nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
In richtlijn 92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen
(PbEG L 225), zijn de hoofdlijnen van de Europese typegoedkeuring van twee-
en driewielige motorrijtuigen neergelegd. Op grond van artikel 15, vierde
lid onder c, van deze kaderrichtlijn blijven nationale goedkeuringen, die
zijn verleend vóór het van toepassing worden van bijzondere
richtlijnen, van kracht gedurende ten hoogste
vier jaar na de datum waarop de betrokken bijzondere richtlijn geïmplementeerd
moet zijn in de nationale wetgeving.
Ter uitvoering van deze overgangsbepaling in de richtlijn is in artikel
30, tweede lid, van de per 1 januari 1995 in werking getreden Invoeringswet
Wegenverkeerswet 1994 bepaald dat nationale typegoedkeuringen van twee- en
driewielige motorrijtuigen, verleend voor de implementatie van een bijzondere
richtlijn, van kracht blijven gedurende twee jaar na de implementatie van
die bijzondere richtlijn. De kortere termijn van twee jaar is indertijd in
het bijzonder gekozen om de aanpassing van snorfietsen – die relatief
eenvoudig konden worden opgevoerd en die dan ook veelvuldig met aanzienlijk
hogere dan de toegestane snelheid werden bereden – aan de komende EG-maatregelen
ter bestrijding van het opvoeren (de zgn.anti-opvoermaat-regelen) te bespoedigen.
Er is nu echter aanleiding deze keuze te heroverwegen. Zo is inmiddels
gebleken dat alle andere EU-lidstaten hebben gekozen voor een overgangstermijn
van vier jaar. Bovendien is een wijziging van bovengenoemde kaderrichtlijn
in voorbereiding waarbij de overgangstermijn van ten hoogste vier jaar zal worden omgezet in een overgangstermijn van vier jaar,
en de lidstaten dus geen ruimte meer hebben een kortere termijn te regelen.
Voorts is op 3 juni 1996 tussen de BOVAG, de RAI, de NCBRM, de ANWB en de
minister van Verkeer en Waterstaat een convenant gesloten op grond waarvan
de georganiseerde vakhandel al sinds geruime tijd uitsluitend nog snorfietsen
op de markt brengt die al aan de anti-opvoermaatregelen voldoen.
Is er nu niet alleen geen reden meer voor een kortere overgangstermijn
dan de genoemde vier jaar, het is bovendien gewenst met de verlenging van
de huidige termijn naar vier jaar niet te wachten op de bovenbedoelde
wijziging van de kaderrichtlijn. Het nog langer uitblijven van die verlenging
plaatst de producenten en importeurs van twee- of driewielige motorvoertuigen
in Nederland immers in een ongunstige concurrentiepositie ten opzichte van
de branchegenoten in de andere lidstaten, waar zoals gezegd een overgangstermijn
van vier jaar geldt. In het bijzonder de motorfietsbranche heeft aangegeven
hierdoor problemen te ondervinden.
Voorgesteld wordt thans dan ook de termijn van twee jaar na inwerkingtreding
van de bijzondere richtlijnen, zoals opgenomen in artikel 30, tweede lid,
van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994, te wijzigen in een termijn van
vier jaar vanaf het tijdstip waarop aan de in artikel 15, vierde lid, onderdeel
c, van richtlijn 92/61/EEG bedoelde bijzondere richtlijnen uiterlijk uitvoering
moet zijn gegeven. Met deze formulering wordt aangesloten bij de laatstgenoemde
richtlijnbepaling, waarin als referentiedatum de uiterste implementatiedatum
van de bijzondere richtlijnen wordt gehanteerd.
Het is wenselijk dat de onderhavige wetswijziging in werking treedt vòòr
17 juni 2001. Achtergrond daarvan is dat op die datum de thans geldende overgangstermijn
van twee jaar afloopt, te rekenen vanaf de uiterste implementatiedatum van
richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen
op twee of drie wielen (PbEG L 226), de zgn. multi-richtlijn. In deze richtlijn
worden met betrekking tot een 12-tal aspecten van twee- en driewielige motorrijtuigen
voor het eerst Europese toelatingseisen gesteld. Zou dit wetsvoorstel niet
tijdig voor 17 juni 2001 in werking treden dan zouden de desbetreffende nationale
type-goedkeuringen op die datum vervallen in plaats van twee jaar later, zoals
met dit wetsvoorstel wordt beoogd. Na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
eindigt die overgangstermijn op 17 juni 2003.
Deze wijziging heeft de instemming van de betrokken branche-organisatie.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos