27 250
Regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van Samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeel-Houderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Tavarnelle

28 juli 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is in verband met de liberalisering van de elektriciteitsproductie te voorzien in regels voor de verdeling van rechten en verplichtingen bij de beëindiging van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector, voor de tegemoetkoming in de daarmee verband houdende kosten van die sector en voor de overgang van de meerderheid van de aandelen van de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet naar de Staat;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

1. In deze wet wordt verstaan onder productiebedrijf of aangewezen vennootschap: de rechtspersoon die vergunninghouder onderscheidenlijk aangewezen vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 was, of de rechtsopvolger daarvan.

2. Onder de overige in deze wet gebruikte termen wordt verstaan hetgeen daaronder verstaan wordt in de Elektriciteitswet 1998.

Paragraaf 2. Verdeling van rechten en verplichtingen

Artikel 2

1. De productiebedrijven zijn gezamenlijk aansprakelijk voor de kosten, bedoeld in het tweede lid, met inachtneming van de volgende onderlinge verdeling:

a. n.v. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland: 29,5%;

b. n.v. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland: 28,5%;

c. n.v. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland: 19,5%;

d. n.v. Energieproduktiebedrijf UNA: 22,5%.

2. De kosten waarvoor de productiebedrijven gezamenlijk aansprakelijk zijn, betreffen:

a. de kosten die voortvloeien uit de exploitatie van de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec tot en met het tijdstip waarop die installatie wordt overgenomen;

b. de kosten die voortvloeien uit de aflossing van de lening die de n.v. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland heeft verstrekt aan de aangewezen vennootschap;

c. de kosten die voortvloeien uit de overeenkomsten tot invoer van gas of elektriciteit die de aangewezen vennootschap heeft gesloten met Electricité de France, Preussen Elektra A.G., Vereinigte Elektrizitätswerke Westfalen A.G., Statkraft SF en Statoil, dan wel de kosten verbonden aan het overdragen van de overeenkomsten aan derden;

d. de overige kosten die voortvloeien uit de vereffening van de rechten en verplichtingen van de aangewezen vennootschap als deze wordt ontbonden.

3. Indien na de exploitatie van de installatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de aflossing van de lening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de overdracht van de overeenkomsten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en de vereffening van de rechten en plichten van de aangewezen vennootschap, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, een batig saldo resulteert, zijn de productiebedrijven gerechtigd tot dat saldo met inachtneming van de in het eerste lid bepaalde verdeling.

Artikel 3

1. De aangewezen vennootschap heeft jegens elk van de productiebedrijven een vorderingsrecht tot betaling van hetgeen die bedrijven verschuldigd zijn, voor het deel van de totale kosten, bedoeld in artikel 2, waarvoor elk bedrijf aansprakelijk is.

2. Betaling geschiedt binnen een termijn die zodanig wordt bepaald door de aangewezen vennootschap, dat die vennootschap tijdig kan voldoen aan haar betalingsverplichtingen met betrekking tot de in artikel 2, tweede lid, bedoelde productiemiddelen en overeenkomsten.

Artikel 4

De vorderingsrechten van de productiebedrijven uit hoofde van door hen met de aangewezen vennootschap gesloten overeenkomsten inzake de bouw van productiemiddelen vervallen.

Artikel 5

De productiebedrijven hebben naar rato van hun bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en c, jegens de aangewezen vennootschap recht op levering van de elektriciteit die door die installatie wordt geproduceerd, onderscheidenlijk op levering van de elektriciteit die of het gas dat ter uitvoering van die overeenkomsten aan die vennootschap wordt geleverd.

Paragraaf 3. Tegemoetkoming in de kosten

Artikel 6

1. Onze Minister stelt ten hoogste tien jaar lang ieder jaar een toeslag vast, die is verschuldigd door alle afnemers, met uitzondering van netbeheerders.

2. De toeslag wordt de eerste maal vastgesteld binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel. De toeslag voor de overige negen jaren wordt vastgesteld vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan dat waarop de toeslag betrekking heeft.

3. De toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van het totale bedrag dat een afnemer verschuldigd is voor het transport van elektriciteit naar zijn aansluiting en voor het verrichten van systeemdiensten.

4. De toeslag is niet hoger dan 10% van het bedrag, bedoeld in het derde lid.

5. Onze Minister stelt de hoogte van de toeslag vast met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, waarin in ieder geval wordt bepaald dat geen tegemoetkoming wordt gegeven in de kosten waarvoor een bijdrage wordt gegeven door middel van een subsidie of een fiscale maatregel.

Artikel 7

De opbrengst van de toeslag dient ter tegemoetkoming:

a. in de kosten die voortvloeien uit overeenkomsten met betrekking tot stadsverwarming die tussen productiebedrijven en leveranciers zijn gesloten voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989, voor zover de daarbij overeengekomen projecten in uitvoering zijn genomen voor dat tijdstip,

b. in de kosten verbonden aan het overnemen van de aandelen van de n.v. Demkolec of van de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec, en

c. in de kosten verbonden aan de inning van de toeslag door de netbeheerders.

Artikel 8

1. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels innen de netbeheerders de toeslag van de afnemers, niet zijnde netbeheerders, tegelijkertijd met het innen van de bedragen die afnemers verschuldigd zijn voor het transport van elektriciteit en voor het verrichten van systeemdiensten.

2. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels dragen de netbeheerders de opbrengst van de toeslag aan hem af.

3. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels draagt Onze Minister het desbetreffende deel van de opbrengst van de toeslag af aan:

a. de rechtspersonen die de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, dragen, waarbij elke rechtspersoon ieder jaar een percentage van de opbrengst ontvangt dat overeenkomt met zijn aandeel in de totale hoeveelheid geproduceerde warmte in TJ van de productiebedrijven;

b. de rechtspersonen die de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, dragen.

4. Onze Minister draagt het desbetreffende deel van de toeslag niet af aan de rechtspersonen, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, dan nadat hij heeft ingestemd met de aan hem verstrekte opgave van de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, die in dat jaar voor hun rekening zijn, waarbij de desbetreffende rechtspersoon tevens aangeeft hoe groot de totale hoeveelheid door hem geproduceerde warmte in TJ is.

5. Onze Minister draagt het desbetreffende deel van de toeslag niet af aan de rechtspersonen, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, dan nadat de desbetreffende rechtspersonen de aandelen van de n.v. Demkolec of de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec hebben overgenomen en hij heeft ingestemd met de aan hem verstrekte opgave van de kosten die de desbetreffende rechtspersonen dragen vanwege het overnemen van de aandelen of de installatie.

Artikel 9

1. Het tarief dat iedere afnemer, niet zijnde een beschermde afnemer, verschuldigd is aan de netbeheerder van het gebied waarin hij is gevestigd, voor de totale hoeveelheid elektriciteit die die netbeheerder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 getransporteerd heeft naar zijn aansluiting, wordt verhoogd met f 0,0117 per kWh.

2. Het tarief dat iedere beschermde afnemer verschuldigd is aan de vergunninghouder van het gebied waarin hij is gevestigd, voor de totale hoeveelheid elektriciteit die die vergunninghouder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 aan hem geleverd heeft, wordt verhoogd met f 0,0117 per kWh.

3. Indien een afnemer aan een netbeheerder of een vergunninghouder over het jaar 2000 of een gedeelte daarvan reeds een voorschot betaald heeft om de tariefverhoging, bedoeld in het eerste of het tweede lid, te voldoen, verrekent de netbeheerder of de vergunninghouder bij de eindafrekening over het jaar 2000 dit voorschot met de totale verschuldigde tariefverhoging.

4. De opbrengst van de tariefverhogingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, wordt door de netbeheerders, onderscheidenlijk de vergunninghouders voor 1 juli 2001 afgedragen aan de aangewezen vennootschap.

5. De aangewezen vennootschap doet Onze Minister opgave van de hoogte van de opbrengst van de tariefverhogingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, en voegt daarbij een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de opgave. Indien de totale opbrengst van de tariefverhogingen meer is dan f 400 000 000, draagt de aangewezen vennootschap het meerdere af aan Onze Minister, die dat bedrag bestemt voor de tegemoetkoming in de kosten, bedoeld in artikel 7.

Paragraaf 4. Verkrijging aandelen landelijk netbeheerder

Artikel 10

1. De Staat is gemachtigd aan de aangewezen vennootschap een redelijke prijs te betalen voor de aandelen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

2. Het is verboden aandelen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet over te dragen aan producenten, leveranciers of handelaren, aan rechtspersonen die met een producent, leverancier of handelaar verbonden zijn in een groep in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of die een deelneming hebben in een producent, leverancier of handelaar in de zin van artikel 24c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of aan natuurlijke personen die werkzaam zijn voor een producent, leverancier of handelaar dan wel die anderszins daarmee verbonden zijn. Een overdracht van aandelen die in strijd is met de eerste volzin, is nietig.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 11

1. Ten behoeve van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet kan Onze Minister inzage nemen of door personen, door hem bij uitdrukkelijke en bijzondere volmacht aangewezen, doen nemen van zakelijke gegevens en bescheiden van een producent, een leverancier, een handelaar, een netbeheerder of een afnemer.

2. Artikel 5:17, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 78, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om inzage van gegevens en bescheiden als bedoeld in het eerste lid.

3. Onze Minister kan de rechtspersonen, bedoeld in artikel 8, derde lid, verzoeken een verklaring te voegen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de opgave, bedoeld in artikel 8, vierde lid.

Artikel 12

1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet komt zijn verbintenissen uit overeenkomsten, gesloten met de aangewezen vennootschap, na, met dien verstande dat hij tot de hierna te noemen tijdstippen op aanvraag ten hoogste de hierna te noemen hoeveelheid capaciteit voor het transport van elektriciteit kan toewijzen aan de aanvrager, indien deze aanvrager verbintenissen tot invoer van elektriciteit nakomt die voortvloeien uit een of meer van de hierna te noemen overeenkomsten, zoals deze luidden op 1 augustus 1998:

a. voor zover het de in 1989 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Electricité de France anderzijds gesloten overeenkomst betreft: 600 MW voor de periode tot en met 31 maart 2002 en 750 MW voor de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2009;

b. voor zover het de in 1989 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Preussen Elektra A.G. anderzijds gesloten overeenkomst betreft: 300 MW voor de periode tot en met 31 december 2005;

c. voor zover het de in 1990 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Vereinigte Elektrizitätswerke Westfalen A.G. anderzijds gesloten overeenkomst betreft: 600 MW voor de periode tot en met 31 maart 2003.

2. Een aanvraag om transportcapaciteit op grond van het eerste lid heeft betrekking op de toewijzing van capaciteit:

a. voor een periode van ten hoogste drie maanden en

b. voor ten hoogste de hoeveelheid uren die in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 1 augustus 2000 in de overeenkomende periode van drie maanden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet werden toegewezen voor de nakoming van de desbetreffende overeenkomst.

3. Indien degene aan wie de capaciteit op grond van het eerste lid toegewezen is, weet dat hij de hem toegewezen capaciteit gedurende een bepaalde periode niet zal gebruiken, meldt hij dat aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig de procedure die deze hanteert inzake capaciteit die is toegewezen maar die niet wordt gebruikt. Na deze melding vervalt de toewijzing van de desbetreffende capaciteit voor de aangegeven periode.

4. Indien de aangewezen vennootschap de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, overdraagt aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag doet om toewijzing van transportcapaciteit, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de in het eerste lid bedoelde hoeveelheid capaciteit toewijzen aan die andere natuurlijke persoon of rechtspersoon. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

1. Het tarief dat door een vergunninghouder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 in rekening wordt gebracht voor het leveren van elektriciteit, gas of warmte aan beschermde afnemers kan ter dekking van de in artikel 10, tweede lid, van de Wet energiedistributie bedoelde kosten worden verhoogd met ten hoogste 5,04%.

2. Indien een beschermde afnemer aan een vergunninghouder over het jaar 2000 of een gedeelte daarvan reeds een voorschot betaald heeft om de tariefsverhoging, bedoeld in het eerste lid, te voldoen, verrekent de vergunninghouder bij de eindafrekening over het jaar 2000 dit voorschot met de totale verschuldigde tariefsverhoging.

Artikel 14

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroep tegen een besluit op grond van deze wet de rechtbank te Arnhem bevoegd.

Paragraaf 6. Wijziging andere wetten

Artikel 15

De Elektriciteitswet 1998 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt na «de netbeheerder» ingevoegd: , niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet,.

2. Het derde lid vervalt.

B

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 11a

1. De artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet en haar statuten worden dienovereenkomstig ingericht.

2. Het is aan de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet niet toegestaan haar statuten te wijzigen dan nadat aan de wijziging door Onze Minister goedkeuring is verleend. Onze Minister weigert goedkeuring indien de statuten na de wijziging niet in overeenstemming zijn met dit artikel.

3. Een producent, leverancier of handelaar, een rechtspersoon die met een producent, leverancier of handelaar verbonden is in een groep in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of die een deelneming heeft in een producent, leverancier of handelaar in de zin van artikel 24c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een natuurlijke persoon die werkzaam is voor een producent, leverancier of handelaar dan wel die anderszins daarmee verbonden is, mag niet meer dan 10% van het totaal van de aandelen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, bezitten.

4. Een producent, leverancier, handelaar, rechtspersoon of natuurlijke persoon als bedoeld in het derde lid die meer dan 10% van het totaal van de aandelen bezit of verkrijgt in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, is verplicht zijn belang in die vennootschap terug te brengen tot ten hoogste 10% van het totaal van de aandelen in die vennootschap.

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een belang heeft in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en die producent, leverancier of handelaar wordt of zich in de zin van het derde lid verbindt met dan wel een deelneming verkrijgt in een producent, leverancier of handelaar.

6. Het bestuur en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen van de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet hebben direct noch indirect binding met een producent, een leverancier, een handelaar of een aandeelhouder van deze vennootschap.

7. Een lid van de raad van commissarissen van de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet wordt niet benoemd dan nadat de Minister van Economische Zaken heeft ingestemd met het voornemen tot benoeming.

8. Het is verboden vermogensbestanddelen die tezamen het landelijk hoogspanningsnet, of een deel daarvan, vormen, over te dragen aan een ander dan de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, tenzij Onze Minister instemt met die overdracht. Een overdracht van vermogensbestanddelen die in strijd is met de eerste volzin, is nietig.

C

In artikel 24, tweede lid, vervalt: , met inachtneming van artikel 25.

D

Artikel 25 vervalt.

E

Artikel 26, vierde lid, komt te luiden:

4. Het besluit, bedoelt in het eerste lid, mag niet het gevolg hebben dat de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren of de hoeveelheid capaciteit die wordt toegewezen op grond van artikel 12 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, wordt beperkt.

F

Aan artikel 31 worden drie leden toegevoegd, die luiden:

3. In de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in ieder geval een regeling opgenomen voor het bepalen van de omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten en voor het toewijzen van de beschikbare capaciteit op die netten, waaronder tevens begrepen wordt het veilen van capaciteit dan wel het volgens een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit, en het toewijzen van capaciteit die een afnemer niet gebruikt.

4. De omvang van de capaciteit die toegewezen kan worden door middel van een veiling of een andere marktconforme methode is ten hoogste de totale omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten na aftrek van:

a. de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren,

b. de hoeveelheid capaciteit die wordt toegewezen op grond van artikel 12 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector en

c. de hoeveelheid capaciteit die de directeur van de dienst op grond van artikel 26 heeft bestemd voor bepaalde verzoekers om transport van elektriciteit.

5. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet benut de opbrengst van het veilen of op een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit overeenkomstig de regeling, bedoeld in het derde lid, in ieder geval voor het opheffen van beperkingen in de transportcapaciteit.

G

Paragraaf 2 van hoofdstuk 8 vervalt.

Artikel 16

In artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, de artikelen 8, vierde lid, en 11.

Artikel 17

In onderdeel 4 van de bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, wordt «De artikelen 56 en 77 tot en met 77c van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door: Artikel 76 van de Elektriciteitswet 1998 en de Overgangswet elektriciteitsproductiesector.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 18

1. De vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet, dan wel de groep waarvan die vennootschap deel uitmaakt, brengt haar statuten in overeenstemming met de artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en met artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998 uiterlijk met ingang van de eerste dag van de eerste kalendermaand na de inwerkingtreding van dit artikel.

2. Nadat de termijn, bedoeld in het eerste lid, is verstreken zijn bepalingen in de statuten van de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet of van de groep waarvan die vennootschap deel uitmaakt, die in strijd zijn met de in het eerste lid genoemde bepalingen, nietig.

Artikel 19

Onze Minister zendt vóór 31 december 2002 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van artikel 10 van deze wet en van artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 20

Deze wet wordt aangehaald als: Overgangswet elektriciteitsproductiesector.

Artikel 21

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. De artikelen 9 en 13 treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 2000.

3. Artikel 10, tweede lid, vervalt met ingang van 1 januari 2003.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven