Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-VI nr. 85 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-VI nr. 85 |
Vastgesteld 17 juli 2001
De vaste commissie voor Justitie1 heeft de minister van Justitie de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over diens brief van 12 april 2001 inzake het onderzoek van het IVA te Tilburg getiteld «Het Schadefonds Geweldsmisdrijven: doelgroep en bereik van het fonds» (kamerstukken II, 2000–2001, 27 400 VI, nr. 59).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 juli 2001. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Is door het IVA onderzoek gedaan naar de gevolgen van een eventuele verruiming van de termijn van drie jaar tot vijf jaar en naar het eventueel oprekken van de definitie «ernstig letsel»? Zo neen, kunt u nader beargumenteren wat de samenhang is van de onderzoeksresultaten van de IVA met de door haar genomen conclusie, dat de in de brief van 12 april 2001 genoemde moties 27 400 VI nummers 24 en 25 niet behoeven te worden uitgevoerd?
Er is geen apart onderzoek gedaan naar de effecten van de verruiming van de termijn naar 5 jaar en de oprekking van de definitie van ernstig letsel. Uit het onderzoek bleek dat de doelgroep van zwaarst getroffenen tussen de 20 000 en 30 000 ligt. Het Schadefonds bereikt er nu rond de 4000. De huidige criteria bieden dus ruimte voor een tegemoetkoming aan een veel grotere groep dan nu wordt bereikt. Het lijkt mij het meest geïndiceerd daarop de activiteiten van het Schadefonds te richten. Ten aanzien van de verruiming van de termijn waarop een beroep kan worden gedaan op het Schadefonds geldt dat in de tekst van de wet een ontsnappingsclausule is opgekomen inhoudend dat men het verzoek indient binnen 3 jaar of «zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd» (art. 7). De commissie maakt gebruik van deze mogelijkheid, bijvoorbeeld bij zedendelicten.
Wat is het standpunt van het Schadefonds met betrekking tot de in de brief dd. 12 april 2001 genoemde moties nummer 24 en 25?
Het Schadefonds onderschrijft het standpunt als verwoord in mijn brief van 12 april 2001.
U constateert dat de prioriteit niet ligt bij het nader definiëren van het criterium «ernstig letsel» of bij het verruimen van de aangifte termijn tot 5 jaar. Betekent dit, dat u niet bereid bent om, naast de inspanningen ten aanzien van het bereiken van slachtoffers, de moties 27 400 VI nummers 24 en 25 uit te voeren? Zo neen, waarom niet Zo ja, zult u de moties alsnog uitvoeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Ik geef de voorkeur aan het beter bereiken van de huidige doelgroep en aan enige soepelheid bij het hanteren van de huidige criteria. De huidige omschrijving van de doelgroep van het Schadefonds voldoet om de categorie zwaarst getroffen slachtoffers, voor wie de wet is bedoeld, te bereiken.
Wat is de uiterste termijn tot welke overschrijdingen van de 3-jaarsgrens voor de indiening van verzoeken tot tegemoetkoming in de schade nog in behandeling worden genomen?
Er wordt thans, indien de formele termijn van 3 jaar is overschreden, geen uiterste termijn gehanteerd. In artikel 7 van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven is dit als volgt geregeld: « (..). Een na afloop van de termijn ingediend verzoek wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat het verzoek zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd». Indien uit de aanvraag blijkt dat dit het geval is, wordt een zaak in behandeling genomen.
Bent u bereid de indieningstermijn te verlengen tot meer dan 5 jaar?
Gegeven het gestelde in vraag 4 is aanpassing niet nodig. In de praktijk voldoet de ruime benadering, die in incidentele gevallen ook na 5 jaar recht doet aan de situatie.
Is een seksueel delict steeds een geweldsdelict waarbij het slachtoffer in beginsel in aanmerking komt voor een vergoeding van het fonds? Bij slachtoffers van een seksueel delict (of een delict gerelateerd aan een seksueel delict) wordt het werkelijke (psychische) letsel vaak pas jaren later zichtbaar. Bent u bereid om in desbetreffende regeling vast te leggen dat in dergelijke gevallen geen indieningstermijn gehanteerd wordt?
Een seksueel delict is niet altijd een geweldsdelict (bijv. op vrijwillige basis tussen minderjarige leeftijdgenoten verrichte seksuele handelingen of een seksueel delict als exhibitionisme). Slachtoffers van seksuele delicten komen om die reden niet altijd in aanmerking voor een tegemoetkoming.
Indien wel sprake is van een seksueel geweldsdelict wordt bij het slachtoffer ernstig letsel voorondersteld. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert bij zedenmisdrijven als aanvangsdatum van de indieningstermijn, het moment waarop het slachtoffer in staat was met derden over het gebeurde te praten. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Kunt u, aan de hand van een aantal voorbeelden, schetsen op welke wijze het Schadefonds het begrip «ernstig letsel» soepel in de praktijk brengt?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert een ruimere benadering van het begrip ernstig letsel, dan het strafrechtelijk begrip «zwaar letsel» als omschreven in het Wetboek van Strafrecht (art. 82). Bij een seksueel geweldsdelict of bij bedreiging met een wapen bijvoorbeeld wordt door het fonds ernstig letsel vóórondersteld, ook in die gevallen waar geen uiterlijke signalen van letsel aanwezig zijn. Daarnaast kan het fonds aan de omstandigheden waaronder het misdrijf plaatsvond ernstig letsel ontlenen, ook in situaties waarin bij het slachtoffer geen uiterlijke of slechts beperkte signalen van letsel aanwezig zijn (bijvoorbeeld in het geval van een oudere die beroofd wordt en er een combinatie is van psychisch letsel en lichamelijk letsel die het geheel wel ernstig maken). Ook kan het fonds ernstig letsel aannemelijk achten bij een verzoeker die meermalen slachtoffer is geweest van geweldsdelicten, waarbij het letsel per geval niet ernstig (genoeg) is.
Hoeveel aanvragen zijn de afgelopen jaren afgewezen omdat het letsel niet onder de terminologie «ernstig letsel» valt?
Aantal vanwege onvoldoende ernstig lestel afgewezen verzoeken
– 235 in de periode 1-1-2001 tot 1-6-2001.
– 417 in de periode 1-1-2000 tot 1-1-2001.
– 392 in de periode 1-1-1999 tot 1-1-2000.
– 315 in de periode 1-1-1998 tot 1-1-1999.
– 223 in de periode 1-1-1997 tot 1-1-1998.
– 249 in de periode 1-1-1996 tot 1-1-1997.
– 269 in de periode 1-1-1995 tot 1-1-1996.
In 1999 waren er 3007 verzoeken, in 2000 waren er 3658.
Waarom is het Schadefonds beperkt tot uitkeringen in geval van «ernstig letsel»?
Het Schadefonds is ingericht als een fonds dat de slachtoffers, van een opzettelijk tegen hen gepleegd geweldsdelict dat ernstig letsel veroorzaakte, die hun schade niet elders kunnen verhalen, tegemoet komt bij de schade. De wetgever heeft een uitkering van het fonds uitdrukkelijk willen beperken tot de schrijnende gevallen. Achterliggende gedachte van de regeling is dat de burger zich tegen criminele schade verzekert. Ernstige geweldsdelicten komen nog steeds niet zo vaak voor, dat een verzekering daartegen voor de hand ligt. Dus maakt de overheid hiervoor een uitzondering van humanitaire aard en komt zij deze slachtoffers wel tegemoet in de schade.
Volgens de wettelijke criteria voor «ernstig letsel» moet er sprake zijn van uiterlijke schade. Wat is uiterlijke schade? Valt daaronder niet intern letsel? Zo neen, waarom niet?
De wetgever heeft bepaald in art. 3, lid 1 a en b, dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering kan verstrekken na een opzettelijk gepleegd misdrijf die bij betrokkene ernstig lichamelijk of geestelijk letsel tot gevolg had. De vraag of bij «intern» letsel mag worden uitgekeerd, doet zich derhalve bij de Schadefonds niet voor. Ook het verstrekken van een uitkering wegens psychische schade of intern letsel valt binnen de criteria.
Is het volgens u niet goed denkbaar dat, ook bij slachtoffers die geen direct levensgevaar hebben gelopen en/of die niet arbeidsongeschikt zijn geraakt, sprake kan zijn van gevallen die ernstig genoeg zijn om voor een vergoeding van het Schadefonds in aanmerking te komen?
Ja, dat is goed denkbaar en wordt in de huidige praktijk dan ook toegepast. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid voorstellen te doen om de doelgroep van het fonds te verbreden tot slachtoffers van ernstige delicten, zonder dat daarvoor de toepassing van geweld noodzakelijk is. Zou het fonds bijvoorbeeld ook open kunnen staan voor slachtoffers van kinderontvoering, die vaak enorm getraumatiseerd zijn en hulp behoeven?
Nee, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9. Bij kinderontvoering gaat het om onttrekking aan het ouderlijk gezag, dat is geen geweldsmisdrijf. In het geval tevens sprake is van vrijheidsberoving of gijzeling kunnen de wettige vertegenwoordigers van het betrokken kind wel namens het kind een beroep doen op het Schadefonds.
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan het voorstel van de fractie van de PvdA, gedaan tijdens de plenaire behandeling van de Justitiebegroting, om bij het doen van aangifte door het slachtoffer standaard een verwijzing naar het Schadefonds op te nemen in het pv sjabloon?
De door het Openbaar Ministerie en de politie nog te voltooien procesbeschrijving slachtofferzorg maakt deel uit van het ABRIO (Aanpak Bedrijfsvoering Recherche Informatiehuishouding en Opleiding)-project. Daarin zal aandacht worden gegeven aan de verwijzing naar het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Zodra het ABRIO gereed is zal ook de verwijzingsmogelijkheid naar het Schadefonds een feit zijn. Het begrip standaard in de vraag moet opgevat worden als standaard bij de aangifte van geweldsmisdrijven die onder de reikwijdte van het Schadefonds vallen.
Kunt u tevens een beschouwing wijden aan de vraag of het mogelijk zou zijn om, in afwachting van een nadere regeling in het Burgerlijk Wetboek, nu al een vergoeding van affectieschade en een tegemoetkoming aan nabestaanden te verstrekken via het Schadefonds? Wanneer zult u de Kamer informeren over de in de hier bovenstaande vraag genoemde kwestie?
In mijn brief van 21 juni 2001, kenmerk 5 103 718, aan uw Kamer schets ik de hoofdlijnen van een wettelijke regeling inzake de vergoeding van affectieschade zoals mij die voor ogen staat voor het geval een regeling aanbeveling verdient. In deze brief heb ik aangegeven dat ik graag met uw Kamer nader van gedachten zou willen wisselen over de wenselijkheid van een wettelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek. Indien een wettelijke regeling wenselijk wordt geacht, wil ik niet daarop vooruitlopend reeds een vergoeding van affectieschade aan nabestaanden verstrekken via het Schadefonds. Dit zou immers tot een verschil in behandeling leiden omdat de verwanten van een slachtoffer van een geweldsmisdrijf reeds aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, terwijl de verwanten van slachtoffers die door een andere oorzaak overlijden of ernstig letsel oplopen pas bij inwerkingtreding van een wettelijke regeling recht hebben op de vergoeding daarvan. Bovendien zou het ook tot de merkwaardige consequentie leiden dat de verwanten van een slachtoffer van een geweldsmisdrijf wel via het Schadefonds hun affectieschade vergoed kunnen krijgen, maar de dader (nog) niet tot vergoeding daarvan kan worden aangesproken.
Hoe verklaart u dat enerzijds het aantal geweldsmisdrijven substantieel stijgt, maar anderzijds het beroep op het Schadefonds vrijwel hetzelfde blijft?
Het beroep op het Schadefonds stijgt eveneens.
| 1999 | 3 007 aanvragen |
| 2000 | 3 687 aanvragen |
| 2001 | januari t/m april 1658 aanvragen (dat zou bij ongewijzigde instroom kunnen leiden tot ca 5000 aanvragen in 2001). |
Vanuit het OM wordt slechts in beperkte mate naar het Schadefonds verwezen. Betekent dit dat de Terwee medewerkers, en/of de politie onvoldoende van het Schadefonds op de hoogte zijn?
Het Openbaar Ministerie zit voor de verwijzing naar het Schadefonds in de tweede lijn. Voor een zaak bij het Openbaar Ministerie komt is veelal reeds verwezen door de politie of slachtofferhulp. Over het algemeen zijn de Terwee medewerkers op de hoogte van het Schadefonds. Ook de politie is in toenemende mate geïnformeerd over de mogelijkheden van het fonds.
Hoe is het mogelijk dat verwijzers nog steeds onvoldoende bekend zijn met de feitelijke praktijk en mogelijkheden van het fonds?
Enerzijds hangt dit samen met het feit dat ernstige geweldsmisdrijven nog steeds relatief weinig voorkomen, waardoor verwijzers betrekkelijk weinig met de verwijzing naar het Fonds worden geconfronteerd. Daardoor wordt het opbouwen van een routine bemoeilijkt Voorts is de procedure, m.n. inzake de te hanteren criteria ingewikkeld. Aan verbetering van dit laatste wordt door het Schadefonds gewerkt. Zoals reeds in mijn brief van 22 januari 2001 (Kamerstukken 27 400 VI, nr 45) is vermeld, is het Schadefonds een voorlichtingscampagne in de politieregio's gestart. Indien de proef met detachering van een medewerker van het Schadefonds bij de 1-loketfunctie slaagt, zullen meer regio's volgen. Zie ook vraag 19.
Het Schadefonds constateert in haar onderzoek dat potentiële verwijzers te weinig worden benut om slachtoffers voor te lichten. Kunt u een overzicht geven van organisaties die (intensiever) zouden moeten worden benaderd als potentieel verwijzer? Zouden volgens u niet ook organisaties waar de kans op een geweldsmisdrijf voor werknemers of aangeslotenen wellicht iets groter dan gemiddeld kan worden geacht, bijvoorbeeld de RET in Rotterdam, moeten worden moeten worden benaderd als potentieel verwijzer?
Naast de huidige verwijzers, politie, OM en slachtofferhulp, zijn – zoals blijkt uit het IVA-onderzoek – potentiële verwijzers voor het Schadefonds de medisch specialisten, huisartsen, eerste hulp afdelingen en GGZ-afdelingen. Bij deze instellingen melden de slachtoffers van ernstig geweld zich voor behandeling.
Veel organisaties waarvan de werknemers het risico lopen slachtoffer te worden van ernstig geweld hebben een eigen voorziening voor het opvangen van hun werknemers. Ingevolge de Arbo-regelgeving zijn de werkgevers immers primair verantwoordelijk voor het welzijn van hun werknemers. Mocht er desondanks sprake zijn van onverhaalbare schade na ernstig letsel door een geweldsmisdrijf, dan kunnen medewerkers een beroep doen op het Fonds. Nagegaan zou kunnen worden in hoeverre voorzieningen in betreffende organisaties een beroep op het fonds overbodig en onnodig maken. Mocht dit niet zo zijn, dan is het informeren van organisaties voor openbaar vervoer denkbaar. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven werkt reeds aan een plan om de potentiële doelgroepen beter te bereiken.
Ziet u aanleiding om de bekendheid van het Schadefonds bij hulpverleners te verbreden? Hoe stelt u zich voor daaraan invulling te geven? Hoe wilt u die groep slachtoffers bereiken die thans in aanmerking komt maar niet van de mogelijkheid gebruik maakt?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven ziet de noodzaak om haar bekendheid bij doelgroepen als hulpverleners te vergroten als een belangrijke prioriteit. In dit verband benadert het fonds actief een belangrijke verwijzer als het Bureau Slachtofferhulp, alsmede een aantal andere justitiële organisaties om te bezien welke bijdrage het fonds kan leveren aan regionale samenwerkingsverbanden, teneinde de toegankelijkheid tot het fonds te vergroten. Het fonds participeert bijvoorbeeld thans reeds in het 1-loket systeem van het OM te Alkmaar en het project «Straatroof» van het OM te Amsterdam. Met hetzelfde oogmerk heeft het fonds geregeld overleg met diverse maatschappelijke organisaties, als het Clara Wichmann Instituut of andere organisaties die hulp verlenen aan slachtoffers. Daarnaast heeft het fonds een internetsite (www.Schadefonds.nl) geopend, met relevante informatie voor burgers en ketenpartners.
Op welke wijze wordt door het Schadefonds de bekendheid van het Schadefonds vergroot bij achterstandsgroepen, zoals bij etnische minderheden?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvangt thans geen signalen dat achterstandsgroepen als etnische minderheden ondervertegenwoordigd zijn in het aantal slachtoffers dat een verzoek indient om uitkering.
Is het waar dat de inspanning van het ministerie zelf om een groter deel van de potentiële doelgroep van slachtoffers te bereiken, zich beperkt tot invoegen van informatie omtrent het Schadefonds in de procesbeschrijving slachtofferzorg? Welke andere maatregelen zou het ministerie zelf kunnen nemen om een groter deel van de potentiële doelgroep te bereiken? Is de minister bereid dergelijke andere maatregelen te nemen?
Het beleid is gericht op het informeren van de slachtoffers door organisaties die contact hebben met het slachtoffer, met name slachtofferhulp, politie en justitie. In overleggen met betrokken partners wordt het belang van de informatieverstrekking over het Schadefonds Geweldsmisdrijven benadrukt. De verstrekking van informatie en voorlichting over het fonds gericht op de verwijzers is een taak van het fonds zelf. Het vergroten van de bekendheid van het fonds heeft het afgelopen jaar een impuls gehad door het IVA-onderzoek en door de publiciteit erover tijdens een goed bezocht congres begin dit jaar waarin het werd gepresenteerd. Beide activiteiten zijn gefinancierd door het ministerie van Justitie. Verder heeft het opnemen van de verwijzing naar het fonds in de procesbeschrijving slachtofferzorg voor politie en OM en het verstrekken van informatie het Schadefonds door de 1-loketfuncties de bekendheid van het Schadefonds vergroot. Tenslotte wijs ik nog op de onlangs geopende website van het fonds.
Stelt u extra middelen ter beschikking aan het Schadefonds voor inspanningen op het gebied van het voorlichten en bereiken van slachtoffers? Zo neen, waarom niet?
Het ministerie van Justitie heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor het IVA-onderzoek en het congres dit voorjaar. Zie verder de antwoorden op de vragen 17, 18, 19 en 21. Gegeven de stijging van het aantal aanvragen in 2000 en 2001 zijn extra middelen niet per se nodig om het bereik van de slachtoffers te vergroten.
Is de 1-loket functie voor de verstrekking van informatie over de zaak van het slachtoffer al in werking, en zo ja, hoe functioneert deze?
In alle arrondissementen werkt de 1-loketfunctie. Deze voorziet in de behoefte van slachtoffers om over hun zaak geïnformeerd te worden. Uit de in 2002 te houden tevredenheidsenquête moet blijken of slachtoffers de 1-loketfunctie ook waarderen.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft op eigen initiatief aansluiting gezocht bij deze ontwikkeling en participeert thans op proef in de 1-loketfunctie in Alkmaar. Het fonds zal de resultaten evalueren en op basis daarvan beslissen of het gelet op de taakstelling van het fonds, zinvol is deel te nemen aan 1-loketfunctie in de rest van Nederland.
Deelt u de mening van vele hulpverleners dat het Schadefonds zich teveel opstelt als «objectief toetsingsorgaan» en te weinig als betrokken bij het slachtoffer?
Neen. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven onderkent het spanningsveld tussen zakelijkheid en betrokkenheid. Het fonds is sterk betrokken bij het leed ten gevolge van geweldsdelicten in het algemeen. De individuele aanvragen toetst het fonds zorgvuldig aan de wet. Om willekeur te vermijden is daarbij een mate van objectiviteit noodzakelijk.
Wat is uw reactie op de kritiek van verwijzers dat het Schadefonds te gebrekkig over de toekenning of afwijzing van de aanvraag zou communiceren?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven staat open voor kritiek en heeft oog voor het structureel verbeteren van zijn communicatie. Het fonds heeft een interne werkgroep «Zorgvuldige bejegening» ingesteld, die regelmatig voorstellen doet om met name de communicatie naar indieners van verzoeken te verbeteren. Gelet op het belang van een goede communicatie is het fonds op dit moment ook bezig met de aanstelling van een communicatieadviseur.
In hoeverre wordt door het fonds regres gehaald op de veroorzakers van de schade. Bent u bereid het fonds tot intensivering van het regres te stimuleren?
Regres wordt in toenemende mate toegepast. Er vindt hieromtrent regelmatig afstemming plaats met het CJIB. Indien door de dader al voor of tijdens de behandeling van het verzoek schade is vergoed, wordt hier uiteraard door het fonds rekening mee gehouden.
In hoeverre is het forfaitaire vergoedingstelsel voldoende bevredigend. Hoe oordeelt de minister over de Engelse praktijk waar geen tegemoetkoming maar volledige schade wordt uitgekeerd?
Door de wetgever is uitgegaan van uitkering van geleden schade naar redelijkheid en billijkheid (art. 4 lid 1) binnen het kader van de vastgestelde maximale bedragen. Dit uitgangspunt is in de praktijk geaccepteerd en bevredigend gebleken. De uitkering wordt door slachtoffers als een erkenning van het slachtofferschap ervaren. Het Engelse systeem kent weliswaar hogere bijdragen toe dan in ons land, maar ook daar werkt men met forfaitaire bijdragen en vastgestelde tarieven.
In hoeverre bent u bereid te bevorderen dat het Schadefonds mede open wordt gesteld voor de vergoeding van affectieschade?
In de bij vraag 14 genoemde brief heb ik aangegeven dat in het geval een wettelijke regeling inzake de vergoeding van affectieschade wenselijk wordt geacht, ook de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven en het Besluit Schadefonds geweldsmisdrijven zullen worden aangepast, zodat de mogelijkheid wordt geopend dat verwanten en nabestaanden van een slachtoffer van een geweldsmisdrijf uit het Schadefonds een uitkering kunnen verkrijgen wegens hun immateriële schade.
Uit het onderzoek Evaluatie van de regelgeving Slachtofferzorg van de B&A-groep (maart 2001) werd bekend dat er geen betrouwbare informatie kon worden verkregen over landelijk vergelijkbare kengetallen slachtofferzorg. Is dit inmiddels verbeterd? Zijn de getallen zoals die genoemd worden van 3700 personen welke bemiddeld zijn en een doelgroep van tussen de 20 – 30 000 betrouwbaar?
Inderdaad is het cijfermateriaal uit de arrondissementen en de politieregio's niet volledig betrouwbaar. Het college van Procureurs-generaal is zich er terdege van bewust dat dit verbetering behoeft. Het treft dan ook voorbereidingen om per 1 januari 2002 de registratie ten behoeve van een aantal kengetallen verplicht te stellen.
Het Schadefonds is buiten het B&A onderzoek gebleven.
In het jaar 2000 zijn 3648 aanvragen bij het Schadefonds binnengekomen; 3580 zaken zijn in dat jaar behandeld en met een besluit afgerond.
Zoals uit het IVA onderzoek blijkt, was het moeilijk om de juiste gegevens te vinden die voor het vaststellen van de omvang van doelgroep van de Schadefonds relevant zijn. Op basis van een combinatie van gegevens uit verschillende bronnen (politiemonitor, registratiegegevens van slachtofferhulp, politie, justitie en ziekenhuizen) werd het getal van 20 000 tot 30 000 gevonden. Het is geen hard cijfer, maar wel de best mogelijke schatting van de doelgroep.
U geeft aan dat slechts 3700 personen van een potentiële doelgroep van 20 000 tot 30 000 personen het Schadefonds bereiken. Wat is volgens u het streefcijfer (of percentage) dat moet worden gehaald om de inspanningen ten aanzien van het bereiken van de doelgroep tot een succes te maken? Op welke termijn zou dit streefcijfer moeten worden gehaald? Zal er een evaluatie van de inspanningen op dit gebied plaatsvinden en zo ja, op welke termijn?
Gegeven de omvang van de potentiële doelgroep en het huidige bereik ligt een substantiële jaarlijkse stijging voor de hand. Gegeven de budgettaire consequenties die zo'n stijging heeft, dient deze in de rijksbegroting tot uiting te komen. De daarin gepresenteerde cijfers kunnen als «streefcijfers» dienen. Jaarlijks, bij de verantwoording over het voorgaande jaar worden behaalde resultaten beoordeeld. Een evaluatie zou over 4 jaar kunnen plaatsvinden.
U bericht dat over de vergoeding voor affectieschade afzonderlijk zal worden bericht. Is affectieschade in dit geval te schikken onder psychische schade? Bent u bereid de Kamer te berichten over de mogelijkheid psychische schade in het algemeen te vergoeden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het civiele recht maakt in beginsel geen onderscheid tussen lichamelijk of geestelijk letsel. Evenals lichamelijk letsel kan geestelijk letsel leiden tot vermogensschade, bijvoorbeeld in de vorm van behandelingskosten of derving van inkomsten door arbeidsongeschiktheid. Mits aan alle voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan komt deze schade voor vergoeding in aanmerking. Voorts wordt geestelijk letsel aangemerkt als een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW, zodat de daaruit voortvloeiende immateriële schade in beginsel ook voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij zij wel opgemerkt dat geestelijk letsel, om aangemerkt te kunnen worden als een aantasting van de persoon in de zin van deze bepaling, moet worden onderscheiden van «enkel psychisch onbehagen». Er moet om van geestelijk letsel te kunnen spreken daadwerkelijk sprake zijn van een gezondheidsaantasting gelegen in een ernstige psychische stoornis. In die zin is affectieschade doorgaans niet als geestelijk letsel aan te merken. Het (ernstige) verdriet dat men heeft om de verwonding of het overlijden van een naaste valt doorgaans niet als zodanig te kwalificeren.
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en vacature PvdA.
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), vacature GroenLinks, De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-VI-85.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.