27 400 I
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Huis der Koningin (I) voor het jaar 2001

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 oktober 2000

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

De Gier

Algemeen

1

Op grond van welke rekenmethode komt de jaarlijkse stijging van de uitkeringen aan de Koningin en de overige leden van het Koninklijk Huis tot stand? Waar komt het verschil in het stijgen van deze uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis – f 500 000 in 2000 en ruim f 450 000 in het jaar 2001 – vandaan? Op grond waarvan vindt de regering deze stijging van de persoonlijke uitkeringen ten laste van de staat noodzakelijk?

De uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis en de jaarlijkse aanpassing daarvan, zijn geregeld in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis van 22 november 1972 en de wet houdende aanvulling Wet financieel statuut uit 1980. In deze wet is bepaald dat de jaarlijkse aanpassing van de uitkering gekoppeld is aan de ontwikkeling van het bruto-ambtelijk inkomen van een ambtenaar in schaal 3 of schaal 11, het netto ambtelijk inkomen van de vice-president van de Raad van State en de prijsindex van de gezinsconsumptie. In de begroting wordt de verwachte ontwikkeling van deze componenten opgenomen. Vanzelfsprekend kunnen deze van jaar tot jaar verschillen. Voor het jaar 2001 speelt bijvoorbeeld het nieuwe belastingstelsel een rol. De ontwikkeling van de uitkering wordt achteraf vastgesteld. De begroting bevat een raming van deze ontwikkeling. Voor nadere, meer uitgebreidere, informatie verwijs ik graag naar de algemene toelichting bij de begroting.

2

Waarom bestaan er naast het genoemde begrotingsartikel nog te declareren kosten van de Koningin en Prinses Juliana ten laste van de begrotingen van andere ministeries? Welke kosten zijn daarbij te declareren bij respectievelijk de ministeries van BZK, VROM en V&W? Waarom zijn deze posten niet samengevoegd onder een ministerie?

Zoals gezegd vloeien de uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis voort uit de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis uit 1972. Aan de basis van deze wet ligt het advies van de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (commissie Cals/Donner) ten grondslag dat indertijd door de regering is overgenomen. Voorgesteld werd de uitgaven die duidelijk inherent zijn aan de specifieke uitoefening van het Koningschap ten laste te brengen van de betrokken begrotingen met als doel de ministeriële verantwoordelijkheid voor een belangrijk deel van de functionele kosten van het koninklijk Huis meer inhoud te geven (zie onder meer Kamerstuk 10 685 zitting 1969–1970). De Tweede Kamer heeft dit uitgangspunt indertijd onderschreven.

Het gaat hierbij onder meer om salarisuitgaven voor het personeel van de dienst van het Koninklijk Huis en uitgaven voor onderhoud van gebouwen en parken, het wagenpark, bureaukosten en staatsbezoeken. De uitgaven worden op declaratiebasis ten laste van de rijksbegroting gebracht.

3

Komen er naast de in de artikelen genoemde uitgaven nog andere uitgaven ten laste van het rijk voor bijvoorbeeld paleisbewaking, persoonsbeveiliging, staatsbezoeken, gebruik van vervoer van defensie of de regering of het informatiebeleid van de RVD?

Welk bedrag wordt in totaal aan het Koninklijk Huis uitgegeven in het jaar 2001? Zijn er naast de in de artikelen genoemde leden nog andere leden van de koninklijke familie die een uitkering van overheidswege ontvangen? Om welke bedragen gaat het?

Ja, naast de uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis worden de in het vorige antwoord genoemde functionele kosten vergoed. Daarnaast zijn er andere uitgaven in het bijzonder voor bewaking en beveiliging. Deze uitgaven worden niet afzonderlijk geadministreerd en zijn ook moeilijk af te scheiden.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Dankers (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), De Swart (VVD),

Plv. leden: Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Wijmen (CDA), Ravestein (D66), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Rabbae (GL), Cherribi (VVD), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Wijn (CDA), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Belinfante (PvdA), Essers (VVD), Nicolaï (VVD).

Naar boven