Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-IXA nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-IXA nr. 2 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
A. | ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL | 2 | |
B. | ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING | 3 | |
1. | Inleiding | 3 | |
2. | De financieringsbehoefte van het Rijk | 3 | |
3. | Dekking van de financieringsbehoefte | 5 | |
4. | Risicobeheer | 7 | |
5. | Herstructurering van de staatsschuld | 9 | |
6. | Schatkistsaldobeheer en geldmarktactiviteiten | 11 | |
7. | Geïntegreerd middelenbeheer | 13 | |
C. | TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL | 14 | |
Wetsartikel 1 Uitgaven en verplichtingen | 14 | ||
11.01 | Rente vaste schuld | 14 | |
11.02 | Aflossing vaste schuld | 16 | |
11.03 | Agio bij inkoop schuld | 18 | |
11.04 | Disagio bij uitgifte schuld | 19 | |
11.05 | Overige uitgaven vaste schuld | 19 | |
12.01 | Rente vlottende schuld | 20 | |
12.02 | Overige uitgaven vlottende schuld | 22 | |
Wetsartikel 2 Ontvangsten | 23 | ||
11.01 | Ontvangen rente bij uitgifte vaste schuld | 23 | |
11.02 | Uitgifte vaste schuld | 24 | |
11.03 | Agio bij uitgifte schuld | 25 | |
11.04 | Disagio bij inkoop schuld | 26 | |
11.05 | Overige ontvangsten vaste schuld | 26 | |
12.01 | Rente kortlopende vorderingen | 27 | |
12.02 | Rentevergoeding op schatkistsaldo | 28 | |
D. | BIJLAGEN | 1 | |
Bijlage 1 | Lijst van gebruikte termen en hun betekenis | 2 | |
Bijlage 2 | Overzicht van economische en functionele coderingen | 5 | |
Bijlage 3 | Overzicht van relevante en niet-relevante uitgaven en ontvangsten | 6 | |
Bijlage 4 | Toelichting inzake registratie rentelasten op transactiebasis | 7 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van de Nationale Schuld voor het jaar 2001 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de begroting van de uitgaven en ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2001 te doen vaststellen. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de financieringsbehoefte voor 2001. De dekking van de financieringsbehoefte komt in paragraaf 3 aan de orde. Daarbij wordt tevens aangegeven op welke wijze de financieringsbehoefte in de eerste helft van 2000 is gedekt. In paragraaf 4 en 5 wordt nader ingegaan op twee belangrijke elementen uit het financieringsbeleid: het risicobeheer en de herstructurering van de staatsschuld. Paragraaf 6 gaat in op het schatkistsaldobeheer en de geldmarktactiviteiten. In paragraaf 7 komt het geïntegreerd middelenbeheer aan de orde.
Bijlage 1 bevat een lijst van gebruikte termen en hun betekenis. In bijlage 2 zijn de uitgaven en inkomsten onderverdeeld naar economische (conform Europese geïntegreerde Stelsel van Nationale Rekeningen 1995) en functionele categorieën. Bijlage 3 geeft het overzicht van relevante en niet-relevante uitgaven en ontvangsten. In bijlage 4 is de aansluiting weergegeven van de rentelasten op kasbasis en transactiebasis. Deze laatste is zowel van belang voor de ijklijn als voor het EMU-tekort.
Voor een nadere toelichting op de afzonderlijke begrotingsartikelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. De personele en materiële uitgaven van het Agentschap, die in 2001 naar verwachting f 7,5 mln. zullen bedragen, worden op uitgavenartikel 01.01, personeel en materieel kernministerie, van de begroting van Financiën (IXB) begroot.
2. De financieringsbehoefte van het Rijk
De Staat is actief op de financiële markt om middelen aan te trekken voor de dekking van het feitelijke financieringstekort en voor de herfinanciering van af te lossen schuld. De geraamde financieringsbehoefte van het Rijk voor de jaren 2000 en 2001 is weergegeven in tabel 1. Ter vergelijking is ook de realisatie voor het jaar 1999 opgenomen in de tabel.
Tabel 1. Financieringsbehoefte van het Rijk (op kasbasis, in miljarden guldens)1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | |||||
1. | Feitelijk financieringstekort of -overschot | 12,7 | 5,2 | – 0,0 | |||
2. | Aflossing gevestigde schuld | 108,9 | 58,2 | 40,4 | |||
–w.v. regulier | 43,1 | 39,2 | 40,4 | ||||
–w.v. vervroegd | 6,3 | 7,0 | – | ||||
–w.v. vervroegd i.v.m. omruil | 59,5 | 12,0 | – | ||||
3. | Financieringsbehoefte | 121,7 | 63,4 | 40,4 | |||
–idem, exclusief omruil | 62,2 | 51,4 | 40,4 |
1In bijlage 4 is de aansluiting met rentelasten op transactiebasis gegeven.
Het geraamde feitelijk financieringstekort van het Rijk in 2000 bedraagt f 5,2 mrd. in 2000. Het tekort is inclusief de opbrengsten van de UMTS-veiling (f 5,9 mrd.). In 2001 is er sprake van een financieringsoverschot van het Rijk van f 0,0 mrd. Het financieringsoverschot in 2001 wordt veroorzaakt door de lagere rijksbijdrage aan de sociale fondsen (f 10,7 mrd.) en hogere belastingontvangsten. Door de lagere rijksbijdrage treedt er een verschuiving op tussen het saldo van de sociale fondsen en het financieringstekort van het Rijk. In grafiek 1 wordt het feitelijk tekort voor de jaren 2000–2005 weergegeven.
Grafiek 1. Feitelijk tekort 2000–2005 (in miljarden guldens)
In grafiek 2 zijn de aflossingsverplichtingen van de gevestigde schuld in de jaren 2000 tot en met 2005 weergegeven (stand ultimo juni 2000 en exclusief omruil). In de aflossingsverplichtingen zijn de aflossingen van nieuw uit te geven schuld niet meegenomen. Door de uitgifte van 3-jarige leningen in 2000 en latere jaren zullen de aflossingen vanaf 2003 hoger zijn dan in grafiek 2 gepresenteerd. In 2001 wordt er f 40,4 mrd. afgelost van de gevestigde schuld. De aflossingen in 2002 bedragen f 56,7 mrd. Deze oploop in de aflossingen wordt vooral veroorzaakt door de aflossing op een 3-jarige lening uit 1999 met een omvang van f 30,9 mrd.
Grafiek 2. Aflossingen gevestigde schuld 2000–2005 (in miljarden guldens)
De omvang van de staatsschuld bedraagt f 418,2 mrd. aan het einde van 1999. Door het feitelijk tekort in 2000 (f 5,2 mrd.), de omruiloperatie (f 1,1 mrd.) en een gedeeltelijke dekking van de financieringsbehoefte door intering op de uitzettingen ultimo 1999 (f 6,7 mrd.) zal de staatsschuld per saldo afnemen met f 0,4 mrd. De staatsschuld bereikt daarmee ultimo 2000 naar verwachting een omvang van f 417,8 mrd.
3. Dekking van de financieringsbehoefte
Uitgangspunt van het financieringsbeleid is dat de financieringsbehoefte geheel wordt gedekt op de kapitaalmarkt. De Staat geeft op de kapitaalmarkt leningen uit met een looptijd van 3 en 10 jaar. De uitgifte van leningen met een looptijd van 30 jaar is voorlopig opgeschort in verband met de afgenomen financieringsbehoefte.
Het kapitaalmarktberoep van ongeveer f 57,8 mrd. in 2000 en f 40,4 mrd. in 2001 wordt daarom nog slechts gespreid over twee leningen. De emissies vinden plaats in meerdere tranches. Daardoor is het – ondanks het relatief geringe beroep van de Nederlandse Staat op de kapitaalmarkt – mogelijk om een door de markt gewenste omvang van de leningen te bereiken. In de praktijk blijkt dat leningen met een omvang van minimaal 10 mrd. euro (f 22 mrd.) door beleggers het meest worden gewaardeerd.
De voorgenomen dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in de jaren 2000 en 2001 is weergegeven in tabel 2. Tevens is de gerealiseerde dekking van de financieringsbehoefte in 1999 opgenomen in de tabel.
Tabel 2. Dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk (in miljarden guldens) | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | 2001 | |
Financieringsbehoefte | 121,7 | 63,4 | 40,4 |
Dekking door: | |||
–Kapitaalmarktberoep | 115,3 | 57,8 | 40,4 |
–Mutatie DTC's | – 3,8 | ||
–Mutatie korte schuld | 1,1 | ||
–Intering uitzettingen ultimo 1998 | 1,8 | ||
–Intering uitzettingen ultimo 1999 | 6,7 | ||
–Diversen | 14,0 | – 1,1 | |
Totale dekking | 128,4 | 63,6 | 40,4 |
Uitzettingen | 6,7 | 0,0 | 0,0 |
In de eerste helft van 2000 is f 22,9 mrd. aan leningen uitgegeven tegen een gemiddeld rendement van 5,18%. Daarnaast is in de eerste maanden van 2000 de omruiloperatie vervolgd. Hierbij is voor f 7,0 mrd. omgeruild. Een overzicht van de uitgegeven leningen in 2000 voor de dekking van het financieringstekort en vanwege de omruiloperatie staat in tabel 3a respectievelijk tabel 3b.
Tabel 3a. Uitgifte van openbare staatsleningen voor dekking financieringstekort in 2000 (stand ultimo juni, in miljarden guldens) | ||||
Emissie maand | Naam lening | Uitgifte | Omvang emissie | Effectief rendement |
Januari | 5,5% Nederland 2000 per 15 juli 2010 | Eerste uitgifte | 4,5 | 5,62% |
Februari | 4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003 | Eerste uitgifte | 4,4 | 4,89% |
Maart | 5,5% Nederland 2000 per 15 juli 2010 | Vervolguitgifte | 3,5 | 5,49% |
April | 4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003 | Vervolguitgifte | 3,3 | 4,67% |
Mei | 4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003 | Vervolguitgifte | 3,5 | 5,07% |
Juni | 5,5% Nederland 2000 per 15 juli 2010 | Vervolguitgifte | 3,7 | 5,29% |
Totaal | 22,9 | 5,18% |
Tabel 3b. Uitgifte van openbare staatsleningen vanwege omruiloperatie in 2000 (in miljarden guldens) | ||||
Emissie maand | Naam lening | Uitgifte | Omvang emissie | Effectief rendement |
Februari | 5,5% Nederland 2000 per 15 juli 2010 | Vervolguitgifte | 5,5 | 5,69% |
Maart | 4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003 | Vervolguitgifte | 1,5 | 4,88% |
Totaal | 7,0 |
Vanaf het tweede kwartaal van 1999 is er sprake van een oplopende rente op de kapitaalmarkt. In grafiek 3 wordt de ontwikkeling van het rendement op 3- en 10-jaarsleningen weergegeven. Opvallend daarbij is dat de rente op 3- en 10-jaarsleningen steeds dichter bij elkaar is komen te liggen. Dat betekent een vervlakking van de yieldcurve.
Grafiek 3. Ontwikkeling van het rendement op 3- en 10-jaars staatsleningen
De Staat streeft ernaar de tekorten te financieren met de uitgifte van obligaties tegen zo laag mogelijke rentekosten binnen een aanvaardbaar risiconiveau voor de rijksbegroting. Sinds begin 1999 is het risicomanagement bepalend voor het emissiebeleid en het beheer van de staatsschuld. Door de sterke verbetering van de overheidsfinanciën van de afgelopen jaren is het mogelijk te streven naar een iets korter gefinancierde schuldportefeuille. De doelportefeuille waarnaar de Nederlandse Staat momenteel streeft, kenmerkt zich door een beperkt lagere duration1 (minder dan 4) en een iets hogere cash flow at risk2 dan in het verleden gebruikelijk was.
In grafiek 4 is de ontwikkeling van de duration weergeven tot en met 2005. De ontwikkeling van de duration is vooral afhankelijk van de omvang van de financieringsbehoefte en de wijze waarop deze wordt gedekt. Voor grafiek 4 is verondersteld dat de jaarlijkse financieringsbehoefte voor 10 mrd. euro wordt gedekt met de uitgifte van een 3-jarige lening en voor het overige met de uitgifte van een 10-jarige lening. Van jaar tot jaar zal het uitgiftebeleid worden afgestemd op de gewenste ontwikkeling van de duration.
Grafiek 4. Ontwikkeling duration
In het huidige financieringsbeleid geeft de Staat twee leningen uit met een looptijd van 3 en 10 jaar. Wanneer in enig jaar de financieringsbehoefte onder de 20 mrd. euro (f 44 mrd.) daalt, is het niet mogelijk om twee nieuwe liquide leningen uit te geven. Er zal in die situatie voor worden gekozen om alleen een nieuwe lening in het 10-jarige segment uit te geven. In dit segment leent de Staat relatief tegen de laagste rente. Dat wordt onder andere bepaald door de kredietwaardigheid van de Staat en de voorkeur van de markt voor 10-jarige leningen. Het comparatief voordeel van de Staat in het 10-jarige segment wordt geïllustreerd in grafiek 5 aan de hand van de swapspread. Ultimo juni bedraagt het verschil tussen de 10-jaars swaprente1 en de Nederlandse rente op staatsobligaties 53 basispunten. De swapspread in het 3-jarig segment bedraagt 31 basispunten.
Grafiek 5. Swapcurve, yieldcurve en swapspread (ultimo juni 2000)
Door slechts te emitteren in het 10-jarige segment neemt de rentegevoeligheid van de schuldportefeuille echter af in plaats van toe met als gevolg hogere rentekosten dan gewenst. Om het risico van de schuldportefeuille in de gewenste richting te sturen kan er gebruik gemaakt worden van renteswaps. Dit instrument wordt reeds door verschillende Europese landen1 toegepast in het risicomanagement. Het gebruik van renteswaps maakt het mogelijk om enerzijds het comparatief rentevoordeel van de Staat in het 10-jarige segment te benutten en anderzijds het renterisico in de gewenste richting te sturen.2 Op basis van de huidige gegevens resulteert dit in een besparing op de rentekosten met behoud van het beoogde risicoprofiel.
5. Herstructurering van de staatsschuld
Met de introductie van de euro is een grote Europese markt voor staatsleningen ontstaan. Hierdoor is de positie van de Nederlandse Staat veranderd van een dominante partij op de guldenmarkt in een middelgrote partij op de euromarkt. Om concurrerend te blijven op de Europese kapitaalmarkt is het financieringsbeleid afgestemd op de voorkeur van beleggers voor liquide leningen. De Staat emitteert daarom alleen leningen met een uiteindelijke omvang van tenminste 10 mrd. euro in het 3-, 10- en tot voor kort ook in het 30-jarige segment.
Ter vergroting van de liquiditeit van de Nederlandse staatsschuld is in juli 1999 begonnen met de herstructurering van de staatsschuld door middel van één grote omruiloperatie. Deze omruiloperatie is in 6 rondes uitgevoerd. In maart 2000 is de laatste omruil geweest.
Met de omruiloperatie is de staatsschuld geconcentreerd in leningen met een grote omvang. Grafiek 6 geeft de ontwikkeling weer van het aantal staatsleningen met een minimale omvang van 10 mrd. euro in vergelijking met het totaal aantal staatsleningen. Door de omruiloperatie zijn er 6 leningen ontstaan met een dergelijke omvang. Daarnaast heeft de emissie in 1999 van de lening in het 2009 segment geleid tot een nieuwe lening van meer dan 10 mrd. euro, waardoor het totaal aan leningen groter dan 10 mrd. euro op 7 komt. Ultimo juni 2000 bestaat bijna de helft van de totale uitstaande schuld uit leningen met een omvang van 10 mrd. euro of meer.
Grafiek 6. Ontwikkeling aantal DSL's en aantal DSL's met een minimale omvang van 10 miljard euro
In totaal is er een bedrag van f 65,4 mrd. (29,7 mrd. euro) aan bronleningen naar f 71,2 mrd. (32,3 mrd. euro) aan doelleningen omgeruild. Het verschil van f 5,8 mrd. (2,6 mrd. euro) is het saldo van de meegefinancierde agio en de opgelopen rente op de uitgegeven leningen.
De omruiloperatie heeft belangrijke effecten voor de schuld en de rentebetalingen op begroting IXA. Bij de omruil vervallen de rentebetalingen van de bronlening. Daarvoor in de plaats komen de rentebetalingen van de doellening. Daarnaast kan de schuld toe- of afnemen afhankelijk van de hoogte van de coupon van de bron- en doellening.
De effecten van de omruiloperatie voor de schuld en de rentebetalingen zijn weergegeven in tabel 4. Uit de tabel blijkt dat de schuld in 1999 met f 4,8 mrd. is toegenomen en in 2000 met f 1,1 mrd. als gevolg van de omruiloperatie. Daartegenover staan lagere rentebetalingen over de periode van 1999 tot 2010 van totaal f 4,6 mrd.
Tabel 4. Schuld en rente-effecten van de omruiloperatie (in miljarden guldens) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Schuld | Rente | ||||||||
Omruil | 1999 | 2000 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 e.v. |
15 juli 1999 | 1,0 | – 0,2 | – 0,4 | – 0,4 | 0,1 | 0,1 | |||
16 september 1999 | 3,0 | – 0,1 | – 0,4 | – 0,4 | – 0,4 | – 0,4 | – 0,4 | – 0,7 | |
14 oktober 1999 | 0,2 | – 0,1 | – 0,1 | ||||||
11 november 1999 | 0,6 | – 0,1 | – 0,1 | – 0,1 | – 0,1 | – 0,1 | 0,1 | ||
10 februari 2000 | 1,0 | – 0,2 | |||||||
16 maart 2000 | 0,1 | ||||||||
Totaal | 4,8 | 1,1 | – 0,3 | – 1,0 | – 1,0 | – 0,6 | – 0,4 | – 0,4 | – 0,9 |
De herstructurering van de staatsschuld is in 2000 vervolgd door middel van een terugkoopfaciliteit voor openbare staatsleningen met een uitstaand bedrag van ten hoogste 2,5 mrd. euro. De openbare terugkoop vindt plaats via de Primary Dealers voor Nederlandse staatsleningen door middel van het toonbanksysteem (reverse tap). Hierbij maakt de Staat per lening de koers van inkoop bekend, waarna de Primary Dealers aan kunnen geven welk volume zij aan de Staat willen verkopen. Indien de marktomstandigheden daartoe aanleiding geven kan de koers van inkoop doorlopend worden gewijzigd. De reverse tap zal in de regel in twee rondes plaatsvinden. Per ronde kan een beperkt aantal leningen aan de Staat worden aangeboden. De desbetreffende leningen worden een week van te voren aangekondigd.
In tabel 5 zijn de resultaten weergegeven van de inkoop van mei en juni. In totaal zijn er 8 staatsleningen ter waarde van f 6 mrd. teruggekocht.
Tabel 5. Resultaten inkoop mei en juni (in miljarden guldens) | |||
Inkoop | Lening | Ingekocht bedrag | Gem. koers |
mei | 8,25% Nederland 1992 per 15 juni 2002 | 1,6 | 105,91 |
7% Nederland 1995 per 15 juni 2005 | 0,7 | 106,75 | |
8,5% Nederland 1991 I/II per 1 juni 2006 | 0,7 | 115,13 | |
8,25% Nederland 1992 per 15 september 2007 | 0,7 | 115,77 | |
juni | 8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2002 | 0,5 | 105,13 |
8,25% Nederland 1992 per 15 juni 2002 | 0,2 | 106,02 | |
7% Nederland 1993 per 15 februari 2003 | 0,4 | 104,70 | |
6,75% Nederland 1995 per 15 november 2005 | 0,6 | 107,15 | |
8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2007 | 0,6 | 116,46 | |
Totaal | 6,0 |
6. Schatkistsaldobeheer en geldmarktactiviteiten
De uitgaven en ontvangsten van de Staat leiden tot dagelijkse tekorten en overschotten in de schatkist. Het saldo van de schatkist, dat wordt bijgehouden op een rekening bij De Nederlandsche Bank (DNB), wordt dagelijks door de Staat gereguleerd binnen een bandbreedte van 0 tot 50 miljoen euro. Dit betekent dat naast de dekking van kastekorten, ook eventuele kasoverschotten worden uitgezet in de geldmarkt.
Voor de dekking van tijdelijke kastekorten wordt primair gebruik gemaakt van Dutch Treasury Certificates (DTC's). DTC's zijn schatkistpapier, dat onderhands op discontobasis wordt uitgegeven. Het papier is verhandelbaar, maar is niet aan de beurs genoteerd.
De DTC's werden in 1999 geplaatst door middel van een doorlopende toonbankuitgifte (continuous tap). Vanaf 2000 wordt het Nederlandse schatkistpapier tweemaal per maand geveild. Door de omschakeling naar een veilinguitgifte kunnen zowel de gebruikelijke Nederlandse afnemers van DTC's als het toenemend aantal buitenlandse belangstellenden beter worden bediend. Naar verwachting zal ook de secundaire markt zich onder invloed van de tweemaandelijkse veiling gunstig ontwikkelen, en kan de aandacht voor DTC's verder toenemen.
Bij de uitgifte van DTC's wordt een vast emissieschema gehanteerd. De Staat veilt steeds op de eerste en derde maandag van de maand DTC's. Iedere maand wordt een nieuw DTC-programma opengesteld en loopt een reeds bestaand programma af. Deelnemers kunnen aangeven tegen welk rendement zij een bepaalde hoeveelheid DTC's willen afnemen. Alle aanbieders met een geaccepteerd bod ontvangen uiteindelijk het rendement dat de markt ruimt: de uniforme toewijzingsprijs.
Op 30 juni 2000 stond voor f 23 mrd. aan DTC-programma's uit.
In tabel 6 wordt een overzicht van de uitstaande programma's gegeven.
Tabel 6. Uitstaande DTC-programma's (ultimo juni 2000, in miljarden guldens) | |||
Start uitgifte | Aflossingsdatum | (Resterende) looptijd | Geplaatst |
19 april 2000 | 31 juli 2000 | 1 maand | 4,8 |
17 mei 2000 | 31 augustus 2000 | 2 maanden | 5,3 |
22 maart 2000 | 29 september 2000 | 3 maanden | 5,6 |
9 februari 2000 | 29 december 2000 | 6 maanden | 6,2 |
21 juni 2000 | 29 juni 2001 | 12 maanden | 1,1 |
Totaal | 23,0 |
Grafiek 7 geeft de ontwikkeling van de rentetarieven op de geldmarkt weer vanaf 1999 tot en met juni 2000. Door verschillende beleidsmaatregelen van de ECB is de rente op de geldmarkt sinds het tweede kwartaal van 1999 opgelopen.
Grafiek 7. Ontwikkeling rentetarieven geldmarkt
Naast plaatsing van DTC's maakt de Staat in beperkte mate gebruik van korte deposito-transacties en call-geld. Een positief kassaldo wordt rentedragend in de markt uitgezet. Naast deposito's wordt gebruik gemaakt van buy/sell-back transacties en repo's. Ter beperking van het transactierisico hanteert het Agentschap daarbij een limietensysteem.
7. Geïntegreerd middelenbeheer
Naast de staatsschuld heeft begroting IXA tevens betrekking op het geïntegreerd middelenbeheer. Geïntegreerd middelenbeheer is het bundelen van financiële middelen van het Rijk met organisaties die onderdeel uitmaken van of gelieerd zijn aan de centrale overheid, zoals agentschappen, sociale fondsen en zelfstandige bestuursorganen (ZBO's).
Het bundelen van financiële middelen heeft de vorm van het aanhouden van rekening courant, leningen en deposito's in de schatkist waardoor efficiency-voordelen worden gerealiseerd. Deze bestaan uit rente-voordelen doordat het Rijk tegen een scherper tarief kan lenen dan de andere organisaties en doordat het bundelen van werkkapitaal een efficiënter cashmanagement, en daarmee verlaging van de totale rentelasten, mogelijk maakt. Daarnaast resulteert geïntegreerd middelenbeheer in verlaging van de EMU-schuld, doordat schulden en bezittingen voor de overheid als geheel met elkaar verrekend worden.
Over het bundelen van financiële middelen van de agentschappen en de sociale fondsen bestaan afspraken. Voor een beperkt aantal ZBO's worden de middelen op individuele basis gebundeld. In 2000 wordt dit uitgebreid met onder andere de middelen van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en naar verwachting het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Tevens zullen de gelden die door het kabinet beschikbaar zijn gesteld in het kader van de Tegoeden Tweede Wereldoorlog, door de stichtingen die deze gelden gaan beheren en toekennen aan rechthebbenden, in de schatkist worden aangehouden. De beleidsontwikkeling is gericht op het bevorderen van de deelname aan het geïntegreerd middelenbeheer door ZBO's, waarbij gestreefd wordt naar uniforme afspraken.
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Het financieringsbeleid van de Staat is erop gericht om de jaarlijkse financieringsbehoefte binnen het begrotingsjaar in beginsel op de kapitaalmarkt te dekken. Artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel machtigt de Minister van Financiën tot het aangaan van geldleningen ten laste van de Staat der Nederlanden. Rentepercentage en datum van rentebetaling worden wat betreft openbare leningen vastgesteld in een Ministerieel besluit en voor onderhandse leningen in de afzonderlijke overeenkomst.
Naast de rente op staatsschuld worden op dit artikel de rentevergoedingen op langdurig in de schatkist aangehouden middelen verantwoord, waaronder het AOW-spaarfonds, de Wachtgeldfondsen in het kader van geïntegreerd middelenbeheer en middelen in het kader van de leen- en depositofaciliteit voor agentschappen. Voorts worden middelen toegevoegd aan het Fonds Economische Structuurversterking.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 29 450,6 | 29 384,1 | 29 795,6 | 31 638,9 | 32 169,9 | ||
1e suppletore wet 2000 | – 458,0 | – 701,0 | – 663,7 | –494,3 | – 518,1 | ||
mutatie 1 | – 843,1 | – 2 476,5 | – 3 775,2 | – 4 736,1 | |||
mutatie 2 | 159,3 | – 21,0 | – 21,0 | – 21,0 | |||
mutatie 3 | – 305,1 | 153,3 | |||||
mutatie 4 | 241,7 | – 84,5 | – 84,5 | ||||
mutatie 5 | – 200,1 | – 319,3 | – 246,5 | – 208,3 | – 193,0 | ||
mutatie 6 | 91,7 | 89,9 | 90,0 | 89,5 | 88,7 | ||
mutatie 7 | 12,5 | 13,3 | 9,6 | 5,8 | 2,0 | ||
mutatie 8 | – 18,4 | – 44,7 | – 47,6 | – 50,6 | |||
mutatie 9 | 136,1 | 521,6 | 934,2 | 1 346,8 | 1 553,1 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 31 837,7 | 28 727,7 | 28 681,5 | 27 292,5 | 28 450,1 | 28 294,9 | 28 373,5 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 14 447,3 | 13 036,1 | 13 015,1 | 12 384,8 | 12 910,1 | 12 839,7 | 12 875,3 |
c. De toelichting bij de cijfers
De raming van de rentelasten is opgesteld op basis van tot en met 30 juni 2000 in de markt opgenomen en gestorte leningen. De rentelasten die voortvloeien uit de dekking van de resterende financieringsbehoefte in 2000 en die van volgende jaren zijn berekend met een zogenaamde rekenrente. Een overzicht van de gehanteerde rekenrentes volgt hieronder.
Overzicht rekenrentes gevestigde schuld vanaf de vorige ontwerp-begroting | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 4,60% | 5,25% | 6,17% | 6,17% | 6,00% | 6,00% | |
1e suppletore wet 2000 | 5,50% | 5,50% | 6,17% | 6,00% | 6,00% | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 5,50% | 5,75% | 6,17% | 6,00% | 6,00% | 6,00% |
Mutatie 1: FinancieringstekortenAls gevolg van de gewijzigde financieringstekorten wordt de renteraming bijgesteld.
Mutatie 2: RekenrenteDe mutatie is het effect van de gewijzigde rekenrentes (zie bovenstaande tabel).
Mutatie 3: SchuldconversieDe mutatie heeft betrekking op de omruiloperatie in de eerste helft van 2000 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar liquide leningen. Het omruilen leidt tot bijstelling van de rente vaste schuld.
Mutatie 4: Uitvoering 2000In deze mutatie is opgenomen het verschil tussen de couponrente op de tot en met 30 juni 2000 uitgegeven leningen en de voor 2000 gehanteerde rekenrente en het verschil in verband met de uitgifte van leningen met een zogenoemde lange coupon. Om een evenredige spreiding van aflossingen over het jaar te bewerkstelligen geeft de Staat leningen uit met een lange coupon. De eerste rentebetaling betreft dan een vergoeding over een periode van meer dan één jaar. De renteraming voor deze leningen wordt voor de eerste couponbetaling opgehoogd.
Mutatie 5: Inkoop openbare leningen en vervroegde aflossingDe mutatie heeft betrekking op de inkoop van openbare leningen in mei en juni 2000 en vervroegde aflossing van onderhandse leningen. Dit heeft geleid tot bijstellingen in de reguliere renteverplichtingen, waarbij rekening is gehouden met de rentelasten van herfinanciering.
Mutatie 6: Overname RGD leningenIn het kader van het verkrijgen van de agentschapsstatus van de Rijksgebouwendienst (RGD) heeft het Agentschap van Financiën door de RGD beheerde contracten overgenomen. Het betreft 26 financial leasecontracten met een afloopdatum variërend van 2016 tot 2022, een indexlening en een bijdrage aan OC&W ten behoeve van een leenovereenkomst van het Rijksmuseum. De mutatie heeft betrekking op de toekomstige renteverplichtingen (zie tevens uitgavenartikel 11.02 en ontvangstartikel 11.02 en 11.05).
Mutatie 7: Rente ten behoeve van Tegoeden Tweede WereldoorlogHet kabinet heeft gelden beschikbaar gesteld in het kader van het onderwerp Tegoeden Tweede Wereldoorlog. Deze mutatie betreft de rente over de gelden die door de stichting Verdeling Joodse Oorlogstegoeden en ten behoeve van de Roma en de Sinti en de Indische gemeenschap worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk.
Mutatie 8: Spaarfonds AOWDe mutatie betreft een bijstelling van de geraamde rentebijschrijving ten gunste van het Spaarfonds AOW.
Mutatie 9: Fonds Economische StructuurversterkingDe mutatie betreft een bijstelling van de rente die wordt toegevoegd aan het Fonds Economische Structuurversterking. De vrijvallende rente door de verkoop van onder meer staatsdeelnemingen wordt onder aftrek van gederfd dividend toegevoegd.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | econ. | funct. | ||||
Rente vaste schuld | 31 295,9 | 27 864,3 | 27 060,5 | |||||
Overige rentelasten | 541,8 | 863,4 | 1 621,0 | |||||
Totaal | 31 837,7 | 28 727,7 | 28 681,5 | 21 | 13.1 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Binnen dit artikel wordt onderscheid gemaakt naar reguliere en niet-reguliere aflossingen.
De reguliere aflossingen vloeien voort uit de overeengekomen aflossingsverplichtingen op afgesloten leningen.
Niet-reguliere aflossingen hebben betrekking op de aflossing van vaste schuld voordat de volledige looptijd van de lening is verstreken. Niet-reguliere aflossingen zijn onder te verdelen in drie categorieën:
– bij leningen die vóór april 1991 zijn afgesloten met een looptijd langer dan 10 jaar is het recht voorbehouden deze leningen na 10 jaar geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen tegen een van tevoren vastgelegde koers;
– indien geldgever en geldnemer dit nader overeenkomen;
– amortisatie van grootboekschuld.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 40 397,6 | 44 104,9 | 55 026,0 | 27 797,6 | 32 993,0 | ||
1e suppletore wet 2000 | 6 002,3 | – 982,1 | – 4 059,9 | 3 982,2 | – 59,3 | ||
mutatie 1 | 8 927,2 | 11 261,0 | |||||
mutatie 2 | 6 056,4 | – 2 277,4 | – 423,3 | ||||
mutatie 3 | 5 701,2 | – 2 703,6 | – 870,4 | – 564,9 | – 15,8 | ||
mutatie 4 | 3,3 | 4,2 | 6,8 | 10,1 | 13,8 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 108 829,6 | 58 160,8 | 40 423,4 | 56 752,3 | 42 062,7 | 32 931,7 | 29 065,6 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 49 384,7 | 26 392,2 | 18 343,3 | 25 753,1 | 19 087,2 | 14 943,8 | 13 189,4 |
c. De toelichting bij de cijfers
Bij de raming van de aflossingsverplichtingen is rekening gehouden met de gerealiseerde vervroegde aflossingen tot en met 30 juni 2000 en de verwachte vervroegde aflossingen van onderhandse leningen in de tweede helft van 2000. Voorts is rekening gehouden met een bedrag van f 25 mln. voor de amortisatie van Grootboekschuld.
Mutatie 1: Uitvoering 1999 en 2000Als gevolg van de vervolguitgifte van de 3% 1999-lening per 15 februari 2002 in de tweede helft van 1999 en door de (vervolg)uitgifte van de 4,75% 2000-lening per 15 februari 2003 in de eerste helft van 2000, nemen de aflossingen in 2002 en 2003 toe.
Mutatie 2: Inkoop openbare leningenDe mutatie heeft betrekking op de inkoop van openbare leningen in mei en juni 2000 waardoor toekomstige aflossingsverplichtingen komen te vervallen.
Mutatie 3: Vervroegde aflossingenVervroegde aflossing van onderhandse leningen in de eerste helft van 2000 heeft geleid tot bijstelling van de reguliere aflossingen.
Mutatie 4: Overname RGD leningenIn het kader van het verkrijgen van de agentschapstatus van de Rijksgebouwendienst (RGD) heeft het Agentschap van Financiën door de RGD beheerde contracten overgenomen (zie tevens uitgavenartikel 11.01).
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | econ. | funct. | ||||
Reguliere aflossing | ||||||||
–openbare leningen | 33 336,5 | 34 531,4 | 36 706,5 | 81 | 14.1 | |||
–onderhandse leningen | 9 713,0 | 4 689,7 | 3 691,9 | 82 | 14.1 | |||
Niet-reguliere aflossing | ||||||||
–openbare leningen | 59 450,7 | 12 023,5 | 25,0 | 81 | 14.1 | |||
–onderhandse leningen | 6 329,4 | 6 916,2 | 0,0 | 82 | 14.1 | |||
Totaal | 108 829,6 | 58 160,8 | 40 423,4 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het agio verantwoord dat wordt geboekt indien bij de inkoop van vaste schuld de couponrente van de uit te geven lening op het moment van inschrijving hoger is dan de op dat moment geldende marktrente voor soortgelijke leningen. Het agio is het verschil tussen de marktkoers en de nominale waarde.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 2000 | 739,2 | ||||||
mutatie | 703,1 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 8 623,2 | 1 442,3 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 3 913,0 | 654,5 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om agio te realiseren.
De mutatie heeft betrekking op het gerealiseerde agio dat verschuldigd is bij de inkoop van openbare en onderhandse leningen tot en met juni 2000.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 82 resp. 14.7.
11.04 Disagio bij uitgifte schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het disagio verantwoord dat wordt geboekt indien bij de uitgifte van vaste schuld de couponrente van de uit te geven lening op het moment van inschrijving lager is dan de op dat moment geldende marktrente voor soortgelijke leningen. Het disagio is het verschil tussen de marktkoers en de nominale waarde.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 2000 | 156,9 | ||||||
mutatie | 31,6 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 1 924,5 | 188,5 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 873,3 | 85,5 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om disagio te realiseren.
De mutatie heeft betrekking op het gerealiseerde disagio bij uitgifte van openbare leningen tot en met juni 2000.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 86/87 resp. 14.7.
11.05 Overige uitgaven vaste schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de overige uitgaven verantwoord die rechtstreeks samenhangen met de transacties ten aanzien van vaste schuld, te weten:
– provisie en kosten (aanmaak waardepapier, drukken van schuldbewijzen, aanmaken van prospectussen, advertentiekosten staatsleningen, noteringskosten effectenbeurs, de vergoedingen t.b.v. de Primary Dealers, kosten M.T.S.1, Necigef, Euroclear, Clearstream en Swift en provisie bij amortisatie). Voorts vallen ook de kosten van publicaties als het kwartaalbericht en het jaarbericht (ca. f 0,1 mln.) onder dit onderdeel; deze kosten zijn aan te merken als voorlichtingsuitgaven.
– boete bij vervroegde aflossing;
– overige kosten.
Op het onderdeel overige kosten wordt een bedrag van f 0,25 mln. geraamd om in bijzondere gevallen aan houders van schuldbewijzen na de verjaringstermijn van rentebetalingen (verjaring na 5 jaar) en aflossingen (verjaring na 10 jaar) alsnog een vergoeding toe te kennen. Voor leningen die vanaf 1 januari 1997 worden aangegaan en gestort is de verjaringstermijn van de aflossingen ook op 5 jaar gesteld.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | ||
1e suppletore wet 2000 | 26,6 | ||||||
mutatie | 105,7 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 182,0 | 171,6 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | 39,3 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 82,6 | 77,9 | 17,8 | 17,8 | 17,8 | 17,8 | 17,8 |
c. De toelichting bij de cijfers
De mutatie heeft betrekking op de gerealiseerde en aangezegde boete op vervroegde aflossingen van onderhandse leningen tot en met 30 juni 2000.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | econ. | funct. | ||||
Provisie en kosten | 21,2 | 49,0 | 39,0 | 12 | 13.9 | |||
Boete | 160,6 | 122,3 | 0,0 | 12 | 13.9 | |||
Overige kosten | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 21 | 13.1 | |||
Totaal | 182,0 | 171,6 | 39,3 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
In artikel 3 van dit wetsvoorstel wordt de Minister van Financiën gemachtigd tot het aangaan van geldleningen. Via uitgifte van DTC's (Dutch Treasury Certificates), call- en call-fixe leningen worden tijdelijke tekorten in het schatkistsaldo gedekt.
Een nadere toelichting op de artikelonderdelen wordt gegeven onder punt d, «De onderverdeling in artikelonderdelen».
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 986,5 | 1 098,1 | 1 122,9 | 1 122,6 | 1 122,6 | ||
mutatie 1 | 56,0 | 201,0 | |||||
mutatie 2 | 604,0 | 0,4 | |||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 1 176,7 | 1 646,5 | 1 299,5 | 1 122,9 | 1 122,6 | 1 122,6 | 1 122,6 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 534,0 | 774,1 | 589,7 | 509,5 | 509,4 | 509,4 | 509,4 |
Overzicht rekenrentes vlottende schuld vanaf de vorige ontwerp-begroting | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 3,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | |
1e suppletore wet 2000 | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 4,25% | 4,75% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% |
Mutatie 1: RekenrenteDe mutatie is het gevolg van een verhoging van de rekenrentes in 2000 en 2001 waardoor de rentelasten op de vlottende schuld stijgen.
Mutatie 2: Overige rentelastenDe mutatie heeft betrekking op de vergoeding die rijksfondsen, agentschappen en Sociale fondsen krijgen over het aanhouden van positieve saldi in de schatkist. Tevens betreft de mutatie rente over de gelden die de stichting Verdeling Joodse Oorlogstegoeden aanhoudt op een rekening-courant bij het Rijk (zie tevens uitgavenartikel 11.01).
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | econ. | funct. | ||||
Rente DTC's | 790,8 | 923,9 | 1 180,5 | |||||
Rente overig kort papier | 53,7 | 80,0 | 80,0 | |||||
Overige rentelasten | 332,2 | 642,6 | 39,0 | |||||
Totaal | 1 176,7 | 1 646,5 | 1 299,5 | 21 | 13.1 |
Rente Dutch Treasury Certificates (DTC's)
Voor de dekking van tijdelijke kastekorten worden hoofdzakelijk Dutch Treasury Certificates gebruikt, waarop rente vooraf wordt vergoed.
Op dit artikelonderdeel worden rentelasten verantwoord van korte schuldbewijzen (call- en call-fixe leningen) die worden gebruikt voor de overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten.
Op dit artikelonderdeel wordt de rente verantwoord over saldi die door fondsen, agentschappen en derden in deposito en rekening courant worden aangehouden in de schatkist.
Voorts wordt op dit onderdeel verantwoord de rente van borgtochten van belastingschuldigen, rente van geconsigneerde gelden en andere rentelasten.
12.02 Overige uitgaven vlottende schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die direct samenhangen met de uitgifte van vlottende schuld, te weten advertentiekosten, leveringskosten en provisie.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 0,4 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 0,2 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 12 resp. 13.9.
11.01 Ontvangen rente bij uitgifte vaste schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt de ontvangen rente bij uitgifte van vaste schuld verantwoord. Indien bij (her)uitgifte van een staatslening de datum van storting niet samenvalt met de coupondatum, dient het bij de inschrijving toegewezen bedrag te worden verhoogd met de lopende rente.
Voorts wordt op dit artikel verantwoord de door agentschappen en diensten betaalde rente op verstrekte langlopende leningen in het kader van de zgn. leen- en depositofaciliteit voor agentschappen.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 191,8 | 1 208,7 | 1 214,3 | 1 214,0 | 1 213,8 | ||
1e suppletore wet 2000 | 40,9 | 7,1 | 7,4 | 7,7 | 7,9 | ||
mutatie 1 | – 150,0 | – 150,0 | – 150,0 | – 150,0 | – 150,0 | ||
mutatie 2 | 118,3 | 92,4 | 82,4 | 65,3 | 52,7 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 2 973,2 | 1 201,0 | 1 158,2 | 1 154,1 | 1 137,0 | 1 124,4 | 1 111,1 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 1 349,2 | 545,0 | 525,6 | 523,7 | 515,9 | 510,2 | 504,2 |
c. De toelichting bij de cijfers
Mutatie 1: Lager kapitaalmarktberoepDoor maandelijkse emissies heeft de Staat het financieringsbeleid transparanter gemaakt. Dit is gerealiseerd door leningen te heropenen. Bij heruitgifte van bestaande leningen resulteert dit in de ontvangst van door de belegger bij te betalen lopende rente. De mutatie is het gevolg van een structureel lager kapitaalmarktberoep waardoor de ontvangsten op dit artikel dalen.
Mutatie 2: RijkshuisvestingDe mutatie heeft betrekking op een bijstelling van de rente voor de rijkshuisvestingsbudgetten.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | econ. | funct. | ||||
Bijbetaalde rente | 2 638,5 | 690,9 | 650,0 | |||||
Rente op leningen | 334,7 | 510,1 | 508,2 | |||||
Totaal | 2 973,2 | 1 201,0 | 1 158,2 | 26 | 13.1 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel machtigt de Minister van Financiën tot het aangaan van geldleningen ten laste van de Staat der Nederlanden. Uitgifte van vaste schuld vindt plaats door een beroep te doen op de kapitaalmarkt. Het kapitaalmarktberoep hangt af van de financieringsbehoefte.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 57 247,6 | 61 104,9 | 72 026,0 | 44 797,6 | 49 993,0 | ||
1e suppletore wet 2000 | 7 023,4 | ||||||
mutatie 1 | – 11 610,0 | – 16 975,0 | – 10 765,0 | – 5 715,0 | – 10 800,0 | ||
mutatie 2 | 8 927,2 | 11 261,0 | |||||
mutatie 3 | – 3 678,2 | 4 041,2 | |||||
mutatie 4 | 6 056,4 | – 2 277,4 | – 423,3 | ||||
mutatie 5 | 5 761,5 | – 3 685,7 | – 1 252,1 | – 623,9 | – 75,1 | ||
mutatie 6 | 3,3 | 4,2 | 6,8 | 10,1 | 13,8 | ||
mutatie 7 | – 6 700,0 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 115 294,9 | 57 782,2 | 40 448,4 | 62 987,3 | 53 347,7 | 39 131,7 | 35 265,6 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 52 318,5 | 26 220,4 | 18 354,7 | 28 582,4 | 24 208,1 | 17 757,2 | 16 002,8 |
c. De toelichting bij de cijfers
Mutatie 1: FinancieringstekortenDe mutatie hangt samen met de gewijzigde inzichten ten aanzien van het financieringstekort.
Mutatie 2: Uitvoering 2000De vervolguitgifte van de 3% 1999-lening per 15 februari 2002 in de tweede helft van 1999 en de (vervolg)uitgifte van de 4,75% 2000-lening per 15 februari 2003 in de eerste helft van 2000 leiden tot bijstelling van het kapitaalmarktberoep in 2002 en 2003.
Mutatie 3: SchuldconversieDe mutatie heeft betrekking op de omruiloperatie in de eerste helft van 2000 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar liquide leningen. Het omruilen leidt tot bijstelling van het kapitaalmarktberoep.
Mutatie 4: Inkoop openbare leningenDe mutatie heeft betrekking op de inkoop van openbare leningen in mei en juni 2000.
Mutatie 5: Vervroegde aflossingenVervroegde aflossingen van onderhandse leningen in de eerste helft van 2000 leidt tot bijstelling van het kapitaalmarktberoep.
Mutatie 6: Overname RGD leningenIn het kader van het verkrijgen van de agentschapsstatus van de Rijksgebouwendienst (RGD) heeft het Agentschap van Financiën door de RGD begrote contracten overgenomen (zie ook uitgavenartikel 11.01).
Mutatie 7: Interen uitzettingenDoor het interen op uitzettingen van ultimo 1999 daalt het kapitaalmarktberoep voor 2000.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 86/87 resp. 14.1.
11.03 Agio bij uitgifte schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het agio verantwoord dat wordt geboekt indien bij de uitgifte van vaste schuld de couponrente van de uit te geven lening op het moment van inschrijving hoger is dan de op dat moment geldende marktrente voor soortgelijke leningen. Het agio is het verschil tussen de marktkoers en de nominale waarde.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
mutatie | 59,6 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 3 765,5 | 59,6 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 1 708,7 | 27,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om agio te realiseren.
De mutatie heeft betrekking op het gerealiseerde agio bij de uitgifte van openbare leningen in april en juni 2000.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 86/87 resp. 14.7.
11.04 Disagio bij inkoop schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het disagio verantwoord dat wordt geboekt bij de inkoop van vaste schuld wanneer de koers van de lening beneden pari noteert. Het nominale bedrag van de aflossing wordt als aflossing verantwoord onder de uitgaven (zie tevens uitgavenartikel 11.02, onderdeel niet-reguliere aflossingen).
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
mutatie | 0,2 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 1,7 | 0,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 0,8 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om disagio te realiseren.
De mutatie heeft betrekking op het gerealiseerde disagio bij de amortisatie van Grootboekschuld.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 81/82 resp. 14.7.
11.05 Overige ontvangsten vaste schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden verantwoord de overige ontvangsten die betrekking hebben op de vaste schuld. Het gaat daarbij met name om de in mindering gebrachte rente op ter verzilvering aangeboden aflosbare schuldbewijzen wegens het ten onrechte ontbreken van nog niet vervallen coupons. Deze post wordt onder de overige uitgaven geboekt omdat de aflossingen van de Nationale Schuld in nominale bedragen luiden.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
mutatie | 0,1 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
De mutatie heeft met name betrekking op de financiële afwikkeling in verband met de overname door het Agentschap van Financiën van een aantal contracten van de Rijksgebouwendienst (zie tevens uitgavenartikel 11.01).
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 16 resp. 13.9.
12.01 Rente kortlopende vorderingen
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Bij de rekening-courantverhouding tussen de Staat der Nederlanden en de rijksfondsen, agentschappen en derden wordt de over eventuele debetsaldi aan de Staat verschuldigde rente onder dit artikel verantwoord.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 2000 | 3,4 | ||||||
mutatie | 66,5 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 167,6 | 69,9 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 76,0 | 31,7 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
De mutatie betreft de te verwachten rentevergoeding inzake rijksbijdrage aan rijksfondsen, agentschappen en de Sociale fondsen voor het aanhouden van tegoeden in de schatkist.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 26 resp. 13.1.
12.02 Rentevergoeding op schatkistsaldo
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt de rente verantwoord die De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over het schatkistsaldo vergoedt, de ontvangen vergoedingen op uitgezette call- en call-fixe leningen en buy- en sellbacktransacties en de rente die bij inkoop van DTC's wordt terugontvangen.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 20,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | ||
1e suppletore wet 2000 | 6,3 | ||||||
mutatie | 100,9 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 180,2 | 127,5 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 |
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 | 81,8 | 57,8 | 10,1 | 10,1 | 10,1 | 10,1 | 10,1 |
c. De toelichting bij de cijfers
De mutatie betreft de gerealiseerde rente (tot en met juni 2000) op uitzettingen in de geldmarkt.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | econ. | funct. | ||||
Vergoeding op schatkistsaldo DNB | 16,9 | 2,3 | 2,3 | |||||
Vergoeding op uitzettingen | 66,3 | 125,2 | 20,0 | |||||
Rente inkoop DTC's | 97,0 | 0,0 | 0,0 | |||||
Totaal | 180,2 | 127,5 | 22,3 | 26 | 13.1 |
Cash flow-at-risk of budgetrisico is een risicomaatstaf die de mogelijke fluctuaties in de rentelasten op kasbasis ten opzichte van de rentelasten van de oorspronkelijke schuldportefeuille weergeeft over een bepaalde periode (meestal 5 jaar) bij een gegeven waarschijnlijkheid.
De swapcurve bestaat uit rentetarieven die op de markt tot stand komen en die financiële instellingen elkaar in rekening brengen bij transacties die bedoeld zijn om het renterisico te beperken of juist aan te gaan. Het bij de swaprente behorende risicoprofiel komt min of meer overeen met dat van een financiële instelling of bedrijf met een AA-rating.
Een renteswap is een contract tussen twee partijen waarin wordt afgesproken om gedurende de looptijd een vaste rente te ruilen tegen een variabele rente.
MTS Amsterdam N.V., is opgericht door de Nederlandse Staat, Primary Dealers en MTS S.p.A. om te voorzien in een elektronisch handelssysteem voor Nederlandse Staatsleningen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-IXA-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.