun signaleerfunctie. Deelt de staatssecretaris de mening dat dit probleem urgent is?

De heer Van der Vlies sloot zich aan bij de opmerkingen over artikel 27 WVO. Ook hij was van mening dat een school niet met de brokken mag blijven zitten. Een school die tot het uiterste is gegaan, moet een instrument hebben om in het belang van alle andere leerlingen die ene leerling te laten gaan. Dan volgt het traject via leerplichtambtenaar naar de bovenschoolse opvang. Een tweede school die het verzoek krijgt zo'n leerling op te nemen, mag dit niet weigeren alleen op grond van het gedrag op de eerste school. Het is niet christelijk iemand een tweede kans te weigeren. Die tweede kans moet echter met strenge voorwaarden zijn omringd om te voorkomen dat ook die school in moeilijkheden komt.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris zei dat uit de inbreng van de leden wel blijkt dat er op veel punten overeenstemming bestaat, maar ook dat de werkelijkheid weerbarstig is. De school is een socialisatie instituut waar leerlingen ook waarden en normen leren, maar het is de vraag hoever de verantwoordelijkheid van de school reikt. Soms is er immers nadrukkelijk sprake van muitend gedrag. Zaken die onder het strafrecht vallen, behoren sowieso niet door de school te worden opgelost. De aangewezen weg is dan dat de school aangifte doet, want er zijn grenzen aan het proces van het leren van waarden en normen op school.

Een veilig klimaat is een van de belangrijkste voorwaarden om tot leren te komen, maar helaas zal een deel van de populatie altijd afwijkend gedrag vertonen, hoeveel programma's er ook worden ontwikkeld. Dit vraagstuk kan worden gerelateerd aan de vraagstukken die zich op ieder terrein van de samenleving voordoen. Alles komt in de school bijeen. De bevordering van de veiligheid zal daarom altijd een structureel onderdeel moeten zijn van het kwaliteitsbeleid van een school. Als dit beleid faalt, moet worden nagegaan wat daarvan de oorzaak is, het beleid zelf of exogene factoren.

Bij dit alles staat de autonomie van de scholen buiten kijf. Het verdergaande proces van deregulering leidt bovendien tot een forse toename van lokaal integraal veiligheidsbeleid. De veiligheid in het onderwijs vertoont veel raakvlakken met het grotestedenbeleid. De afstemming tussen de verschillende beleidsterreinen wordt steeds beter. Het Transferpunt jongeren school en veiligheid levert landelijke ondersteuning voor het veiligheidsbeleid van de scholen en moet een plaats krijgen tussen de andere instrumenten die de scholen ten dienste staan.

In iedere klas zitten wel een of twee pestkoppen, zo vervolgde de staatssecretaris, maar de situatie wordt onhoudbaar als de school zich gegijzeld voelt door een leerling die de hele boel verziekt. Om een dergelijke situatie te voorkomen, is goede samenwerking met de andere actoren van belang. De steekproef die is uitgevoerd, is onvoldoende om het resultaat van het beleid te kunnen meten. In dit verband merkte zij op dat al eerder van gedachten is gewisseld over de brede school en de rol die de politie daarbij speelt. De buurtagent kan soms heel concreet helpen bij het oplossen van praktische problemen.

Op tal van terreinen worden beleidsinitiatieven ontwikkeld en waar mogelijk wordt wetgeving geformuleerd die de samenhang tussen de voorzieningen in de jeugdzorg bevordert. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Wet op de jeugdzorg. Met de VVO zijn afspraken gemaakt over samenwerking (protocolontwikkeling) op het punt van een checklist en over regionale bijeenkomsten. Zij voegde hieraan toe dat zij het ongeduld van de scholen deelt. Een school die ernstige problemen heeft met een leerling, moet een andere opvangvoorziening kunnen aanspreken.

De veiligheidssituatie op de scholen maakt expliciet onderdeel uit van het toezichtskader van de inspectie die in dit kader onder meer gesprekken voert met leerlingen. De inspectie rapporteert haar bevindingen aan de verantwoordelijke bewindspersoon. Die bevindingen worden opgenomen in het onderwijsverslag en in de afzonderlijke verslagen. Binnenkort zal in het kader van de nota Variëteit en waarborg en de Toezichtswet een debat worden gevoerd over het toezichtskader. In de onderzoeken die tot nu toe zijn verricht, kunnen de gradaties van het pesten moeilijk worden gemeten. Daarom wordt nieuw onderzoek opgezet.

Het bevreemdde de staatssecretaris dat de VNG niet zou weten hoe de middelen voor jeugd en veiligheid worden ingezet, omdat de VNG bij het project Lokaal jeugdbeleid is betrokken. Misschien wekt de titel verwarring.

Als een leerling echt niet langer te handhaven is, kan een school altijd tot schorsing overgaan. Vervolgens kunnen diverse organisaties buiten de school worden ingeschakeld. Scholen die regelmatig met dit probleem worden geconfronteerd, hebben vaak hechte samenwerkingsrelaties en de lijnen zijn dan kort. In samenwerking met de VVO zal een checklist worden opgesteld die vooral die scholen kan helpen die niet of nauwelijks met deze problematiek kampen. Daarnaast worden er regionale bijeenkomsten georganiseerd en wordt de regionale zorg-, verwijs- en opvangstructuur in kaart gebracht. Ook wordt frequent met de wethouders onderhandeld over de bovenschoolse voorzieningen in hun gemeente. Ook op dit punt wordt de samenwerking met de staatssecretaris van VWS en de minister voor het Grote Stedenen Integratiebeleid steeds hechter.

De staatssecretaris herinnerde aan de ontstaansgeschiedenis van artikel 27 WVO. De bevindingen van de commissie-Van Montfrans hebben geleid tot de beslissing dat een school pas tot verwijdering kan overgaan als een ander instituut de leerling opvangt. Die regel is heel waardevol, omdat het duidelijk is wat er gebeurt met jongeren die hun vrijheid niet aankunnen. Dit mag er echter niet toe leiden dat andere leerlingen schade oplopen of scholen worden gegijzeld. Leerlingen die worden geschorst of verwijderd, mogen echter nooit onzichtbaar worden. De ervaring leert dat veel van hen na een aantal jaren weer gaan deugen. Zij hebben recht op een tweede kans en steeds moet worden geprobeerd hen weer naar school te krijgen, al is het op een andere school en onder andere condities. Ook voor leerlingen die zich al vaker hebben misdragen en bij verschillende scholen en instanties bekend zijn, moet hoe dan ook een oplossing worden gevonden. Het gaat niet aan een leerling die leerplichtig is, onder te brengen in een kantoortje om te voorkomen dat andere leerlingen worden gehinderd of weglopen. Daarvoor moet een adequate voorziening worden getroffen. Nederland beschikt over heel veel opvangvoorzieningen, maar het is van belang dat zij tijdig worden ingeschakeld als overplaatsing van een leerling nodig lijkt. Nu hebben scholen nog vaak de neiging te lang door te gaan en als het dan de spuigaten uitloopt, is er niet direct een oplossing voorhanden, terwijl die – ook voor de andere leerlingen – dringend nodig is. De staatssecretaris zei dat zij zich verantwoordelijk voelt voor de bovenschoolse voorzieningen, ook al behoren die tot de portefeuille van een ander kabinetslid, omdat zij wil voorkomen dat de scholen zich gegijzeld voelen.

De samenwerking tussen de jeugdzorg en het onderwijs verloopt steeds beter. De jeugdzorg moet het onderwijs ook bevragen. Overigens wijst het expertisecentrum tussen de jeugdzorg en het onderwijs in Utrecht ook op het probleem dat leerkrachten vaak te lang doorgaan. Op dit moment worden via verschillende trajecten heel veel vraagstukken aangepakt en daarbij spelen verschillende instrumenten een rol. Zo is er het landelijk beleidskader gekoppeld aan het onderwijsachterstandenbeleid, maar ook buiten dit beleidsterrein doen zich vraagstukken voor. In het proces van verdergaande deregulering past het niet als voorwaarde te stellen dat het veiligheidsbeleid moet worden opgenomen in het schoolplan. Deze voorwaarde is wel opgenomen in de veiligheidsplannen van het ministerie voor het primair en het voortgezet onderwijs en de beroepseducatie voor volwassenen. De Onderwijsraad werkt aan een advies over de deregulering; bij de bespreking hiervan kan dit onderwerp aan de orde worden gesteld.

De middelen voor het project Lokaal veiligheidsbeleid berusten bij het ministerie van BZK. In het kader van het grotestedenbeleid worden veel activiteiten ontwikkeld. De gemeentes hebben nadrukkelijk een taak bij de bevordering van de veiligheid op de school. Met de middelen die hiervoor ter beschikking worden gesteld, boeken zij echter niet altijd de gewenste resultaten. Kamerbreed is de wens uitgesproken dat het landelijk beleidskader dat in 2002 van kracht wordt, al dit kwartaal wordt besproken opdat geanticipeerd kan worden op de veranderingen die voortvloeien uit de beëindiging van het huidige beleidskader. De staatssecretaris onderschreef deze wens en zegde toe de Kamer een voorstel voor te leggen.

De witte vlekken in de opvangvoorzieningen veranderen in de tijd, zo vervolgde zij. Dit is een groeiproces. Buitenschoolse opvang is niet altijd nodig, soms kan worden gekozen voor overplaatsing naar een andere school of voor de plaatsing in een ZMOK-voorziening. De problemen met die laatste voorzieningen zijn bekend. De mogelijkheid van een crisisopvang gekoppeld aan het ZMOK wordt thans verkend. Het beeld is echter niet volledig. Uit de steekproef komt naar voren dat er in eenderde van de gevallen geen opvang is. Zij voegde hieraan toe dat zij graag dieper inzicht krijgt in de soorten voorzieningen.

Bij de ministeries van BZK, VWS en Justitie is navraag gedaan naar de belemmeringen in wet- en regelgeving. Alle geven aan dat die belemmeringen niet het belangrijkste struikelblok vormen, maar het gebrek aan samenwerking. De regels staan samenwerking toe, maar de samenhang moet verder gestalte krijgen. Die samenhang komt in zicht door het onderzoek van het SCP; dit biedt een goed handvat om hierover te spreken. De samenwerking die inmiddels is ontstaan tussen de jeugdzorg en het onderwijs, maar ook tussen de betrokken ministeries, toont aan dat samenwerking leidt tot concrete producten. Deze krijgen lokaal vorm via de brede school en het resultaat is dat er steeds meer samenwerking tot stand komt. Het is niet voldoende om te zeggen dat er samenwerking moet ontstaan, daarvoor moet ook een structuur worden aangegeven. De mogelijkheden daartoe zijn volop aanwezig en vervolgens moet dit in de praktijk groeien. Uit het onderzoek van het SCP zal blijken of samenwerking in voorkomende gevallen moet worden afgedwongen.

De meeste kinderen zijn het best gediend met een preventieve aanpak, maar voor een hele kleine groep is curatieve en repressieve opvang nodig. Die verhouding komt ook uit de stukken naar voren. Er zijn verschillende soorten opvang voor verschillende soorten kinderen. Om ervoor te zorgen dat het kind de opvang krijgt die bij het past, is een goede relatie tussen school en maatschappelijk werk nodig.

Het project Vreedzame school bevindt zich in een ontwikkelingsfase. Op dit moment is hierbij een beperkt aantal scholen betrokken. De voornemens om dit project te verbreden naar andere scholen zullen nog worden besproken.

De vragen over de PABO kunnen aan de orde komen tijdens het debat over de lerarenopleidingen dat binnenkort zal plaatsvinden. De staatssecretaris zei dat een algemene leerlijn sociaal-emotionele ontwikkeling al bestaat, waarbij dit soort vraagstukken worden betrokken. Dit helpt de toekomstige leerkrachten zich voor te bereiden op de situaties die hier aan de orde zijn.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Kortram (PvdA) vond het belangrijk dat het pesten op school wordt aangepakt. Het beste resultaat kan worden bereikt als dit goed wordt gevolgd, niet alleen op landelijk niveau, maar zeker ook op schoolniveau. Acht de staatssecretaris het wenselijk dat de inspectie een nog gerichtere rol krijgt bij de bestrijden van het pesten? Is er een vergelijkingsinstrument? Kan de inspectie bijvoorbeeld beoordelen of het pesten af- of toeneemt. Beschikt de Inspectie over instrumenten om dit te beïnvloeden? Het opnemen van pesten op de kwaliteitskaart zou een eerste stap in de goede richting zou zijn.

De scholen zijn onvoldoende in staat hun veiligheidsbeleid vorm te geven. De uitspraken van de VNG ondersteunen dit beeld op gemeenteniveau. Is het waar dat de financiering een wezenlijke belemmering vormt voor een veiligheidsplan? Welk deel van het bedrag van 68 mln. komt nu feitelijk terecht bij de scholen?

Alleen als het veiligheidsbeleid kan worden vertaald in meetbare resultaten, kan het parlement zijn controlerende taak naar behoren uitoefenen, aldus mevrouw Kortram. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Tot slot wees zij erop dat de motie over de belemmeringen in de weten regelgeving niet is ingegeven door de wens om artikel 27 WVO af te schaffen, maar om bovenschoolse opvang tot stand te brengen.

De heer Nicolaï (VVD) zei dat hij geen kritiek heeft op het beleidsinstrumentarium. Hij maakte zich echter zorgen over de opvatting die uit de stukken spreekt, namelijk dat te vaak wordt geaccepteerd dat veel goedwillende leerlingen de dupe worden van één kwaadwillende. De staatssecretaris zegt dat het niet zo ver mag komen dat scholen zich gegijzeld voelen, maar sommige scholen voelen zich nu gegijzeld. Zij moet daaruit haar consequenties trekken. De motie over de witte vlekken biedt hiervoor een aanknopingspunt. Overigens moet de inventarisatie van de witte vlekken alle voorzieningen omvatten, ook de «time-outvoorzieningen» waar een leerling met een leerplichtontheffing terecht kan.

Artikel 27 WVO moet worden betrokken bij het onderzoek naar de wettelijke belemmeringen. Is de staatssecretaris bereid de motie over dit onderwerp naar letter en geest uit te voeren en daarbij ook dit aspect te betrekken? Overigens zou het de voorkeur verdienen de uitkomst van de vragen van beide moties in samenhang te bespreken, want een school kan alleen verwijderen als er adequate voorzieningen zijn. Wanneer denkt de staatssecretaris dat die bespreking zou kunnen plaatsvinden?

Hij wees erop dat de ultieme verantwoordelijkheid bij de gemeente ligt. De gemeente is verantwoordelijk voor de opvangvoorziening en de leerplichtambtenaar moet ingrijpen als scholen er onderling niet uitkomen. De staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) wees erop dat in het plan voor het veiligheidsbeleid in de periode 2000–2003 dat vorig jaar is uitgebracht, is opgenomen dat het veiligheidsbeleid een integraal en structureel onderdeel moet worden van het schoolbeleid. Haars inziens kan dit het beste worden bereikt door de veiligheid onder te brengen in het schoolplan. Zij zag niet in hoe dit strijdig zou kunnen zijn met de autonomie van de scholen. Die kunnen immers zelf invullen hoe zij dit beleid zullen uitvoeren. Zij kon zich ook niet voorstellen dat de staatssecretaris hiertegen bezwaar heeft, mede gelet op het veiligheidsplan dat zij zelf hanteert.

Mevrouw Ross meende dat de tijd is aangebroken om samenwerking af te dwingen door duidelijke eindtermen te stellen. Nu wordt een duizelingwekkend aantal activiteiten ontwikkeld, maar verandert er niets.

Mevrouw Lambrechts (D66) meende dat er een spraakverwarring is ontstaan over de motie waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving. Nu is bij de ministeries nagevraagd welke belemmeringen er zijn, terwijl de motie heel duidelijk bedoelt dat hiernaar wordt geïnformeerd bij de schoolteams op schoolniveau. De motie is wel erg bureaucratisch uitgelegd. Wat is er nu eenvoudiger dan de teams op schoolniveau te vragen welke belemmeringen zij ondervinden van de wet- en regelgeving. Dit moet toch in een jaar tijd boven water kunnen komen? Is de staatssecretaris bereid de scholen, gemeentes en schoolteams te betrekken bij de verdere uitvoering van deze motie en hen te vragen waar zij tegenaan lopen als zij proberen tot een integraal veiligheidsbeleid te komen?

De staatssecretaris zegt opnieuw dat artikel 27 alleen kan werken als er opvangvoorzieningen zijn. Zij omhelsde destijds de motie en zegde zij toe haar verantwoordelijkheid te zullen nemen, maar ook vandaag is er nog geen perspectief geboden op de uitbreiding van het aantal opvangvoorzieningen. Mevrouw Lambrechts achtte het niet uitgesloten dat dit over een jaar nogmaals moet worden vastgesteld en dat er dan twee jaar na dato op een groot aantal plekken nog steeds geen opvangvoorzieningen zijn. Zij drong erop aan dat de staatssecretaris zich ervoor zal inzetten dat over een jaar op die witte plekken waar nu geen opvangvoorzieningen zijn, voorzieningen zijn getroffen. Dan wordt de scholen tenminste iets geboden. Het is een mager perspectief, maar veel magerder moet het niet worden.

De heer Rabbae (GroenLinks) vroeg of de staatssecretaris van mening is dat samenwerking kan worden afgedwongen door middel van de financiering. Nu reikt de overheid de middelen aan, maar als de samenwerking uitblijft, staat zij machteloos. Als de verstrekking van middelen afhankelijk wordt gesteld van prestaties, zal in veel gevallen verbetering optreden.

De heer Van der Vlies (SGP) wees op het belang van de overdracht van normen en waarden door ouders, maar ook door anderen in de samenleving. Pesten, geweld en seksuele intimidatie grijpen diep in in het gevoelsleven van mensen, raken het psychische welbevinden en leveren helaas vaak langdurige beschadigingen op. Dat is zonde van de mensen die het ondergaan en het is zondig van diegenen die zich daaraan schuldig maken. Natuurlijk is dit probleem niet zo maar op te lossen, maar het moet wel worden benoemd. Geweld in de media en de genots- en consumptiecultuur zijn zeker debet aan deze problematiek.

Hij was voorstander van een consequente aanpak. Hij kon zich vinden in de route die de heer Nicolaï heeft voorgesteld. Impliciet wordt de staatssecretaris gevraagd op een goed moment een vervolgnotitie uit te brengen waarin de stand van zaken helder uiteen wordt gezet en wordt aangegeven welke acties worden ondernomen en waar verdergaande inspanningen nodig zijn.

De staatssecretaris typeerde het debat over de veiligheid in en rond de school als een voortgangsdebat. De uitkomst van een aantal grote onderzoeken zal het mogelijk maken de zaken veel preciezer te bespreken. Dit geldt bijvoorbeeld voor de samenwerking en de vraag of er al dan niet een dwingend kader moet worden opgesteld. Zij zei dat zij hiernaar uit ziet. Het beleid bevat veel intenties, maar intussen kampen de scholen met grote maatschappelijke vraagstukken. Die moeten op een zodanige manier worden opgelost dat er geen andere problemen worden opgeroepen.

De structuur moet inzichtelijk worden gemaakt. De steekproeven bieden te weinig houvast voor het beleid. Daarom zal dit onderwerp mede deel uitmaken van het onderzoek van het SCP. Grote delen van dit vraagstuk komen ook indringend terug in de portefeuilles van de bewindslieden belast met het grotestedenbeleid en de jeugdzorg. Het SCP-onderzoek zal ook in die fora worden besproken.

Op de vraag of het begrip pesten kan worden aangescherpt en onderdeel kan worden van het kwaliteitsbeleid, antwoordde de staatssecretaris dat uit de schoolgidsen blijkt dat de meeste scholen pesten al als onderdeel van hun kwaliteitsbeleid aanwijzen. Het begrip pesten is opgenomen in het algemeen stimulerings- en veiligheidsbeleid scholen en in het toezicht van de inspectie, maar het dwingend voorschrijven van een rapportage over dit onderwerp in de verslagen verhoudt zich slecht met het streven naar deregulering. De schoolgids moet iets van de school worden en het gaat te ver tevoren vast te stellen op welke onderdelen beschrijvingen moeten worden opgenomen. Zij wilde dit punt daarom graag verbinden aan de gesprekken over de autonomie van de scholen. Niet omdat de scholen dit vraagstuk zouden ontkennen, maar omdat de middelen die de school gebruikt om dit probleem te bestrijden, voor een deel een verantwoordelijkheid van de school zelf zijn.

De kwaliteitskaart is onderdeel van een proces waarin veel discussie is over de vraag wat er wel en wat er niet moet worden opgenomen. Dit proces is nog niet gevorderd tot het operationaliseren van dit type vragen op de kwaliteitskaart. Veiligheid is inderdaad een belangrijke indicator voor de kwaliteit van de school, maar de uitleg van dit begrip is voor iedere school anders. Wellicht bieden de indicatoren van de campagne De veilige school – het aantal feitelijke pesterijtjes op school en de beleving van de leerlingen – een goed aanknopingspunt. Aan het transferpunt is gevraagd of er een andere mogelijkheid is om veiligheid te operationaliseren. Het transferpunt beziet nu hoe de indicatoren meetbaar kunnen worden gemaakt.

Terecht is gevraagd welk deel van de middelen nu werkelijk bij de scholen terecht komt. De staatssecretaris deelde de zorg dat er eerst veel wordt vergaderd en dat alleen de overgebleven middelen naar de scholen gaan. Dit budget wordt verdeeld via de GSI-kanalen en de wijze van besteding kan in de debatten over dit beleid worden gevolgd. De 25 grote gemeentes krijgen een uitkering van 60 mln. uit het fonds sociale integratie en veiligheid. De veiligheid op scholen is één van de negen meetbare doelstellingen van het grotestedenbeleid en de coördinatie vindt dan ook plaats in dit kader. De kleinere gemeentes worden bereikt via het VNG-project Lokaal jeugdbeleid en de netwerken conflictbeheersing. De staatssecretaris zegde toe een en ander schriftelijk nader toe te lichten.

Van verschillende kanten wordt terecht de vraag gesteld of protocollen en gedragscodes geen papieren tijgers zijn. Toch worden er steeds weer opnieuw van die papieren tijgers gecreëerd in de hoop dat zij werken. Zij zegde toe de effectiviteit van het instrumentarium te onderzoeken. Veel instrumenten worden pas aangeschaft op het moment dat er iets aan de hand is. Als onderzoek uitwijst dat een of meerdere instrumenten niet nuttig worden geacht, zal dit zeker aan de Kamer worden gemeld.

Zij vroeg de heer Nicolaï haar te informeren over de belemmeringen die hij signaleert in de regelgeving. Overigens is het onderzoek breder geweest en omvatte het niet alleen de ministeries. Dit laat onverlet dat het onderzoek van het SCP pas echt het nodige inzicht kan verschaffen. Het onderzoek zal voor het einde van het jaar worden afgerond. De Kamer zal spoedig daarna een reactie ontvangen.

De staatssecretaris zei met nadruk dat zij geen voorstander is van het schrappen van artikel 27 WVO. De scholen kunnen dit artikel weliswaar als een belemmering ervaren, maar op inhoudelijke gronden is het terecht in de wet opgenomen. Dit betekent wel dat er moet worden gezorgd voor andere voorzieningen waar leerlingen direct kunnen worden opgevangen.

Zij benadrukte dat zij sterk hecht aan samenwerking. Voordat wordt nagedacht over eventuele financiële sancties, zal eerst worden afgewacht welke gevolgen de aandrang tot samenwerking van de drie betrokken bewindslieden heeft.

Seksuele intimidatie/het jaarverslag van de onderwijstelefoon

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Kortram (PvdA) leidde uit de correspondentie over dit onderwerp af dat een eventuele herpositionering en opheffing van de onderwijstelefoon op dit moment nog niet aan de orde zijn. Wil de staatssecretaris toezeggen dat in de toekomst in ieder geval een gratis telefoonnummer voor scholieren beschikbaar blijft? De lage drempel van de onderwijstelefoon moet blijven gehandhaafd.

Zij betreurde het dat het in dienstnemen van anderstaligen voor de onderwijstelefoon geen haalbare kant is. Hoe kan een handreiking worden geboden aan die groepen voor wie de Nederlandstalige telefoon ontoegankelijk is?

Zij vreesde dat het besluit om de onderwijstelefoon af te sluiten voor mobiele bellers averechts zal werken, want voor heel veel scholieren is mobiel bellen al een vanzelfsprekendheid. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Mevrouw Dijksma (PvdA) schetste de voorgeschiedenis van het wetsvoorstel dat onderwijspersoneel een meldingsplicht oplegt voor vermoedens van seksueel misbruik en het bevoegd gezag een aangifteplicht.

In haar rapportage schrijft de inspectie over seksueel misbruik, terwijl bij de discussie in de Kamer over het wetsvoorstel is uitgesproken dat vanwege de afhankelijkheidsrelaties, seksuele contacten tussen onderwijspersoneel en leerlingen nooit wenselijk kunnen zijn. Hanteert de inspectie deze uitleg van de definitie?

De verdeling van het aantal vertrouwensinspecteurs over het primair en het voortgezet onderwijs is nogal ongelijk, namelijk 8:3. Het aantal klachten in beide vormen van onderwijs is echter vrijwel gelijk. Is de staatssecretaris het ermee eens dat de verdeling van de vertrouwensinspecteurs dan een beetje vreemd is?

Het aantal klachten laat een forse stijging zien. Dit kan natuurlijk het gevolg zijn van het mondiger worden van ouders en leerlingen en de publiciteit naar aanleiding van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. De vraag is echter hoe het zeer geringe aantal klachten in het hoger onderwijs kan worden verklaard. Is de stijging van het aantal klachten rechtstreeks terug te voeren op de publiciteit over de meldingsplicht of zijn er andere oorzaken aan te wijzen? Is dit onderzocht?

Een belangrijk deel van de klachten zijn ongewenst hinderlijke aanrakingen. Die aanrakingen variëren in ernst. Mevrouw Dijksma zou het niet goed vinden als de Inspectie zich uitsluitend richt op aanrakingen die op de een of andere manier een seksuele bedoeling hebben, terwijl ernstiger geweld dat geen seksueel karakter draagt, ongemoeid wordt gelaten.

Veel klachten betreffen ongewenst verbaal en non-verbaal gedrag en ook die lopen in ernst sterk uiteen. De bedoeling en beleving van de klager komen niet altijd overeen met wat er werkelijk gebeurt. Wat gebeurt er met die klachten? Wat gebeurt er als mensen onterecht worden aangeklaagd? Dergelijke klachten maken een eind aan de carrière van over het algemeen goedwillende mensen. Als er sprake is van een bewezen onterechte klacht, is er dan ook een rehabilitatieplicht en wat stelt die dan voor? Wat gebeurt er met de docent die vals is beschuldigd?

Volgens de inspectie beschikt slechts een gering deel van de instellingen over een gedragscode ter voorkoming van seksuele intimidatie en seksueel misbruik. Wil de staatssecretaris aan de andere instellingen een handreiking doen?

Het lerarentekort lijkt ertoe te leiden dat scholen niet altijd vragen om een verklaring van goed gedrag van nieuwe docenten. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

De heer Nicolaï (VVD) ging ervan uit dat de onderwijstelefoon primair is bedoeld voor hulp, advies en begeleiding. Het verslag, de titel School in beeld en de opmerking op pagina 48 dat dit een goed instrument is om de overheid een inkijkje te bieden in de gang van zaken op de scholen, wekken echter de indruk dat het vooral om dit laatste gaat. Hij benadrukte dat de eerste doelstelling voorop moet blijven staan.

Hij vroeg verder hoe de staatssecretaris denkt over het soort klachten, maar ook over het aantal klachten over seksuele intimidatie.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) stelde vast dat in het verslag over de onderwijstelefoon duidelijk wordt aangegeven van wie de telefoontjes afkomstig zijn en welke doelgroepen er zijn, maar niet wordt gesproken over nazorg. Er is blijkbaar behoefte aan een laagdrempelige voorziening en al is het anonieme bellen een probleem, de klachten en problemen die door andere bellers worden gemeld, zijn zo ernstig dat de onderwijstelefoon een nuttig instrument kan worden genoemd. Daarom moet de onderwijstelefoon een plaats krijgen in de hulpvoorzieningsstructuur.

De onderwijstelefoon heeft 116 meldingen ontvangen van seksueel geweld waarbij leerkrachten merendeels de dader zijn en leerlingen het slachtoffer. Is er een relatie tussen deze meldingen waarvan 74% afkomstig is uit het voortgezet onderwijs en de gevallen waarover de inspectie rapporteert? Heeft de inspectie zicht op de nooit wenselijke seksuele contacten tussen leerkrachten en leerlingen? Met welke definitie gaat de inspectie te werk? Waarop ziet zij toe?

De onderwijstelefoon kan nooit de rol van de vertrouwenspersoon van de school overnemen. Zeker voor zaken als seksuele intimidatie of geweld zou er een onafhankelijke persoon in de school moeten zijn die niet is gelieerd aan het lerarenkorps. Het zou te betreuren zijn als de anonimiteit alleen gegarandeerd is bij een melding aan de onderwijstelefoon. Ook dicht bij de leerling moet er een mogelijkheid zijn voor een vertrouwelijk gesprek.

Uit het feit dat er klachten worden geregistreerd, kan worden afgeleid dat het beleid inzake seksuele intimidatie werkt. De vraag is echter wat er nu verder moet gebeuren. Een belangrijk manco dat ook al door mevrouw Dijksma is genoemd, is de rehabilitatie van mensen die onterecht zijn aangeklaagd.

De heer Rabbae (GroenLinks) wees erop dat 20% van de scholen niet beschikt over een klachtencommissie en vertrouwenspersonen en dat 80% geen gedragscode heeft. Natuurlijk is ook hier sprake van een groeiproces, maar van de scholen die nog geen voorzieningen hebben getroffen, kan dit wel binnen een bepaalde termijn worden gevraagd. Als zij worden «gedwongen» dergelijke voorzieningen te treffen, zal dit discussie uitlokken over dit gevoelige thema wat gevolgen zal hebben voor het gedrag op en het beleid van de school. Is de staatssecretaris bereid de scholen aan te sporen over te gaan tot het instellen van deze voorziening en de inspectie opdracht te geven dit van nabij te volgen en hierover te rapporteren?

De heer Van der Vlies (SGP) ging ervan uit dat de toevloed aan meldingen over seksuele intimidatie mede een gevolg is van de aandacht voor de wet in de media. Wat gebeurt er nu verder? Hij vroeg in dit kader aandacht voor de doctoraal scriptie van de heer Smit uit Ridderkerk waarin monitoring wordt aanbevolen tot aan de evaluatie van de wet. Een andere aanbeveling is dat in het arbeidsrecht of de rechtspositie een oplossing wordt gezocht voor rehabilitatieproblemen. Veel leerkrachten zijn in de verdachtenbank gekomen, soms terecht, maar helaas ook vaak onterecht en hebben daardoor grote schade opgelopen. Ook de school ondervindt daarvan schade. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Omdat de onderwijstelefoon laagdrempelig moet zijn, aarzelde hij over de beslissing om de telefoon af te sluiten voor mobiele bellers.

De staatssecretaris merkte op dat een onderzoek naar een instituut of instrument vaak direct bezorgdheid oproept over het voortbestaan. De onderwijstelefoon is een mooi instrument dat het verdient gehandhaafd te blijven. Zij zag uit naar een discussie met de Kamer over de wijze waarop de onderwijstelefoon kan worden ingezet voor andere vraagstukken. Het onderzoek heeft niet het voortbestaan tot doel, maar een antwoord op de vraag op welke wijze de onderwijstelefoon meerwaarde kan krijgen door het te relateren aan andere instrumenten.

Voor anderstaligen wordt een handreiking overwogen via de APS dat een tolkencentrum heeft. Een eventuele beslissing over meertaligheid aan de onderwijstelefoon kan nu niet worden genomen. Overigens zal dit een heel dure voorziening zijn. Eerst wordt de uitkomst van het onderzoek afgewacht.

De beslissing om mobiel bellen naar de onderwijstelefoon in ieder geval tijdelijk onmogelijk te maken, is gevolg van het feit dat 55% van de mobiele gesprekken graptelefoontjes waren.

De onderwijstelefoon heeft geen wettelijke meldingsplicht voor seksuele intimidatie; die plicht geldt alleen voor personeelsleden van de scholen.

Het hoofddoel van de onderwijstelefoon is hulpverlening. Dat er beleidsinformatie uit voortkomt, is een neveneffect. In een gesprek met de Kamer is eerder afgesproken dat die informatie waar mogelijk als beleidsinformatie kan worden gebruikt. De informatie van de onderwijstelefoon is echter vertrouwelijk en anoniem en dat is ook de kracht van de voorziening.

De onderwijstelefoon is een telefonische hulpdienst die veel door verwijst. Die doorverwijzing wordt soms nog voor een deel begeleid, maar dan houdt het op. Bij de behandeling van de uitkomsten van het onderzoek kunnen deze vragen uitgebreid worden besproken.

De staatssecretaris zei dat zij verheugd is dat het seksueel misbruik nu eindelijk onder het wetboek van strafrecht is gebracht. De veenbranden in het onderwijs moesten worden beëindigd. De regeling is zeer zwaar, in die zin dat collega's verplicht zijn te melden, maar niet te zwaar, omdat kinderen veroordeeld zijn in de school aanwezig te zijn. Iedere melding is er een te veel. Het aantal meldingen is door de meldingsplicht vanzelfsprekend toegenomen. Er moet altijd een klachtencommissie zijn, want die behoort tot de deugdelijkheidseisen De inspectie stimuleert scholen voortdurend om een gedragscode op te stellen. Gedragscodes zijn dringend nodig en helpen ook. De inspectie kan daarvoor altijd een handreiking doen. Modellen zijn ook beschikbaar bij de onderwijsondersteuningsorganisatie.

Per 1 augustus jl. is er een vierde vertrouwensinspecteur voor het voortgezet onderwijs aangetrokken. Het aantal klachten in het primair en voortgezet onderwijs neemt in gelijke mate toe, maar in het hoger onderwijs vertonen de cijfers een afwijking. Aan deze vorm van onderwijs wordt vooral door studenten ouder dan achttien jaar deelgenomen.

Over de vraag wat nu wel of niet onder seksueel misbruik moet worden verstaan en over de onwenselijkheid van seksuele contacten tussen onderwijsgevenden en leerlingen/studenten bestond grote consensus. Er is immers sprake van verschillen in macht. De inspectie gaat uit van het wetboek van strafrecht waarin sprake is van zedenmisdrijven met een duidelijke omschrijving en uit haar rapport blijkt dat onder ongewenst hinderlijke aanrakingen steeds wordt verstaan wat het slachtoffer als ongewenst of seksueel getint ervaart.

De klachten zijn heel divers. De werkwijze van de Inspectie maakt deel uit van het plan van aanpak dat de Kamer eerder heeft ontvangen. De staatssecretaris ging ervan uit dat een gedetailleerde rapportage niet nodig is, omdat vooral de beleving van de slachtoffers doorslaggevend is.

De nazorg bij klachten is een aandachtspunt. De inspectie wijst erop dat dit een moeizaam proces is; dit geldt met name voor diegenen die ten onrechte zijn beschuldigd. Bij de totstandkoming van de wetgeving is al gezegd dat er altijd mensen ten onrechte zullen worden beschuldigd. Voor hen staat de weg naar de rechter open, maar ook dan loopt het zelden bevredigend af. Dit is een harde constatering. In dit kader onderstreepte de staatssecretaris het belang van doctoraalscripties als die van de heer Smit (de zedenmeester). Er is immers veel aandacht voor de plegers van delicten en hun slachtoffers, maar zij die onterecht worden aangeklaagd, krijgen meestal veel minder aandacht. Vaak wordt heel banaal geconstateerd: waar rook is, is vuur. Het is heel moeilijk een proces van rehabilitatie op gang te brengen vanuit het ministerie. Het enige dat kan worden gedaan is voortdurend aandacht vragen voor de pijnlijke situatie die dan ontstaat. Natuurlijk is dit een onderwerp van zorg, maar het is een illusie te denken dat dit door het ministerie kan worden opgelost. Toch is dit bijverschijnsel niet acceptabel. Daarom moet er een methode worden gevonden om hierin verandering te brengen. Zij voegde hieraan toe dat zij graag van gedachten wil wisselen over de wijze waarop dit probleem kan worden aangepakt. Overigens is dit ook buiten het onderwijs een probleem.

Er zijn geen klachten gekomen over het aantal uren waarover de vertrouwensinspecteurs kunnen beschikken. De inspectie zou het zeker melden als er te weinig menskracht is.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF/GPV), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven