Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27269 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27269 nr. 4 |
Vastgesteld 19 oktober 2000
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de PvdA-fractie zijn ingenomen met het voorstel om kinderopvang te financieren voor ontvangers van een uitkering op grond van een van de werknemersverzekeringen. Het is uitermate belangrijk belemmeringen weg te nemen voor werkzoekenden met een WW of WAO-uitkering. Het ontbreken van betaalbare kinderopvang bij een concreet aanbod van scholing, sociale activering of werk zal veel uitkeringsontvangers voor zodanig grote problemen stellen dat het aanbod niet direct kan worden aanvaard. Financiering van de kinderopvang door het LISV kan dan een uitweg bieden, stellen de leden van de PvdA-fractie vast.
Zij vragen of bij deelname aan scholing of een project voor sociale activering of een ander traject waarbij niet direct inkomsten worden genoten, het vragen van de normale ouderbijdrage een resterende belemmering kan vormen. Het volgen van scholing of het volgen van een reintegratietraject biedt niet altijd inkomsten die boven de uitkering uitgaan. In zulke gevallen kan het meedoen aan zo'n traject, waarbij gebruik wordt gemaakt van het aanbod van kinderopvang, tot een daling van het netto-inkomen leiden. Zo'n daling zal uiteraard niet stimulerend werken. Is het mogelijk in zulke gevallen de kinderopvang zodanig te financieren dat het netto-inkomen van de uitkeringsontvanger gelijk blijft?
Hoe zal worden omgegaan met de financiering van kinderopvang van werkzoekenden die gedeeltelijk een WW- of WAO-uitkering ontvangen en gedeeltelijk een andere uitkering, bijvoorbeeld bijstand? Hoe wordt voorkomen dat een strijd ontbrandt tussen uitvoeringinstellingen over de vraag wie de kosten voor zijn rekening moet nemen?
De leden van de VVD-fractie nemen met belangstelling kennis van het onderhavige wetsvoorstel waarmee de regering uitvoering geeft aan één van de drie emancipatietaakstellingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ter invulling van het bepaalde in het Regeerakkoord. Beoogd wordt om voor reïntegrerende werkzoekenden met een WAO of WW-uitkering meer mogelijkheden te bieden voor kinderopvang. Deze leden vinden deze gedachte in beginsel sympathiek, maar het voorliggende wetsvoorstel roept bij hen nog wel een aantal vragen op.
Deze leden stellen vast dat de regering van mening is dat werkende aanstaande ouders langer de tijd hebben kinderopvang te realiseren dan uitkeringsgerechtigden omdat kinderopvang voor laatstgenoemden bij een reintegratietraject direct of op korte termijn beschikbaar moet zijn. Omdat een werkgever ontbreekt, particuliere kinderopvangplaatsen te duur zouden zijn en er een wachttijd bestaat voor gesubsidieerde plaatsen, werkt dit belemmerend voor de reïntegratie van WW- en WAO-gerechtigden, aldus de regering. Deze leden kunnen de redenering van de regering volgen en billijken maar wensen eerst meer uitgebreid te worden geïnformeerd op welke feiten de regering haar stellingname precies baseert. Hoeveel mensen met een WW- en WAO-uitkering worden thans in hun reïntegratiemogelijkheden beperkt door het ontbreken van beschikbare of betaalbare kinderopvangplaatsen en hoe komt de regering aan die cijfers? Voor hoeveel personen met een WW- of WAO-uitkering biedt de WIW en de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 2000 in de praktijk geen afdoende oplossing en waar leidt de regering dit precies uit af? Hoeveel WW-ers en WAO-ers zouden een beroep wensen te doen op de voorgestelde regeling en waar leidt de regering dat uit af? Deze leden vinden het wetsvoorstel als het gaat om de feiten en de cijfers onvoldoende onderbouwd en vragen de regering met klem hier serieuzer en meer uitgebreid op in te gaan.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van een betere toegankelijkheid van kinderopvang vanuit de keuzevrijheid van ouders om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de opvoeding en verzorging van hun kinderen vorm te geven. Daarom menen zij dat haast gemaakt moet worden met een nieuwe financieringsstructuur voor de kinderopvang. De huidige systematiek lijkt vast te lopen. Daarom willen zij ook in dit verslag hun teleurstelling uitspreken over het voornemen de nieuwe Wet basisvoorziening kinderopvang pas in 2003 in werking te laten treden. Zij benadrukken nogmaals het belang om te komen tot een systeem van vraagsturing en vraagfinanciering.
Deze leden onderschrijven dat het niet beschikbaar zijn van kinderopvang een belangrijke belemmering kan vormen voor ouders om betaalde arbeid te verrichten. Ook voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden zal dit een rol spelen. Maar ook voor mensen zonder uitkering die willen (her) intreden kan de geringe beschikbaarheid van kinderopvang een belemmering om te gaan werken betekenen. Daarnaast zijn er ouders die beiden parttime werken en zo de zorg voor kinderen geheel zelf op zich nemen. Voor hen kan het ontbreken van kinderopvang een belemmering vormen om meer te gaan werken. De keuze om voor uitkeringsgerechtigden een specifieke regeling te treffen lijkt, zo menen de leden van de CDA-fractie, vooral ingegeven vanuit het oogpunt van besparing op uitkeringslasten.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het verbaast deze leden dat het zo lang heeft geduurd voordat dit wetsvoorstel het daglicht ziet. Er moet toch alles op alles worden gezet om mensen met een uitkering in staat te stellen weer opnieuw aan het werk te gaan. Daartoe behoort toch zeker voor werkzoekenden met kinderen de mogelijkheid om gebruik te maken van kinderopvang. Het verbaast deze leden dat instituten als het CPB en SCP in hun analyse voor de toekomst («Trends, dilemma's en beleid: essays over ontwikkelingen op langere termijn, SDU Den Haag 2000) nog steeds stellen dat de participatie van vrouwen vooral onder invloed van sociaal-culturele factoren in de komende decennia verder zal toenemen, maar de invloed van beleidsmaatregelen op het gebied van zorgverlof en kinderopvang relatief gering is. Zij vragen welke genderdeskundigheid aanwezig is bij instituten zoals CPB en SCP. Het kan er bij hen niet in dat bij afwezigheid van kinderopvang en zorgverlofregelingen de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt zou stijgen. Kijken de onderzoekers van deze instituten weleens verder dan het scherm van hun computer, zo vragen de leden van de D66-fractie zich af. Zij vragen een reactie van de staatssecretaris.
De aan het woord zijnde leden zullen bij behandeling van de Beleidsnota Kinderopvang nader terugkomen op het kinderopvangbeleid van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën tot 2002. Deze leden geven in het kader van dit wetsvoorstel ook nog maar eens aan dat zij zo snel mogelijk tot een vraaggestuurde financiering van de kinderopvang willen komen.
De leden van de D66-fractie merken op dat werkende aanstaande ouders misschien in het algemeen negen maanden de tijd hebben om kinderopvang te organiseren, maar negen maanden vooral in grote steden bij lange na niet voldoende is om dan ook voor kinderopvang in aanmerking te komen. Zij vragen een inzicht in de wachtlijsten bij kinderopvanginstellingen in met name grote steden. Dit achten zij ook in het belang van dit wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinksfractie zijn verheugd over deze wetswijziging en vinden samen met de regering dat zo beter kan worden voorkomen dat de lange wachtlijsten die bestaan in de gesubsidieerde kinderopvang belemmerend werken op de reïntegratie van WW en WAO-gerechtigden. Wel moet de invloed van deze wetswijziging op de wachtlijsten in de kinderopvang genuanceerd worden. In die zin dat de problemen in de kinderopvang, zoals tekort aan personeel en tekort aan goede locaties ook van invloed zijn.
Ondanks het feit dat de doelstelling achter deze wetswijziging de steun heeft van deze leden willen zij nog een aantal vragen stellen en opmerkingen maken.
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. De wet beoogt de kinderopvang voor uitkeringsgerechtigden (gedeeltelijk) te financieren.
De leden van de SGP staan in het algemeen terughoudend tegenover overheidsbemoeienis die neerkomt op stimulering van de kinderopvang buitenshuis en plaatsen daarom ook vraagtekens bij de wenselijkheid van dit wetsvoorstel. Zij vragen in hoeverre dit wetsvoorstel rekening houdt met diegenen die ervoor willen kiezen in het bijzonder de jonge kinderen zoveel mogelijk thuis te verzorgen en op te vangen, dan wel ook informele vormen van opvang in bijvoorbeeld familiekring te benutten.
Het wetsvoorstel is gebaseerd op de veronderstelling dat problemen bij de kinderopvang uitkeringsgerechtigden weerhoudt van werkaanvaarding. Heeft de regering meer inzicht in de mate waarin dit het geval zou zijn? Welke onderzoeken zijn in dit verband uitgevoerd?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven voor de komende vijf jaar over hoeveel uitkeringsgerechtigden het gaat, uitgesplitst naar WAO-ers en WW-ers.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de WIW en de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 2000 nader in verband kunnen brengen met de voorgestelde wetswijziging? Wat voegt dit wetsvoorstel toe voor alleenstaande ouders? Is er geen sprake van overlap? Kunnen alleenstaande ouders gebruik maken van meerdere regelingen?
2. De inhoud van het wetsvoorstel
Voor uitkeringsontvangers bestaat geen recht op kinderopvang. Het LISV zal beoordelen of het financieren van kinderopvang de kans vergroot dat een uitkering wordt bespaard. Op zichzelf kan het logisch zijn het LISV die beoordeling te laten doen. Tegelijkertijd kan de vraag worden gesteld of in die gevallen waarin de uitkeringsontvanger kiest voor een persoonsgebonden reintegratiebudget zo'n beoordeling niet achterwege moet blijven als het budget eenmaal is toegekend. Moet in zulke gevallen het persoonsgebonden budget ook niet automatisch worden verhoogd met de kosten voor financiering kinderopvang (uiteraard alleen als er kinderen jonger dan 12 jaar in het gezin zijn)?
Is er in principe financiële ruimte voor het LISV om alle theoretisch daarvoor in aanmerking komende uitkeringsontvangers met jonge kinderen de bijdrage toe te kennen? Of moet het LISV kiezen omdat het budget beperkt is en zal het LISV dan een keuze moeten maken tussen diegenen die het meest en het minst kansrijk zijn in het zoeken van werk?
Met het onderhavige wetsvoorstel krijgt het Lisv de bevoegdheid voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden kinderopvang (gedeeltelijk) te financieren. Gesteld wordt dat het Lisv telkenmale een afweging maakt of het financieren van kinderopvang de kans vergroot dat een uitkering wordt bespaard. De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven op welke wijze en op grond van welke criteria het Lisv deze afweging zal gaan maken.
Ook krijgt het Lisv de mogelijkheid gedurende maximaal 12 maanden een tegemoetkoming voor kinderopvang aan werkgevers toe te kennen. Deze leden vragen, gelet op de ruime termijn van 12 maanden, hoe een en ander zich verhoudt tot de situatie ten aanzien van werknemers die reeds bij een werkgever in dienst zijn. Het kan immers niet zo zijn dat omwille van de overigens zinvolle reïntegratie, de voormalig uitkeringsgerechtigde in een gunstigere (ook financiële) situatie komt te verkeren dan de overige werknemers in een bedrijf. Deze leden verzoeken de regering hier uitgebreid op in te gaan. Ook vragen zij de regering aan te geven welke rol de armoedeval in dit kader speelt, nu de ten behoeve van betrokkenen te geven subsidie na hun reïntegratie vroeg of laat zal komen te vervallen, waardoor zij mogelijk zelf met deze kosten worden geconfronteerd.
De leden van de CDA-fractie kunnen de tripartiete verantwoordelijkheid voor de kinderopvang onderschrijven. Zij menen dat werkgevers en werknemers allereerst primair een verantwoordelijkheid hebben voor een gedeelde financiering, waarbij de overheid fiscaal ondersteunt en de financiële toegankelijkheid garandeert door werknemers tegemoetkoming te verschaffen in de kosten van kinderopvang. Voor uitkeringsgerechtigden, die een reïntegratie- of scholingstraject volgen en waar dus de werkgever ontbreekt, ligt het voor de hand dat de uitkeringsinstantie de rol van werkgever op zich neemt. Deze leden vragen om een nadere reactie op de volgende vragen. Wordt deze redenering ook doorgetrokken voor uitkeringsgerechtigden die niet onder de verantwoordelijkheid van het Lisv vallen? Kunt u ook uiteenzetten hoe in dit verband met werkzoekenden zonder uitkering wordt omgegaan?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat het in sommige gevallen op dit moment nodig is dat het Lisv ook ten behoeve van werkenden kinderopvang financiert. Zij vinden dit echter geen wenselijke situatie en zijn van mening dat de regeling op dit punt een tijdelijk karakter dient te hebben, tot er een systeem van vraagsturing en vraagfinanciering ingevoerd is. Onderschrijft de regering dit standpunt, zo vragen deze leden. Een uitkeringsgerechtigde krijgt niet van de ene op de andere dag een baan. Er zit enige tijd tussen. In die periode kan, zeker in de toekomst, kinderopvang gevonden worden. Of is de regering van mening dat de wachtlijsten voor de kinderopvang de lengte zullen behouden die ze nu hebben?
Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling is de financiering van kinderopvang van werkenden primair een zaak van sociale partners. De overheid faciliteert en waarborgt de financiële toegankelijkheid, zo zijn zij van mening. De drempel voor werkgevers om mensen met kinderen in dienst te nemen zal ten aanzien van uitkeringsgerechtigden even groot zijn als ten aanzien van werkzoekende zonder uitkering of werknemers die van baan willen veranderen. De gekozen vormgeving voor kinderopvang dient naar de mening van de CDA-fractie de belemmeringen voor al deze groepen weg te nemen.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de keuze om uitkeringsgerechtigden geen recht op financiering van kinderopvang te geven. Zij vragen echter welke afwegingscriteria het Lisv zal hanteren bij de afweging. Wanneer is het lonend om voor een uitkeringsgerechtigde kinderopvang te financieren? Wordt daarbij ook met individuele factoren rekening gehouden, zoals de mogelijkheid voor de werkende partner om via zijn of haar werkgever kinderopvang te regelen? Of met de mogelijkheden die de uitkeringsgerechtigde heeft om informele opvang te regelen? Wordt ook rekening gehouden met de aanwezigheid van een niet-werkende partner?
Verder vragen deze leden om nog eens precies aan te geven in welke situaties de werkgever een tegemoetkoming kan krijgen in de kosten van kinderopvang. Kan dat alleen als de betrokken werknemer in de afgelopen zes maanden voor zijn indiensttreding een traject heeft doorlopen of al gebruik heeft gemaakt van door het Lisv gefinancierde kinderopvang? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Vallen uitkeringsgerechtigden die zonder voorafgaand traject een baan vinden buiten deze regeling?
De leden van de D66-fractie kunnen instemmen met de mogelijkheid die het Lisv krijgt voor bepaalde groepen WW-gerechtigden en arbeidsgehandicapten kinderopvang te financieren.
Zij hebben enige vragen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom is gekozen voor de leeftijd van het kind tot 12 jaar? Het bevreemdt deze leden nog steeds dat in verschillende wetten voor verschillende leeftijdsgrenzen van kinderen wordt gekozen (ANW, BW ouderschapsverlof etc.). Zij vragen een reactie van de staatssecretaris.
Is de staatssecretaris met hen van mening dat ook oudere kinderen (tot 16 jaar) behoefte hebben aan een zekere mate van opvang na schooltijd?
De aan het woord zijnde leden vragen waarom er geen recht op kinderopvang van uitkeringsgerechtigden wordt gecreëerd en de uitkeringsgerechtigde afhankelijk wordt gemaakt van een afweging van het Lisv. Bovendien uiten de leden van de D66-fractie hun vrees dat die afweging wel eens tijd kan gaan kosten.
Welke beslistermijnen gelden voor het toekennen van financiering van kinderopvang voor WW-gerechtigden en arbeidsgehandicapten? Is een periode van 6 maanden niet erg lang? Zij vrezen dat de voorgestelde regels met betrekking tot het verdelen van de kosten in geval van een ongehuwd samenwonende dan wel gehuwde partners gecompliceerd is en wellicht een desincentive kan vormen en vragen de staatssecretaris hierop in te gaan.
Ook de leden van de GroenLinksfractie vragen op grond van welke criteria het Lisv gaat bepalen of een uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor financiering van kinderopvang. Worden deze criteria vastgelegd in interne beleidsregels van het Lisv, ministeriële regeling of een AMvB Vervolgens vragen zij waar de grens van 6 maanden op is gebaseerd. Waarom uiterlijk 6 maanden na beëindiging van een reïntegratietraject en niet bijvoorbeeld na een jaar? En waarom niet voor tenminste een jaar in dienst in plaats van 6 maanden?
Door de regels zullen werkgevers worden gestimuleerd kinderopvang aan hun werknemers aan te bieden. Is een achterliggende doelstelling ook dat werkgevers zo worden gestimuleerd werknemers met een arbeidshandicap en weinig kans op de arbeidsmarkt in dienst te nemen? Waarom is dit geen doelstelling en is de regering bereid om hierover alsnog een passage in de nota naar aanleiding van het verslag op te nemen?
De tegemoetkoming aan de werkgevers is voor maximaal 12 maanden. Wat gebeurt er na die periode? Stopt die bijdrage dan ineens of komt er een afbouwregeling? Hoe beoordeelt de regering het gevaar dat werkgevers arbeidsgehandicapten en WW-ers slechts tijdelijk in dienst nemen en zodra de vergoeding stopt ontslaan.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader te onderbouwen hoe zij tot de verwachting komt dat de regeling budgettair neutraal kan worden uitgevoerd. Dit omdat de regering zelf stelt dat men ervan uitgaat dat het aantal personen dat als gevolg van de voorgestelde regeling uitstroomt naar betaald werk kleiner is dan het aantal personen dat gebruik maakt van de regering.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de geschatte uitvoeringskosten zijn en of er sprake is van een verzwaring van de administratieve lastendruk. Verder vragen zij hoeveel mensen potentieel in aanmerking komen voor deze regeling en waarop het plafond van 3000 gebaseerd is. Wat is de doelstelling ten aanzien van de verhoging van de arbeidsparticipatie? Verder vragen zij hoeveel mannen en hoeveel vrouwen naar verwachting van de in dit wetsvoorstel geboden mogelijkheden gebruik zullen (kunnen) maken en waarop deze verwachting gebaseerd is? Wat zijn precies de geschatte baten en hoe zijn die opgebouwd?
De regering stelt dat de baten de kosten van de regeling opheffen. De leden van de SGP-fractie zouden graag een nadere cijfermatige onderbouwing zien.
Artikel I. Wijziging Werkloosheidswet
In de artikelsgewijze toelichting staat vermeld dat het Lisv voor 3000 uitkeringsgerechtigden kinderopvang kan financieren of een tegemoetkoming aan de werkgever kan verstrekken. De leden van de VVD-fractie hebben vergeefs gezocht naar een motivering van het gekozen aantal van 3000 per jaar. Deze leden vragen de regering dit aantal alsnog te motiveren. Begrijpen zij het goed dat indien in een jaar voor 3000 uitkeringsgerechtigden kinderopvang is gefinancierd danwel een tegemoetkoming aan de werkgever is verstrekt, volgende verzoeken in het betreffende jaar niet meer zullen worden gehonoreerd?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie de regering meer expliciet in te gaan op haar voorstel om uit een oogpunt van uitvoerbaarheid slechts één peilmoment te gebruiken als het gaat om het bepalen of men gehuwd danwel ongehuwd is en of de partner arbeidsinkomsten heeft. Is de regering niet van mening dat een en ander verstandig is mede gelet op beperking van de fraudegevoeligheid?
De leden van de CDA-fractie vragen of ten behoeve van een gehuwde uitkeringsgerechtigde wiens partner geen inkomsten heeft 100% van de kosten voor de kinderopvang (minus de ouderbijdrage) wordt gefinancierd. Tevens vragen zij op welke derden gedoeld wordt bij de uitbesteding van de uitvoering van de regeling.
De werkgever van een gehuwde werknemer wiens echtgenoot geen inkomsten uit arbeid heeft komt in aanmerking voor de tegemoetkoming voor de kinderopvang, zo stellen de leden van de GroenLinksfractie vast. Geldt dit ook voor ongehuwd samenwonenden met of zonder een samenlevingscontract en voor andere samenlevingsvormen? Wat gebeurt er als de echtgenoot/partner wel enige inkomsten heeft maar hierbij onder het sociaal minimum blijft? Worden hiervoor nadere regels getroffen? De tegemoetkoming bedraagt 50% van de kosten die voor kinderopvang voor de betrokken werknemer zijn gemaakt als de echtgenoot inkomsten uit arbeid geniet. Is deze tegemoetkoming niet afhankelijk van het inkomen van deze echtgenoot? Wordt dit percentage nog nader gedifferentieerd?
Is het percentage van 50% gebaseerd op het feit dat de kosten van kinderopvang gelijkelijk moeten worden verdeeld over de 2 partners? Wat gebeurt er als de partner/echtgenoot niet in aanmerking komt voor een vergoeding voor de kinderopvang bij zijn werkgever? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden die een echtgenoot/partner hebben die wel in aanmerking komt voor een vergoeding bij zijn werkgever en een echtgenoot/partner die geen enkele vergoeding voor de kinderopvang krijgt? Door wie moet die andere 50% betaald worden als de echtgenoot/partner niet in aanmerking voor een tegemoetkoming van zijn werkgever komt en ook nog eens een laag inkomen heeft? Kunnen deze situaties zich voordoen?
Het Lisv kan ten hoogste voor 3000 werknemers een tegemoetkoming in de kinderopvang verstrekken en voor ten hoogste 3000 arbeidsgehandicapten. Waarop zijn deze aantallen gebaseerd? Bekent dat dus dat in totaal er 6000 tegemoetkomingen kunnen worden verstrekt? Wat gebeurt er als er meer aanvragen zijn? Is het een gesloten of een open-einde regeling?
De uvi's kunnen een bemiddelingsbureau inschakelen dat de uitvoering van de kinderopvangregeling op zich gaat nemen. Welke eisen zullen er worden gesteld aan deze bureaus en zullen meerdere offertes worden opgevraagd en vergeleken? Zijn er al bemiddelingsbureaus benaderd? Zo ja, om welke bureaus gaat het hierbij dan?
Ook de leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering dan de financiering van toepassing kan verklaren op ten hoogste 3000 arbeidsgehandicapten (zie artikel 22a, derde lid). Kan dit aantal nader worden onderbouwd? Hoe wordt bepaald wie voor deze regeling in aanmerking komt?
De leden van de CDA-fractie vragen een verdere motivering van de keuze om de financiering van kinderopvang op grond van artikel 74, eerste lid van de WW, niet ten laste van de overheidswerkgever te laten komen. Deze heeft toch immers indirect en op termijn voordeel van deze investering? Is dit niet een gevolg van de keuze voor eigen-risicodragen om ook deze kosten voor eigen rekening te nemen?
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Verburg (CDA), Smits (PvdA), Spoelman (PvdA), Van der Staaij (SGP), Orgü (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balkenende (CDA), Wilders (VVD), Santi (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD).
Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der, Hoeven (CDA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Hamer (PvdA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Schoenmakers (PvdA), Middel (PvdA), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Wagenaar (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (VVD), Oudkerk (PvdA), Klein Molekamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27269-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.