nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 maart 2002
Tijdens het algemeen overleg met de Vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake toezicht en handhaving
natuurbeleid van 29 januari 2002 (Kamerstuk 27 235, nr. 21), is door
de heer Stellingwerf (CU) verzocht om aanpassing van artikel 14 van het Besluit
vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Flora- en faunawet). Dienaangaande
bericht ik u als volgt.
In artikel 14 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten
is een vrijstelling opgenomen van het verbod op het vervoeren en onder zich
hebben van zieke of gewonde dieren, behorende tot een beschermde inheemse
diersoort. Deze vrijstelling is opgenomen vanuit de wenselijkheid om zieke
of gewonde dieren op te kunnen vangen en te verzorgen. In de toelichting bij
het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is uiteengezet
dat deze bepaling met name bedoeld is voor het vervoer van dieren die het
slachtoffer zijn geworden van verkeersongevallen.
Voorheen was voor het vervoer en bezit ten aanzien van zieke en gewonde
dieren een vergunning of ontheffing nodig op grond van de Jachtwet, de Vogelwet
1936 of de Natuurbeschermingswet. Dit betekent dat personen die gewonde dieren
op de weg aantreffen, in beginsel in overtreding zijn, indien het gewonde
dier naar een dierenarts, opvanginstelling of andere deskundige wordt vervoerd.
In het kader van de Flora- en faunawet is gekozen voor een andere benadering
en wel voor een vrijstelling van het bezits- en vervoersverbod van zieke of
gewonde dieren, mede gelet op de intrinsieke waarde van het dier als bedoeld
in de aanhef van die wet, alsmede met het oog op de algemene zorgplicht als
bedoeld in artikel 2 van de Flora- en faunawet.
De vrijstelling van het bezits- en vervoersverbod geldt onder de voorwaarde
dat het betreffende dier binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen
of instanties die gerechtigd zijn tot het onder zich hebben van
het betrokken dier. Zoals ik reeds in mijn brief van 17 oktober 2001 heb gemeld
(Handelingen 2001–2002, nr. 123, Aanhangsel, blz. 253–254), zal
het naar mijn oordeel mogelijk zijn, aan de hand van de verwondingen van het
vervoerde dier, het betoog van degene die het dier vervoert en de deskundigheid
van de opsporingsambtenaar, te constateren op welke wijze en op welk tijdstip
een dier is gedood of verwond. Bovendien acht ik een omkering van de bewijslast,
gelet op de zorgplicht en de intrinsieke waarde van het dier, op dit moment
niet opportuun.
De Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving treedt
in werking op 1 april 2002. De onderhavige vrijstelling met betrekking tot
zieke en gewonde dieren is pas vanaf genoemde datum van kracht. Uit de uitvoeringspraktijk
zal blijken of deze bepaling in de komende jaren, gelet op de handhaafbaarheid,
dient te worden herzien. De evaluatiebepaling in de Flora- en faunawet terzake
de doeltreffendheid en de effecten van de wet acht ik hiertoe het aangewezen
kader. Vooruitlopend hierop zal ik in overleg met het Openbaar Ministerie
en handhavingsinstanties onderzoeken in hoeverre bedoelde bepaling zou moeten
worden aangescherpt in verband met de controleerbaarheid en handhaafbaarheid.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber