27 291
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een overgangsregeling kosten administratie, beheer en bestuur bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een overgangsregeling kosten administratie, beheer en bestuur bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

18 september 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om belemmeringen voor de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente weg te nemen door gedurende een beperkte periode gemeenten de mogelijkheid te bieden om bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente ten behoeve van die verzelfstandigde scholen een vergoeding voor administratie, beheer en bestuur toe te kennen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 140 wordt ingevoegd artikel 140a, luidend:

Artikel 140a. Gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

1. Indien de gemeenteraad ten aanzien van alle door de gemeente in stand gehouden openbare scholen besluit dat deze met ingang van een datum die voor al die scholen gelijk is en die is gelegen in de periode die aanvangt met een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt met ingang van het zevende kalenderjaar daaropvolgend, in stand zullen worden gehouden door een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente, kan de regeling, bedoeld in artikel 140, eerste lid, bij effectuering van dat besluit ten aanzien van die scholen en in afwijking van artikel 140, tweede lid, erin voorzien dat door de gemeente aan een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente die die scholen in stand houden, een vergoeding voor administratie, beheer en bestuur wordt toegekend als aangegeven in het tweede lid.

2. De vergoeding, die op grond van het eerste lid kan worden toegekend, bedraagt gedurende het eerste en het tweede kalenderjaar volgend op het tijdstip waarop de scholen, bedoeld in het eerste lid, niet langer door de gemeente in stand worden gehouden, maximaal 4 maal het bedrag voor administratie, beheer en bestuur, op grond van artikel 114, onderdeel e, en gedurende het derde en het vierde kalenderjaar maximaal 3 maal dat bedrag.

3. Indien de gemeenteraad besluit scholen niet langer in stand te houden vanaf een andere datum dan 1 januari dan geldt als het eerste kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, het deel van het kalenderjaar dat volgt op de datum waarop de gemeente die scholen niet langer in stand houdt en bedraagt de vergoeding die voor dat eerste kalenderjaar maximaal kan worden toegekend voor administratie, beheer en bestuur een evenredig deel van de vergoeding die op grond van het tweede lid maximaal kan worden toegekend.

4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt per school uitgegaan van het leerlingenaantal, bedoeld in artikel 134, zoals dat gold voor de berekening van het bedrag voor administratie, beheer en bestuur voor het kalenderjaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop door de gemeente niet langer scholen in stand worden gehouden en het prijspeil in dat kalenderjaar. De korting wegens rente-ontvangsten uit gevormde reserves van de programma's van eisen, bedoeld in artikel 114, onderdelen a en d, blijft daarbij buiten beschouwing.

5. De op grond van het eerste lid toe te kennen vergoeding kan in een kalenderjaar niet hoger zijn dan de in het daaraan voorafgaande kalenderjaar op grond van dit artikel toegekende vergoeding. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van de vergoeding voor het tweede kalenderjaar indien de vergoeding voor het eerste kalenderjaar is bepaald op grond van het derde lid. Bij de toepassing van de eerste volzin blijft het teruggestorte bedrag, bedoeld in het zevende lid, buiten beschouwing.

6. Het bevoegd gezag dat een school als bedoeld in het eerste lid in stand houdt die voor die tijd door de gemeente in stand werd gehouden, legt aan die gemeente en aan de andere rechtspersonen die zulke scholen in stand houden, jaarlijks een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over met betrekking tot de uitgaven en ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur.

7. Voor zover voor een school als bedoeld in het eerste lid, de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met de vergoeding op grond van artikel 114, onderdeel e, in een kalenderjaar niet volledig is aangewend voor uitgaven voor administratie, beheer en bestuur, wordt het verschil door het bevoegd gezag, bedoeld in het zesde lid, teruggestort in de gemeentekas.

8. Toepassing van het eerste lid is slechts mogelijk indien burgemeester en wethouders uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt, het in artikel 142, eerste lid derde volzin, bedoelde overschrijdingsbedrag, uitkeren.

B

In artikel 142, eerste lid derde volzin, wordt «zo spoedig mogelijk na dat tijdstip,» vervangen door: uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt,.

C

In de inhoudsopgave wordt na het opschrift van artikel 140 ingevoegd:

Artikel 140a. Gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

ARTIKEL II

De Wet op de expertisecentra wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 134 wordt ingevoegd artikel 134a, luidend:

Artikel 134a. Gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

1. Indien de gemeenteraad ten aanzien van alle door de gemeente in stand gehouden openbare scholen besluit dat deze met ingang van een datum die voor al die scholen gelijk is en die is gelegen in de periode die aanvangt met een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt met ingang van het zevende kalenderjaar daaropvolgend, in stand zullen worden gehouden door een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente, kan de regeling, bedoeld in artikel 134, eerste lid, bij effectuering van dat besluit ten aanzien van die scholen en in afwijking van artikel 134, tweede lid, erin voorzien dat door een gemeente aan een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente die die scholen in stand houden, een vergoeding voor administratie, beheer en bestuur wordt toegekend als aangegeven in het tweede lid.

2. De vergoeding, die op grond van het eerste lid kan worden toegekend, bedraagt gedurende het eerste en het tweede kalenderjaar volgend op het tijdstip waarop de scholen, bedoeld in het eerste lid, niet langer door de gemeente in stand worden gehouden, maximaal 4 maal het bedrag voor administratie, beheer en bestuur, op grond van artikel 112, eerste lid, onderdeel e, en gedurende het derde en het vierde kalenderjaar maximaal 3 maal dat bedrag.

3. Indien de gemeenteraad besluit scholen niet langer in stand te houden vanaf een andere datum dan 1 januari dan geldt als het eerste kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, het deel van het kalenderjaar dat volgt op de datum waarop de gemeente die scholen niet langer in stand houdt en bedraagt de vergoeding die voor dat eerste kalenderjaar maximaal kan worden toegekend voor administratie, beheer en bestuur een evenredig deel van de vergoeding die op grond van het tweede lid maximaal kan worden toegekend.

4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt per school uitgegaan van het leerlingenaantal, bedoeld in artikel 128, zoals dat gold voor de berekening van het bedrag voor administratie, beheer en bestuur voor het kalenderjaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop door de gemeente niet langer scholen in stand worden gehouden en het prijspeil in dat kalenderjaar. De korting wegens rente-ontvangsten uit gevormde reserves van de programma's van eisen, bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdelen a en d, blijft daarbij buiten beschouwing.

5. De op grond van het eerste lid toe te kennen vergoeding kan in een kalenderjaar niet hoger zijn dan de in het daaraan voorafgaande kalenderjaar op grond van dit artikel toegekende vergoeding. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van de vergoeding voor het tweede kalenderjaar indien de vergoeding voor het eerste kalenderjaar is bepaald op grond van het derde lid. Bij de toepassing van de eerste volzin blijft het teruggestorte bedrag, bedoeld in het zevende lid, buiten beschouwing.

6. Het bevoegd gezag dat een school als bedoeld in het eerste lid in stand houdt die voor die tijd door de gemeente in stand werd gehouden, legt aan die gemeente en aan de andere rechtspersonen die zulke scholen in stand houden, jaarlijks een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over met betrekking tot de uitgaven en ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur.

7. Voor zover voor een school als bedoeld in het eerste lid, de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met het bedrag op grond van artikel 112, eerste lid, onderdeel e, in een kalenderjaar niet volledig is aangewend voor uitgaven voor administratie, beheer en bestuur, wordt het verschil door het bevoegd gezag, bedoeld in het zesde lid, teruggestort in de gemeentekas.

8. Toepassing van het eerste lid is slechts mogelijk indien burgemeester en wethouders uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt, het in artikel 136, eerste lid derde volzin, bedoelde overschrijdingsbedrag, uitkeren.

B

In artikel 136, eerste lid derde volzin, wordt «zo spoedig mogelijk na dat tijdstip,» vervangen door: uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school stand houdt,.

C

In de inhoudsopgave wordt na het opschrift van artikel 134 ingevoegd:

Artikel 134a. Gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

ARTIKEL III

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 96g wordt ingevoegd artikel 96g1, luidend:

Artikel 96g1 Gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

1. Indien de gemeenteraad ten aanzien van alle door de gemeente in stand gehouden openbare scholen besluit dat deze met ingang van een datum die voor al die scholen gelijk is en die is gelegen in de periode die aanvangt met een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt met ingang van het zevende schooljaar daaropvolgend, in stand zullen worden gehouden door een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente, kan de regeling, bedoeld in artikel 96g, eerste lid, bij effectuering van dat besluit ten aanzien van die scholen en in afwijking van artikel 96g, tweede lid, erin voorzien dat door de gemeente aan een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente die die scholen in stand houden, een vergoeding voor administratie, beheer en bestuur wordt toegekend als aangegeven in het tweede lid.

2. De vergoeding, die op grond van het eerste lid kan worden toegekend, bedraagt gedurende het eerste en het tweede schooljaar volgend op het tijdstip waarop de scholen, bedoeld in het eerste lid, niet langer door de gemeente in stand worden gehouden, maximaal 4 maal 18% van de vergoeding voor de exploitatiekosten, op grond van artikel 86, en gedurende het derde en het vierde schooljaar maximaal 3 maal 18% van die vergoeding.

3. Indien de gemeenteraad besluit scholen niet langer in stand te houden vanaf een andere datum dan 1 augustus dan geldt als het eerste schooljaar, bedoeld in het tweede lid, het deel van het schooljaar dat volgt op de datum waarop de gemeente die scholen niet langer in stand houdt en bedraagt de vergoeding die voor dat eerste schooljaar maximaal kan worden toegekend voor administratie, beheer en bestuur een evenredig deel van de vergoeding die op grond van het tweede lid maximaal kan worden toegekend.

4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt per school uitgegaan van de vergoeding voor exploitatiekosten voor het schooljaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop door de gemeente niet langer scholen in stand worden gehouden.

5. De op grond van het eerste lid toe te kennen vergoeding kan in een schooljaar niet hoger zijn dan de in het daaraan voorafgaande schooljaar op grond van dit artikel toegekende vergoeding. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van de vergoeding voor het tweede schooljaar indien de vergoeding voor het eerste schooljaar is bepaald op grond van het derde lid. Bij de toepassing van de eerste volzin blijft het teruggestorte bedrag, bedoeld in het zevende lid, buiten beschouwing.

6. Het bevoegd gezag dat een school als bedoeld in het eerste lid in stand houdt die voor die tijd door de gemeente in stand werd gehouden, legt aan die gemeente en aan de andere rechtspersonen die zulke scholen in stand houden, jaarlijks een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over met betrekking tot de uitgaven en ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur.

7. Voor zover voor een school als bedoeld in het eerste lid, de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met 18% van de vergoeding voor de exploitatiekosten, op grond van artikel 86, in een schooljaar niet volledig is aangewend voor uitgaven voor administratie, beheer en bestuur, wordt het verschil door het bevoegd gezag, bedoeld in het zesde lid, teruggestort in de gemeentekas.

8. Toepassing van het eerste lid is slechts mogelijk indien de gemeenteraad in afwijking van artikel 96i, zesde lid tweede volzin, het overschrijdingsbedrag uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt, toekent en burgemeester en wethouders dat bedrag eveneens uiterlijk op bedoelde 31 december uitkeren.

B

Na artikel 249 wordt ingevoegd artikel 249a, luidend:

Artikel 249a. Gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

1. Indien de gemeenteraad ten aanzien van alle door de gemeente in stand gehouden openbare scholen besluit dat deze met ingang van een datum die voor al die scholen gelijk is en die is gelegen in de periode die aanvangt met een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt met ingang van het zevende kalenderjaar daaropvolgend, in stand zullen worden gehouden door een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente, kan de regeling, bedoeld in artikel 249, eerste lid, bij effectuering van dat besluit ten aanzien van die scholen en in afwijking van artikel 249, tweede lid, erin voorzien dat door de gemeente aan een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente die die scholen in stand houden, een vergoeding voor administratie, beheer en bestuur wordt toegekend als aangegeven in het tweede lid.

2. De vergoeding, die op grond van het eerste lid kan worden toegekend, bedraagt gedurende het eerste en het tweede kalenderjaar volgend op het tijdstip waarop de scholen, bedoeld in het eerste lid, niet langer door de gemeente in stand worden gehouden, maximaal 4 maal het bedrag voor administratie, beheer en bestuur, op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel e, en gedurende het derde en het vierde kalenderjaar maximaal 3 maal dat bedrag.

3. Indien de gemeenteraad besluit scholen niet langer in stand te houden vanaf een andere datum dan 1 januari dan geldt als het eerste kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, het deel van het kalenderjaar dat volgt op de datum waarop de gemeente die scholen niet langer in stand houdt en bedraagt de vergoeding die voor dat eerste kalenderjaar maximaal kan worden toegekend voor administratie, beheer en bestuur een evenredig deel van de vergoeding die op grond van het tweede lid maximaal kan worden toegekend.

4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt per school uitgegaan van het leerlingenaantal, bedoeld in artikel 243, zoals dat gold voor de berekening van het bedrag voor administratie, beheer en bestuur voor het kalenderjaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop door de gemeente niet langer scholen in stand worden gehouden en het prijspeil in dat kalenderjaar. De korting wegens rente-ontvangsten uit gevormde reserves van de programma's van eisen, bedoeld in artikel 229, onderdelen a en d, blijft daarbij buiten beschouwing.

5. De op grond van het eerste lid toe te kennen vergoeding kan in een kalenderjaar niet hoger zijn dan de in het daaraan voorafgaande kalenderjaar op grond van dit artikel toegekende vergoeding. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van de vergoeding voor het tweede kalenderjaar indien de vergoeding voor het eerste kalenderjaar is bepaald op grond van het derde lid. Bij de toepassing van de eerste volzin blijft het teruggestorte bedrag, bedoeld in het zevende lid, buiten beschouwing.

6. Het bevoegd gezag dat een school als bedoeld in het eerste lid in stand houdt die voor die tijd door de gemeente in stand werd gehouden, legt aan die gemeente en aan de andere rechtspersonen die zulke scholen in stand houden, jaarlijks een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over met betrekking tot de uitgaven en ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur.

7. Voor zover voor een school als bedoeld in het eerste lid, de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met het bedrag op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel e, in een kalenderjaar niet volledig is aangewend voor uitgaven voor administratie, beheer en bestuur, wordt het verschil door het bevoegd gezag, bedoeld in het zesde lid, teruggestort in de gemeentekas.

8. Toepassing van het eerste lid is slechts mogelijk indien burgemeester en wethouders uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt, het in artikel 251, eerste lid derde volzin bedoelde overschrijdingsbedrag, uitkeren.

C

In artikel 251, eerste lid derde volzin, wordt «zo spoedig mogelijk na dat tijdstip,» vervangen door: uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt,.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven