27 289
Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging)

nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2002

Naar aanleiding van de aangenomen moties betreffende het wetsvoorstel voorwaardelijke machtiging tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), bericht ik u het volgende.

In motie nr. 34, ingediend door de leden Buijs (CDA), Van der Hoek (PvdA), Passtoors (VVD), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Rouvoet (ChristenUnie), Hermann (GroenLinks) en Kant (SP), is de regering verzocht binnen twee maanden een plan van aanpak op te stellen op basis waarvan de capaciteit van de gewenste hulpverlening voor de verkommerden en verloederden versneld op het vereiste niveau kan worden gebracht. Ik ben bereid uitvoering te geven aan deze motie met dien verstande dat een plan van aanpak van de zijde van de regering evenwel eerst aan de Kamer kan worden kenbaar gemaakt nadat het onderzoek naar de verkommerden en verloederdenproblematiek – naar verwachting in de zomer van 2002 – is afgerond. Het is naar mijn mening niet zinvol om vooruitlopend op deze onderzoeksresultaten een plan van aanpak op te stellen en naar de Tweede Kamer te zenden.

In reactie op motie nr. 33, ingediend door de leden Dittrich (D66), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA) en Van der Hoek (PvdA), waarin deze leden hun mening uitspreken dat in het kader van de evaluatie van de voorwaardelijke machtiging specifiek aandacht besteed dient te worden aan het afwijken van het behandelingsplan op oneigenlijke gronden, laat ik u weten dat dit aspect bij een volgende evaluatie van de Wet Bopz, waarvan de voorwaardelijke machtiging onderdeel uitmaakt, zal worden meegenomen.

Aan het verzoek aan de regering, neergelegd in motie nr. 36, ingediend door het lid Hermann (GroenLinks) om voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorwaardelijke machtiging een onderzoeksopzet voor het evalueren van de werking van de observatiemachtiging naar de Tweede Kamer te zenden, zal eveneens uitvoering worden gegeven.

Tenslotte merk ik op dat aan motie nr. 35, ingediend door de leden Rouvoet (ChristenUnie), Hermann (GroenLinks), Dittrich (D66) en Kant (SP) geen gevolg zal worden gegeven, gezien de omstandigheid dat de observatiemachtiging thans onderdeel uitmaakt van het onderhavige wetsvoorstel en deze motie derhalve niet meer aan de orde is.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven