27 247
Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met de overdracht van de heffingsbevoegdheid scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid aan de Sociaal-Economische Raad

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het onderhavige voorstel strekt ertoe de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot het opleggen van een heffing ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid over te dragen aan de Sociaal-Economische Raad (SER).

Deze heffingsbevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is nu geregeld in artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Ingevolge dit artikel is hoofdstuk VII A (artikelen 46a, 46b en 46c) van de WOR, waarin de rol van de SER bij de heffing ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden is geregeld, niet van toepassing op ondernemingen, waarin uitsluitend of nagenoeg uitsluitend krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht. In dit artikel is tevens bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de wijze van heffing, de bestemming van de opbrengst van de heffing alsmede de voorwaarden waaronder deze opbrengst wordt afgedragen.

Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid (hierna: het Besluit). Bij dit Besluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de heffing die door de SER wordt opgelegd aan ondernemers in de marktsector.

Het heffingssysteem in de marktsector is als volgt. Op grond van artikel 46a van de WOR wordt door de SER bij verordening een heffing opgelegd aan ondernemers die verplicht zijn een ondernemingsraad in te stellen. De heffing bestaat uit een jaarlijks opnieuw vast te stellen percentage van het premieplichtig loon krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Werkloosheidswet. De heffing wordt in het algemeen geïnd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), dat voor de uitvoering van de inning gebruik maakt van de uitvoeringsinstellingen. De opbrengsten uit de heffing worden afgedragen aan de SER. In artikel 46b van de WOR is bepaald dat de SER onder door hem te stellen voorwaarden uit de opbrengst van de heffing subsidies kan verstrekken aan rechtspersonen die zich ten doel stellen de werkzaamheden van andere rechtspersonen op het gebied van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden te begeleiden en te ondersteunen. In de praktijk wordt uit de opbrengst van de heffing een subsidie verstrekt aan het Gemeenschappelijk Begeleidingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO), dat bestuurd wordt door vertegenwoordigers van de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. Het GBIO begeleidt en ondersteunt de werkzaamheden van vormingsinstituten op het gebied van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden met name door bij te dragen in de financiering van de cursussen die deze instituten ten behoeve van ondernemingsraadsleden geven. Ingevolge artikel 46c van de WOR worden voorts de inkomsten en uitgaven ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden in de begroting en rekening van de SER vermeld.

Voor de overheidssector golden tot 1 januari 1998 wel enige afwijkingen. Deze afwijkingen waren het gevolg van het toen nog niet van toepassing zijn van de werknemersverzekeringen op het overheidspersoneel. Zo werd op grond van het Besluit de heffing geïnd door het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP), dat voor de uitvoering van de inning gebruik maakte van de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid Overheid en Onderwijs (USZO). De heffingsgrondslag bestond uit het loon dat in aanmerking kwam voor de zogeheten FAOP-invaliditeitspremie. De opbrengst werd door het FAOP afgedragen aan de SER die de gelden vervolgens op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de gelden in de marktsector ter beschikking stelde van het GBIO. De dienstverlening van het GBIO is in 1996 uitgebreid naar de ondernemingsraden in de overheidssector, waardoor er één gezamenlijk begeleidingsinstituut is dat zowel voor de ondernemingsraden in de marktsector als voor ondernemingsraden in de overheidssector werkt. Ook zijn sedertdien de sociale partners in de overheidssector vertegenwoordigd in het bestuur van het GBIO.

Per 1 januari 1998 is de wijze van inning in de overheidssector echter geheel in overeenstemming met die van de marktsector. De zorg voor de inning van de heffing is in artikel 46d, onderdeel g, van de WOR opgedragen aan het Lisv. De USZO blijft de inning uitvoeren. Ook is het sindsdien mogelijk om gebruik te maken van één van de heffingsgrondslagen genoemd in artikel 46a, tweede lid, van de WOR. Zo is thans in het Besluit bepaald dat de heffingsgrondslag wordt gevormd door het loon dat in aanmerking komt voor premieberekening krachtens de WAO. Het heffingspercentage wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld bij ministeriële regeling. Uitgangspunt hierbij is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het heffingspercentage in de marktsector.

Gelet op deze ontwikkelingen is de noodzaak van een afzonderlijke regeling voor de overheid grotendeels weggenomen. Daarom verdient het de voorkeur om ook de heffingsbevoegdheid ten aanzien van de overheidssector bij de SER te leggen. Dit wordt bereikt door artikel 46d, onderdeel g, van de WOR te schrappen en in artikel 46d, onderdeel e, van de WOR, waarin is bepaald dat de verordenende bevoegdheid van de SER zich niet uitstrekt tot overheidsondernemingen, een uitzondering te maken voor de verordening bedoeld in artikel 46a van de WOR. Hoofdstuk VII A van de WOR wordt daarmee onverkort van toepassing op de overheidsondernemingen. De SER legt de heffing op aan ondernemers in zowel de marktsector als in de overheidssector. De heffing wordt geïnd door het Lisv met gebruikmaking van de uitvoeringsinstellingen. Aangezien de heffing geacht wordt te zijn opgelegd door de SER, staat tegen de heffingsaanslag beroep open bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

Het bezwaar dat de overheidswerkgevers niet in de SER zijn vertegenwoordigd wordt in het onderhavige wetsvoorstel voldoende ondervangen door in artikel 46a, achtste lid, van de WOR een adviserende rol toe te kennen aan de sociale partners in de overheidssector. In de praktijk zal de verordening van de SER, voorzover deze betrekking heeft op ondernemingen in de overheidssector, voorgelegd worden aan de zogeheten WOR-Kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP). Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de overheidswerkgevers al invloed hebben op de hoogte van het heffingspercentage door de participatie in het bestuur van het GBIO.

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan de WOR-Kamer van de ROP en de SER. De WOR-Kamer van de ROP en de SER hebben bij brieven van 27 augustus 1999 respectievelijk 29 februari 2000 ingestemd met de overdracht van de heffingsbevoegdheid. Naar aanleiding van de opmerking van de SER is de bepaling inzake het overleg met de ROP voorafgaande aan de vaststelling van de heffingsverordening niet toegevoegd aan het zevende lid van artikel 46a, waarin het overleg met het Lisv is geregeld, maar opgenomen in een nieuw achtste lid van artikel 46a. Het overleg met de ROP dient ter borging van een inhoudelijk overleg en is dus van een andere aard dan het overleg met het Lisv.

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet zal bij koninklijk besluit worden bepaald. Het Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid komt dan van rechtswege te vervallen. Het ligt in de bedoeling om de overdracht in te laten gaan met ingang van het kalenderjaar 2001.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven