27 400 B
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het gemeentefonds voor het jaar 2001

nr. 16
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2001

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, voor Financiën2 en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen3 hebben op 15 mei 2001 overleg gevoerd met minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en staatssecretaris Bos van Financiën over:

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 4 april 2001 over de verdeling van middelen gemeentefonds in verband met onderwijshuisvesting (27 400B, nr. 11) en de lijst van vragen en antwoorden (27 400B, nr. 12);

– de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten d.d. 4 april 2001 over het leerlingenvervoer (BZK 01-432, FIN 01-250, OCW 01-440, SOZA 01-323).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) is van mening dat het voorstel voor twee nieuwe verdeelmaatstaven in het gemeentefonds, gericht op de groei van het aantal jongeren in een gemeente en op de centrumfunctie van een gemeente voor speciaal en voortgezet onderwijs, tot een verbetering leidt, zij het dat er vraagtekens zijn te plaatsen bij de gehanteerde termijn van tien jaar. Ook pleit zij er in navolging van de gemeente Den Haag voor om het oorspronkelijke verdeelsysteem te hanteren ten aanzien van de financiële consequenties van de nieuwe verdeelmaatstaven, hetgeen impliceert dat het maximale nadeel van f 3 per inwoner wordt betrokken bij het eerdere voor vijf jaar afgesproken maximale verschil van f 25 per inwoner per jaar.

Het heeft haar gestoord dat in de tussentijdse evaluatie alleen aandacht is besteed aan de verdeling van het geld tussen gemeenten, maar niet aan het totale volume dat aan gemeenten is overgedragen. Te betreuren is dat niet werd ingegaan op het achterstallig onderhoud en evenmin op de gevolgen van nieuwe ontwikkelingen als ICT, Weer samen naar school en het studiehuis voor de onderwijshuisvesting. Deze ontwikkelingen brengen immers wel degelijk ruimtebehoefte met zich, terwijl dat nu niet in het gemeentefonds aan de orde komt. Zij verzoekt de regering dan ook dringend om op dit punt op korte termijn maatregelen te nemen. Zo nodig zal zij op dit punt een motie indienen.

Voorts releveert zij dat minister Zalm op 13 december 2000 heeft toegezegd dat het probleem van de gemeente Aalburg met betrekking tot het Willem van Oranjecollege bij de voorjaarsnota zou worden geregeld. De minister had tevens goed genoteerd dat de Kamer pleitte voor onorthodoxe oplossingen. Het blijkt echter dat de minister zijn afspraken niet nakomt. Welke verklaring heeft staatssecretaris Bos daarvoor? Het lijkt haar ook niet redelijk om een afschrijvingstermijn te hanteren van 40 jaar, want een school is na 20 jaar uit onderwijskundig oogpunt echt afgeschreven.

Tot slot wijst zij erop dat de gemeenten Wychen, Groenlo, Nieuwegein, Middelharnis en Leek te maken hebben met cofinanciering bij huisvestingsprojecten. Deze vijf gemeenten hebben nog voor zes jaar substantiële vorderingen openstaan waarin het verdeelmodel niet voorziet. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om voor deze specifieke situaties een verfijning op het verdeelmodel toe te passen?

De heer Van Splunter (VVD) verneemt ook graag waarom bij de nieuwe verdeelmaatstaven voor een termijn van tien jaar is gekozen. Wordt daarbij voldoende rekening gehouden met snel groeiende gemeenten, zoals Lelystad, Almere en Houten? Hoe verhoudt de termijn zich tot de tendens dat scholen in kleine dorpen worden gesloten? Worden de opvangende centrumgemeenten in dat geval wel gecompenseerd?

Ook constateert hij dat er volgens de minister van BZK gemeenten zijn die met ernstiger problemen te maken hebben dan Aalburg. Waarom zijn die meer urgente problemen nog niet opgelost? Wijst dit er niet op dat het totale budget voor onderwijshuisvesting onvoldoende is? Gemeenten geven uit de algemene middelen immers meer voor onderwijshuisvesting uit dan ten tijde van de specifieke uitkering. Kunnen de bewindslieden een financieel overzicht verstrekken van de totale behoefte aan adequate onderwijshuisvesting, ook rekening houdend met aanpalende beleidsontwikkelingen als ICT-onderwijs en klassenverkleining?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) sluit zich aan bij de vragen over de nieuwe verdeelmaatstaven. Ook hoort zij graag wat in dit verband onder het aantal «gewogen» leerlingen so en vo moet worden verstaan. Zij is voorts van mening dat het maximale herverdeeleffect voor nadeelgemeenten van f 3 per inwoner per jaar dient te worden gecompenseerd, want dat vloeit voort uit de afspraak dat kosten als gevolg van verandering in het rijksbeleid worden gecompenseerd. In dat kader pleit zij er met mevrouw Noorman voor dat de regering teruggaat naar de oude vorm van bekostiging, zoals genoemd in de brief van 4 april.

Zij ziet ook in dat globaliteit een wezenlijk kenmerk is van het verdeelsysteem, maar dat laat onverlet dat het systeem is gebouwd op kostenoriëntatie. Dat aspect laat de minister onterecht liggen. Als bewust is gekozen voor een iets minder directe relatie met de onderwijstaak van de gemeente, doet dat geen recht aan de feitelijke situatie van kleine gemeenten met een regiofunctie in het basisonderwijs. De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) wijst terecht op de cumulatie van herverdeeleffecten. Welke gemeenten worden daardoor in welke mate getroffen?

Mevrouw Van der Hoeven sluit zij zich aan bij de vragen naar het totale onderwijshuisvestingsbudget, rekening houdend met de nieuwe taken die op het onderwijs afkomen.

Ook attendeert zij erop dat de compensatieregeling 1997–2001 ten behoeve van de vijf gemeenten die met cofinanciering te maken hebben, in de praktijk onvoldoende blijkt. Zij verzoekt de minister dringend om dit probleem op te lossen. Is de financieringssystematiek van «t-2», waarbij niet naar het aantal leerlingen van 1997 maar naar het aantal van 1995 wordt gekeken, mede de oorzaak van het ontstane probleem op dit punt?

Tot slot vindt zij het onverteerbaar dat het probleem van de gemeente Aalburg niet wordt opgelost, gelet op de toezeggingen van minister Zalm op dit punt. In dezen is zij het hartgrondig eens met mevrouw Noorman.

De heer Van der Vlies (SGP) sluit zich aan bij alle gestelde vragen. Met het voorstel voor twee nieuwe verdeelmaatstaven wordt in zekere mate tegemoetgekomen aan een aantal geconstateerde knelpunten. De reikwijdte van de verbeteringen stemt echter nog niet in alle opzichten tot tevredenheid. Hierbij doet zich inderdaad een spanningsveld voor tussen enerzijds objectiviteit en anderzijds maatwerk. Bij de decentralisatie van de onderwijshuisvesting is bijvoorbeeld het achterstallig onderhoud naar beste vermogen ingeschat, maar uit de definitieve evaluatie moet blijken hoe reëel deze schattingen waren. Intussen blijken er gemeenten in een knellende situatie terecht te zijn gekomen. Op zichzelf is het noodzakelijk om in het verdeelsysteem een evenwicht te vinden tussen globaliteit en kostenoriëntatie, maar gemeenten mogen daardoor niet in grote financiële problemen komen. Het is evenzeer noodzakelijk om kritisch te kijken naar het totale budget, vooral ook gelet op de gevolgen van allerlei onderwijsinnovaties voor de huisvestingsbehoefte. Deze discussie heeft bepaald een zekere urgentie.

Voorts benadrukt hij dat Kamerbreed is gepleit voor creatieve oplossingen voor het probleem van de gemeente Aalburg. De argumenten van de regering zijn op zichzelf valide, maar ook het commentaar van de gemeente daarop snijdt hout. Daar kan de regering niet omheen, zeker niet nu de kwaliteit van het onderwijs hierbij in het geding is. Ook verneemt hij graag wat in dit geval het probleem van de precedentwerking inhoudt. Hij doet een beroep op de regering om hierbij eindelijk knopen door te hakken en een voor Aalburg positief besluit te nemen.

Tot slot begrijpt hij dat een aantal gemeenten bij het leerlingenvervoer onterecht een financieel voordeel hebben genoten, waardoor 44 mln aan het gemeentefonds moet worden onttrokken. Tegelijkertijd is echter sprake van een aantal kostenverhogende ontwikkelingen als gevolg van Weer samen naar school en van een toename van de gedragsproblematiek, resulterend in een structureel bedrag van 30 mln. Het is zaak dat de minister daarmee rekening houdt en dus alleen de meerkosten ad 14 mln onttrekt aan het gemeentefonds.

De heer Slob (ChristenUnie) stemt op hoofdlijnen in met de nieuwe maatstaven in het gemeentefonds, maar ook hij heeft vragen over de termijn van tien jaar en de keuze van de dekking. Zijn er ook andere mogelijke dekkingen afgewogen?

Met de minister constateert hij dat de decentralisatie van de onderwijshuisvesting niet ter discussie staat. De vraag is echter wat moet gebeuren met die financiële knelpunten van gemeenten die niet worden opgelost met de voorliggende voorstellen. In dat kader noemt hij het probleem van Aalburg, maar ook de brieven van veel andere gemeenten die bijvoorbeeld meer aan onderwijshuisvesting uitgeven dan ten tijde van de specifieke uitkering het geval was. Ook de VNG heeft dat punt herhaaldelijk naar voren gebracht. De vraag is dan ook of de thans beschikbare middelen voor onderwijshuisvesting wel toereikend zijn. Waarop baseert het kabinet de stelling dat het bedrag dat hiervoor in het gemeentefonds beschikbaar is, adequaat is? Hoe verhoudt zich dat met de constatering dat er nogal wat gemeenten zijn die projecten vanwege gebrek aan financiën niet kunnen uitvoeren? Is dat geen indicatie voor de conclusie, dat het totale budget tekortschiet? Voor actuele informatie over het budget in relatie tot de feitelijke uitgaven verwijst de regering naar de monitor die in het komend najaar beschikbaar komt. Is het dan wel mogelijk om de prioriteitenstelling voor de bekostiging van de onderwijshuisvesting te betrekken bij de opstelling van het meerjarig investeringsperspectief van OCW, dat eerder is gepland? Met andere woorden: is de monitoring te versnellen?

Vervolgens sluit de heer Slob zich aan bij de vragen over de gevolgen van onderwijskundige vernieuwingen voor de huisvesting. Het gaat dan om meer dan de klassenverkleining, want daarvoor is reeds een bedrag gevoteerd. Hij krijgt graag een totaaloverzicht van de huisvestingsconsequenties van de thans ingezette onderwijsvernieuwingen.

Tot slot sluit hij zich aan bij de vragen over het leerlingenvervoer. Wat waren de uitkomsten van het gesprek met de VNG op 11 april jl.?

De heer Hoekema (D66) acht het van belang dat in dit algemeen overleg een aantal definitieve oriëntaties duidelijk wordt op het gebied van de onderwijshuisvesting. De discussie loopt nu te lang, soms meer dan twee jaar. Hij steunt de twee nieuwe verdeelmaatstaven in het gemeentefonds, maar vraagt waarom voor de termijn van tien jaar is gekozen. Het lijkt hem redelijk om het nadelig effect van de herverdeling te beperken tot f 3 per inwoner of f 8 per jongere per jaar, maar volgens een brief van de gemeente Den Haag zou recent voor een andere maatstaf gekozen zijn door de uitkeringsfactor te verlagen. Als dat klopt, lijkt dat hem een minder goede oplossing. Met mevrouw Noorman is hij van mening dat het nadeel per inwoner moet worden verdisconteerd in het voor vijf jaar geldende totaal van f 25 per inwoner per jaar. Hoe zal het accres uit het gemeentefonds voor onderwijs worden aangewend?

Ook hij releveert dat gemeenten de afgelopen jaren meer voor onderwijshuisvesting hebben uitgetrokken dan was verwacht, terwijl voor de komende jaren voor achterstallig onderhoud en onderwijskundige ontwikkelingen aanzienlijke extra uitgaven te verwachten zijn. Met het oog daarop pleit hij ervoor dat het kabinet met de VNG tot een akkoord komt over een andere normering in dezen, rekening houdend met de ingezette onderwijskundige veranderingen, de ICT, klassenverkleining enz. Ook zou het goed zijn om af te stappen van de wel erg lange afschrijvingstermijn van 60 jaar die nu wordt gehanteerd. Het zou een goede zaak zijn als dit nog in deze kabinetsperiode wordt gerealiseerd.

Wat Aalburg betreft, brengt hij onder de aandacht dat minister Zalm dit als een sui-generis-geval heeft gekenschetst. In dat geval kan nu ook voor een sui-generis-oplossing worden gekozen. Dat voorkomt ook een precedentwerking op dit punt. Daar komt bij dat de argumentatie van de minister in zijn brief van 4 april bepaald geen onzin bevat. Met de uitspraken van minister Zalm zijn evenwel ook verwachtingen gewekt, terwijl de school ook een belangrijke regiofunctie vervult.

Verder constateert hij dat het probleem van de vijf gemeenten die te maken hebben met de cofinanciering («bende van 5»), kan worden opgelost met een beperkte verfijning van de verdeelsystematiek.

Tot slot bevestigt hij dat voor het leerlingenvervoer wel degelijk meer is uitgegeven dan was verwacht. Hij wil de extra kosten echter wel goed op een rij gezet zien, alvorens te kunnen bepalen hoeveel van de 44 mln moet worden afgetrokken.

Antwoord van de regering

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties memoreert allereerst dat de decentralisatie van de onderwijshuisvesting een groot succes is. Gemeenten kunnen met de grotere beleidsvrijheid op dit punt een belangrijke invulling geven aan hun lokale prioriteiten. Hij deelt ook de lof die is geuit voor de inspanningen die gemeenten op dit punt leveren. De uitgaven van de gemeenten liepen in het begin achter bij het fictieve budget voor onderwijshuisvesting, maar thans geven de gemeenten daar een ruime invulling aan. Het kabinet overlegt met de VNG en het IPO over keuzes voor prioriteiten. Voor 2001 is daarbij in beginsel overeenstemming bereikt over de prioriteiten veiligheid, onderwijs en zorg. Er mag dan ook worden verwacht dat gemeenten een deel van de extra middelen uit het accres aan deze prioriteiten besteden. Bij de systematiek van eigendomsoverdracht van de schoolgebouwen is overigens bepaald dat de restwaarde van afgeschreven onroerend goed aan de gemeenten toekomt. Het lijkt hem niet mogelijk om de monitor, die jaarlijks plaatsvindt, te vervroegen. Het gaat namelijk om een ingewikkelde en uitgebreide gegevensverzameling waarover ruim van tevoren afspraken worden gemaakt.

De waardering voor de twee nieuwe verdeelmaatstaven stemt de minister tot tevredenheid. De Rfv heeft evenwel ook gewaarschuwd voor een verdere verfijning in de systematiek. In dat opzicht hecht hij dan ook zeer aan het kenmerk van de globaliteit in het verdeelsysteem, vooral ook met het oog op de autonomie van de gemeenten. Hij is er derhalve geen voorstander van om te komen tot nog meer verfijningen in het verdeelsysteem. Met de thans voorgestelde herziening wordt een belangrijk traject afgerond. De in de toekomst op dit punt te verwachten problemen, die ook in de Kamer met regelmaat aan de orde zullen komen, zullen voor het merendeel bij de reguliere besluitvorming inzake het gemeentefonds kunnen worden opgelost.

Hierna brengt hij, mede in reactie op de brief van de gemeente Den Haag, naar voren dat de dekking van de middelen die met de twee nieuwe maatstaven zijn gemoeid, niet is gewijzigd ten opzichte van wat in de brief van 4 april is gesteld. Er wordt alleen tegemoetgekomen aan de suggestie van de VNG, inhoudende dat het voor de dekking benodigde bedrag wordt afgezonderd uit het accres. Dat leidt ertoe dat voorziene nadelen in belangrijke mate worden afgewend. Den Haag wijst erop dat grote gemeenten als gevolg van deze afzondering een minder groot deel uit het accres krijgen, maar dit verschil is verwaarloosbaar bij alle herverdelingen die continu plaatsvinden. Bij de f 25-regeling, bedoeld voor het uitsmeren van herverdeeleffecten, komt er tijdelijk extra geld voor de nadeelgemeenten dat wordt opgebracht door de voordeelgemeenten. Ook in deze anticumulatieregeling is immers sprake van een gesloten circuit waarbij de een moet betalen wat de ander krijgt. In die zin is het zeer de vraag of het voordelen biedt om het nadeeleffect van de twee extra verdeelmaatstaven onder deze regeling te brengen. Het probleem is ook dat dit lange overgangseffecten met zich brengt en dat eerder gewekte verwachtingen weer worden tenietgedaan. Met het oog daarop geeft hij er de voorkeur aan om de dekking via de accresregeling op te lossen. Desgevraagd zegt hij toe dat de Kamer nog schriftelijk informatie zal ontvangen over de precieze invulling van de dekking en de gevolgen daarvan.

Tot slot releveert hij dat in 1996 voor de cofinancieringsgemeenten een overgangsregeling is getroffen waarin het financieel nadeel voor hen als gevolg van de decentralisatie over vijf jaar is uitgesmeerd. Vijf van de 14 betrokken gemeenten geven aan dat zij op dit punt problemen hebben. Er is evenwel nooit aan de gemeenten toegezegd dat zij volledig vergoed zouden krijgen wat het ministerie van OCW oorspronkelijk had toegekend. In 1996 is bepaald wat de gemeenten in redelijkheid zelf konden opbrengen en in hoeverre een zekere tegemoetkoming noodzakelijk was. Er is destijds dan ook geoordeeld dat de nu aangekaarte problemen door de gemeenten zelf konden worden opgelost.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen constateert allereerst dat er na de decentralisatie van de onderwijshuisvesting een aantal problemen resteert, ook omdat thans anders over de kwaliteit van het onderwijs wordt gedacht en er hogere eisen aan de huisvesting worden gesteld. Ten tijde van de decentralisatie werd nog betwijfeld of de gemeenten de gelden wel aan onderwijshuisvesting zouden besteden, maar uit onderzoek blijkt nu duidelijk dat de middelen wel degelijk aan dit doel worden besteed. Dat laat onverlet dat er op dit punt verschillen tussen gemeenten optreden. De decentralisatie vond plaats volgens de normen die het ministerie van OCW destijds hanteerde, bijvoorbeeld voor de afschrijvingstermijnen. Het is in haar optiek onjuist om de voordelen van de decentralisatie eenzijdig aan de gemeenten te doen toekomen en bij nadelen steeds een beroep te doen op extra compensatie van het Rijk.

Volgens de staatssecretaris zal uit de voorjaarsnota 2001 en de begroting 2002 blijken hoe de prioriteiten veiligheid, onderwijs en zorg in financiële zin worden vertaald. Daarin is ook sprake van een substantiële bijdrage voor het onderhoud aan de binnenkant van de gebouwen. Bij onderwijsvernieuwingen met een directe invloed op de buitenkant van de huisvesting horen ook budgetten. In het kader van de klassenverkleining is bijvoorbeeld voor de gemeenten een extra budget van 180 mln uitgetrokken. In overleg met de VNG wordt thans bezien in hoeverre andere vernieuwingen en kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs extra financiën voor de huisvesting noodzakelijk maken en op welke wijze daarin kan worden voorzien. Hierbij zal ook het accres aan de orde komen, waarmee wordt voldaan aan de motie-Crone op dit punt. In het komend najaar zal de Kamer de uitkomsten daarvan ontvangen, naast de gegevens uit de monitor. Van belang daarbij is dat ook wordt bepaald welke zaken de meeste voorrang moeten krijgen bij de meerjarige investeringen in het onderwijs. De Kamer krijgt alle gegevens die nodig zijn voor de besluitvorming op dat punt.

De staatssecretaris van Financiën deelt mede dat de omvang van het aandeel onderwijshuisvesting in het gemeentefonds is gegroeid van 1,7 naar 2,1 mld. Van deze stijging is ongeveer 200 mln reëel. Daarnaast is 500 mln reëel accres over het gemeentefonds voor de jaren 2001 en 2002 nog niet ingevuld. Dit bedrag is als gevolg van de recente besluitvorming nog toegenomen met 225 mln. Het kabinet overlegt met IPO en VNG over een gezamenlijke inzet bij de besteding van de bedragen, rekening houdend met de autonomie van provincies en gemeenten. Het zou echter vreemd zijn als de rijksoverheid expliciet landsbrede prioriteiten stelt die door de andere overheden niet worden gedeeld.

Voorts wijst hij erop dat voor het leerlingenvervoer zowel via de REA als via het gemeentefonds middelen ter beschikking werden gesteld, hetgeen niet de bedoeling was. Het kabinet heeft dan ook aan de orde gesteld dat geen sprake kan zijn van een dubbele toedeling van middelen en daarbij ook cijfers genoemd. De gemeenten hebben evenwel ook compensatie gevraagd voor de extra kosten als gevolg van de invoering van het nieuwe belastingstelsel, waarbij het kabinet aangaf dat het geen nieuwe taak betrof en dat een compensatie derhalve niet noodzakelijk was. Het kabinet heeft echter voorgesteld om beide zaken met elkaar in verband te brengen, maar dat was volgens de gemeenten niet de oplossing. Het overleg over beide kwesties vindt nog plaats. Op basis van recente informatie uit dit overleg leidt hij af dat een oplossing nabij is.

Tot slot voert hij drie redenen aan waarom het volgens het kabinet onnodig en ook onverstandig is om iets te doen aan het probleem van Aalburg. Ten eerste heeft het probleem van Aalburg niets te maken met de decentralisatie van de onderwijshuisvesting, want ook in het oude systeem zou de problematiek op geen enkele wijze prioritair zijn. Aalburg zou dan als 91ste op een lijst van 125 projecten staan. Ten tweede is de aard van de problematiek van Aalburg niet fundamenteel anders of erger dan in andere gemeenten. Ten derde zou het vreemd zijn om wel iets te doen aan het probleem van Aalburg en niets aan projecten van andere gemeenten die hoger staan op de prioriteitenlijst.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) blijft erbij dat minister Zalm toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot Aalburg. Met het oog daarop vindt zij het standpunt van de regering in dezen onacceptabel.

Verder krijgt zij graag op korte termijn inzicht in de wijze waarop de gevolgen van onderwijsvernieuwingen voor de onderwijshuisvesting en het achterstallig onderhoud aan schoolgebouwen in financiële zin worden vertaald. Op dat punt zal zij de Kamer om een uitspraak vragen.

De heer Van Splunter (VVD) constateert dat veel vragen onbeantwoord zijn gebleven. Het is ook onduidelijk of er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de onderwijshuisvesting. Hij verwacht van het kabinet een voorstel over de te kiezen prioriteiten bij de meerjarige investeringen in het onderwijs. Vervolgens zal de Kamer haar standpunt hierover innemen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) constateert ook dat met name de staatssecretarissen de gestelde vragen niet hebben beantwoord. Het stelt haar teleur dat niets wordt gedaan aan de problemen van de vijf cofinancieringsgemeenten. Zij overweegt op dit punt een motie in te dienen. Daarnaast vindt zij het bijzonder jammer dat het kabinet niet tegemoetkomt aan de wensen van Aalburg.

De heer Van der Vlies (SGP) memoreert dat de argumenten inzake Aalburg al diverse malen zijn gewisseld, zonder dat daaraan nieuwe feiten werden toegevoegd. In het debat met minister Zalm is wel degelijk gesuggereerd dat alle inventiviteit en creativiteit zouden worden ingezet voor een onorthodoxe oplossing. Als de politieke wil er is, moet een oplossing mogelijk zijn.

De heer Slob (ChristenUnie) vindt het onbevredigend dat de genoemde knelpunten werden doorgeschoven naar de behandeling van de voorjaarsnota en de begroting. Zijn vraag is ook hoe dat spoort met de eerder geplande bespreking van het meerjarige investeringsprogramma.

De heer Hoekema (D66) herhaalt dat het van belang is dat nog in deze kabinetsperiode de geconstateerde problemen bij de onderwijshuisvesting, zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant, geregeld worden. Verder suggereert hij om de Rfv bindend advies te laten uitbrengen over het probleem van Aalburg. Op die manier kan de financiële problematiek breder worden benaderd dan alleen via het onderwijs. De provincie Noord-Brabant heeft hier ook op gewezen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties antwoordt dat de heer Zalm geenszins heeft toegezegd dat hij voor het probleem van Aalburg een individuele oplossing zou kiezen. Daar komt bij dat de heer Van der Vlies in het desbetreffende debat ook aangaf dat rechtsongelijkheid moest worden voorkomen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen benadrukt dat in het onderwijs extra investeringen worden gedaan, zoals ook nog zal blijken in de voorjaarsnota en de begroting. Het accres is van 1,7 naar 2,1 mln gestegen en dat zal ook in de komende jaren toenemen. Daar komt bij dat met 200 mln zo'n 700 000 m2 nieuwbouw kan worden gerealiseerd. Er is dus wel degelijk veel mogelijk. Het is eveneens een verkeerd beeld dat alle scholen in een slechte onderhoudstoestand verkeren. Uit onderzoek van Research voor beleid blijkt dat gemeenten hun investeringen waarmaken en dat sprake is van een goed onderhouden adequate onderwijsvoorziening. De Kamer krijgt nog de voorstellen voor aanpassingen van gebouwen die mogelijk en wenselijk zijn, ook naar aanleiding van het overleg met de VNG.

De staatssecretaris van Financiën is zich er niet van bewust dat hij vragen onbeantwoord heeft gelaten, al zullen zijn antwoorden voor de Kamer niet in alle opzichten bevredigend zijn. Wat Aalburg betreft, geeft hij de Kamer in overweging om de precieze toezeggingen van minister Zalm bij het debat over de najaarsnota 2000 nog eens na te lezen. Er kan geen misverstand over bestaan dat zowel de minister als de desbetreffende Kamerleden in het debat aangaven dat specifieke oplossingen voor Aalburg niet aan de orde konden zijn. In het debat werd verondersteld dat Aalburg als gevolg van de decentralisatie in het nadeel was gekomen, maar uit onderzoek is geconcludeerd dat dit niet het geval is. Hiermee is voldaan aan de in dat debat gedane toezeggingen. Op het eerste gezicht staat hij wat huiverig tegenover de suggestie van arbitrage door de Rfv. Hij zegt evenwel toe dat dit punt zal worden behandeld in de brief aan de Kamer die minister De Vries reeds toezegde.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoekt de minister, zijn brief nog de komende week naar de Kamer te zenden en daarin ook in te gaan op de niet beantwoorde vragen uit dit algemeen overleg.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Hoeven

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks ), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Rabbae (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie).

Plv. leden: Eurlings (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD).

Naar boven