Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-V nr. 75 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-V nr. 75 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 18 mei 2001
Tijdens het debat over de begroting voor 2001 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Handelingen 18 nr. 18–1337 d.d. 2 november 2000) zegde ik toe nader te zullen ingaan op ervaringen met het Institut Français, Goethe Institut, en op het Nederlands-Vlaams Huis, naar aanleiding van de vragen die het lid Van Baalen hierover stelde.
Mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, kan ik u als volgt informeren.
In het algemeen kan gesteld worden dat:
– het Nederlandse model van de internationale cultuurpolitiek is efficiënt in de uitvoering, maar minder zichtbaar vergeleken met andere landen;
– in een aantal gevallen komen de Nederlandse internationale culturele ambities daardoor te weinig voor het voetlicht.
– niettemin is er geen aanleiding om de beleidslijn m.b.t. culturele instituten zoals die indertijd in de zgn. «institutendiscussie» in de jaren tachtig, in het WWR rapport van 1987 «Cultuur zonder Grenzen» en het Rapport van de Commissie Gevers «Internationale Culturele Betrekkingen» is vastgelegd, te herzien.
– het model van een netwerk van culturele instituten met een zuiver aanbodgericht programma is niet efficiënt, zeer kostbaar en past niet bij de uitgangspunten van het Nederlands Internationaal Cultuurbeleid (ICB).
Uit ervaringen van posten met een versterkte culturele functie1 of waar in het ressort van de post een Nederlands wetenschappelijk instituut2 aanwezig is en uit ervaringen met het Institut Français, Goethe Institut British Council en enkele culturele instituten van andere landen, blijkt het volgende:
1. In landen met een minder ontwikkelde culturele infrastructuur spelen culturele instituten en vaste bezetting een meer centrale rol in het culturele leven en dragen derhalve meer bij aan de versterking van het cultureel profiel.
2. De belangstelling voor de culturele activiteiten van instituten met een sterk aanbodgericht programma, zoals het Institut Français, is beperkt en loopt terug.
3. Het uitgangspunt van het Franse beleid t.a.v. de culturele instituten (die centraal vanuit Parijs worden aangestuurd) is dat deze vooral worden ingezet voor de promotie van de Franse taal en cultuur (een van de «pijlers» van het Franse buitenlands beleid). De instituten zijn een integraal onderdeel van de ambassade.
4. De vestigingen van de British Council en (in mindere mate) de Goethe Instituten zijn veel autonomer dan een Institut Français en richten zich steeds meer op de lokale vraag en samenwerking. Instituten van kleinere landen (vaak gering in omvang, autonoom en flexibel) hebben zich eerder met succes gericht op de vraag en samenwerking met lokale organisaties. De laatste benadering sluit beter aan bij het Nederlands internationaal cultuurbeleid waarbij het ondermeer gaat om meer coördinatie tussen instellingen en fondsen en het creëren van mogelijkheden voor instellingen om zich internationaal te kunnen profileren. Het promoten van de Nederlandse cultuur onder het brede publiek vergt een andere benadering van het Nederlandse ICB.
5. De bezetting van (lokaal) personeel, vaak vele jaren aanwezig, draagt bij aan de continuïteit van de culturele contacten maar houdt tevens het risico in van mogelijk minder alertheid jegens lokale culturele ontwikkelingen en het signaleren van nieuwe culturele partners. Een professioneel opgeleid wisselend management draagt er toe bij dat men alert blijft.
6. Het programma van de twee Nederlandse culturele instituten (te Parijs en Jakarta) (sterk gericht op de lokale vraag en de samenwerking) blijkt succesvol en draagt bij tot de uitstraling.
7. De British Council en de Goethe Instituten genereren veel inkomsten door het geven van taallessen (vaak nemen deze een belangrijk deel van de activiteiten in beslag). Het Institut Français geeft geen taallessen, deze worden verzorgd door de vertegenwoordigingen van de Alliance Française. Voor het volgen van Nederlandse taallessen is slechts in een beperkt aantal landen (zoals landen met historische banden) belangstelling. Taallessen zijn derhalve geen mogelijke inkomstenbron voor een instituut. Bovendien worden taallessen Nederlands in veel gevallen (mede) georganiseerd en gefinancierd door de Nederlandse Taalunie.
1. Gelet op het bovenstaande is – een voortzetting van de algemene lijn – de oprichting van nieuwe «klassieke» instituten niet aan de orde. Dit laat onverlet dat de bestaande culturele instituten ten volle worden benut.
2. Bij veel culturele afdelingen bij ambassades zijn waardevolle en deskundige, lokale medewerkers in dienst die daaraan vele jaren zijn verbonden en derhalve voor de continuiteit van de contacten en kennis zorgdragen. Zij vormen het «institutioneel geheugen» van de culturele afdeling.
3. De professionalisering van de culturele medewerkers op de posten, ondermeer d.m.v. regionale conferenties, werkbezoeken enz. draagt steeds meer bij tot de duurzame opbouw van de kennis bij de betrokken functionarissen, ook bij regelmatige overplaatsing.
4. Inmiddels is een cultureel netwerk/circuit van veldinstellingen, posten en beleidsmakers/ambtenaren tot standgekomen dat zich steeds verder uitbreidt en eveneens waarborgen biedt voor de continuïteit van de kennis en verdere uitstraling van het internationaal cultuurbeleid.
Ik zal in overleg met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen na gaan welke concrete mogelijkheden er nog zijn om de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid te versterken bij de ambassades in de prioriteitslanden van het internationaal cultuurbeleid en waar mogelijk de Nederlandse wetenschappelijke instituten (in samenwerking met de ambassades) daarbij in te schakelen.
Ik ben voornemens om samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen hierover uiterlijk begin 2002 een voortgangsnotitie aan de Tweede Kamer te doen toekomen.
Over de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van het Nederlands-Vlaams Huis kan ik u informeren dat de Commissie Vlaanderen-Nederland thans – op eigen initiatief (de commissie is daartoe bevoegd) – een advies voorbereidt over de doelstellingen en de opzet van een Vlaams-Nederlands centrum te Brussel. Dit advies zal voor het einde van dit jaar aan de hiervoor eerst verantwoordelijke bewindslieden, Staatssecretaris van der Ploeg en de Vlaamse Minister voor Cultuur, Anciaux, worden aangeboden. Over de functie van het centrum bestaat nog verschil van inzicht; hierover vindt thans overleg plaats tussen de regeringen.
Berlijn, Parijs, Madrid, Rome, Londen, New York, Ottawa, Jakarta, Moskou, Boedapest, Praag, Pretoria, Tokio, Washington, Brussel, Athene, Kopenhagen, Ankara/Istanbul, Warschau, Lissabon, Kairo, Rabat.
Rome (NIKI en NIR), Athene (NAI), St. Petersburg (NIP), Kairo (NVAIC), Damascus (NAI), Istanbul (NAI) en Tokio (JNI).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-V-75.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.