27 230
Wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 oktober 2000

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Het verheugt mij zeer dat de leden van de VVD- en D66-fracties hun instemming betuigden met de modernisering van de uitvoeringsorganisatie huursubsidie en in het bijzonder met het automatisch continueren van huursubsidie.

Hieronder zal ik ingaan op de specifieke vragen van de leden van de genoemde fracties, waarbij ik de vragen zoveel mogelijk in onderlinge samenhang zal behandelen.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe het staat met de controle op de juistheid van de gegevens en hoe oneigenlijk gebruik of misbruik wordt voorkomen. Deze leden vroegen zich voorts af hoe het doorgeven van de gebruiker van mutaties en onjuistheden in het bericht wordt gecontroleerd. In hoeverre wordt in steekproefcontroles in het veld voorzien, bijvoorbeeld waar het gaat, dan wel kan gaan, om onrechtmatige bewoning, zo vroegen deze leden.

Aangezien in de klantvriendelijkere opzet van de uitvoering van de Huursubsidiewet het aanvraagformulier vervalt en de huurder dus zelf geen subsidiebepalende gegevens meer behoeft op te geven, zal de kans op misbruik en oneigenlijk gebruik aanmerkelijk afnemen.

Immers, de vaststelling van de subsidie vindt direct zijn basis in de informatie die betrokken wordt van de zogenoemde «primaire» bronnen (Rijksbelastingdienst, Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) (gemeenten) en verhuurders). Deze bronnen vormden voorheen het uitgangspunt voor het controlebeleid.

De eventuele reacties van subsidiegerechtigden ten aanzien van mogelijk onjuiste brongegevens zullen verder leiden tot nader onderzoek hetgeen er uiteindelijk toe zal leiden dat de kwaliteit van de brongegevens verhoogd zal worden. In overleg met de betrokken bronnen zal voorts op basis van een analyse van de kwaliteit van de brongegevens continu gewerkt worden aan het verbeteren van deze kwaliteit.

Ook in de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie blijven controles achteraf op inkomen, huurprijs en bewoningssituatie gehandhaafd. Door gebruik te maken van fraude- en risicoprofielen kunnen deze controles zich richten op de meest risicovolle aspecten. Daardoor zal het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik doelmatiger en intensiever dan voorheen mogelijk was, ter hand worden genomen. Het is niet vooraf, dat wil zeggen voor de vaststelling van de huursubsidie, na te gaan of de huurder – ondanks een wettelijke verplichting hiertoe – mutaties en onjuistheden in de brongegevens die in zijn voordeel zijn aan het ministerie van VROM meldt.

Echter, door voormelde fraude- en risicoprofielen, gekoppeld aan steekproefcontroles, zullen deze gevallen achteraf getraceerd en gecorrigeerd worden. Daarnaast wordt ook in de gemoderniseerde opzet als sluitstuk van het controlebeleid «veldonderzoek» uitgevoerd.

De nieuwe wijze van uitvoering van de Huursubsidiewet kan slechts een bijdrage leveren om onrechtmatige bewoning tegen te gaan. De efficiëntere uitvoering houdt in dat door de geautomatiseerde controle en de verbetering van de kwaliteit van de brongegevens wordt bijgedragen aan een verhoging van de kwaliteit van het GBA.

In het kader van misbruik en oneigenlijk gebruik vroegen de leden van de VVD-fractie meer specifiek naar de vermogenscontrole. Waarom behoeven de vermogensgegevens niet te worden opgevraagd en waarom is het, hoewel het vermogen ook bij lage inkomens door bijvoorbeeld een erfenis kan groeien, niet nodig dat de gebruiker jaarlijks het vermogen opgeeft, zo vroegen deze leden.

Het niet behoeven op te vragen van de vermogensgegevens bij de huurder en het door de huurder niet jaarlijks behoeven op te geven van de vermogensgegevens heeft te maken met de huidige procedure rond de vermogenstoets.

De Rijksbelastingdienst beschikt thans niet over een bestand waarin per persoon geregistreerde vermogensgegevens zijn opgeslagen en kan derhalve ook geen brongegevens over het vermogen beschikbaar stellen. Daarom is er voor gekozen om de bij de eerste aanvraag om huursubsidie door de huurder verstrekte vermogensgegevens in het huursubsidiebericht op te nemen. Deze vermogensgegevens worden vervolgens door de Rijksbelastingdienst gecontroleerd. Dit betreft een gedegen steekproef waarbij diverse bronnen (banken, verzekeringsmaatschappijen, Rijksdienst voor het wegverkeer) worden benaderd. Overigens blijft de huurder te allen tijde verplicht om mutaties te melden en het huursubsidiebericht gecorrigeerd terug te zenden indien hierop foutieve, in het voordeel van de huurder uitwerkende, gegevens staan die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie bepalend zijn.

In dit kader wil ik er nog op wijzen dat de Rijksbelastingdienst met de invoering van de nieuwe belastingwetgeving wel de mogelijkheid krijgt om per persoon vermogens (box III) te onderscheiden. Het streven is erop gericht in dat geval wel van deze brongegevens gebruik te maken.

Voorts viel het de leden van de VVD-fractie op dat er geen kwantitatieve gegevens bestaan over het controleren van vervolgaanvraagformulieren en het adviseren hierop door gemeenten.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe men enerzijds besparingen kan veronderstellen door het invoeren van een efficiëntere nieuwe werkmethode terwijl aan de andere kant gegevens over de oude methode ontbreken.

De gemeenten (en verhuurders) voeren inzake de behandeling van huursubsidie(vervolg)aanvraagformulieren kwantificeerbare werkzaamheden uit waarvoor een kostenvergoeding wordt gegeven. Hiervan zijn gegevens op basis van een onderzoek van KPMG bekend. Daarnaast voert de gemeente ook werkzaamheden uit die uit de wet voortvloeien, zoals de controle op de volledigheid van het formulier, het toetsen aan het GBA en (bij eerste aanvragen) het doen van een passendheidstoets.

De kosten van deze werkzaamheden worden bestreden uit de ongedeelde bijdrage die de gemeente uit het Gemeentefonds ontvangt voor het uitvoeren van wettelijke taken. Deze besparingen zijn daarom niet kwantificeerbaar en komen ook niet voor op de VROM-begroting.

De leden van de VVD-fractie vroegen om een overzicht van de budgettaire consequenties, tevens in vergelijking met de taakstelling. Voorts wilden de leden van de D66-fractie weten hoe de besparingen worden berekend en of er al een bestemming is gevonden voor het vrijkomende geld.

In het kader van de modernisering en de hiermee samenhangende taakstelling zijn de volgende besparingen ingeboekt.

Besparingen in het kader van de taakstelling

 20002001200220032004
Taakstelling25,050,050,050,050,0
1. besparing a.g.v. KVG15,015,015,015,015,0
2. besparing a.g.v. KVG autom. Continueren)4.617,028,628,628,6
3. besparing op P&M0,75,510,210,810,8
Tekort/over–/- 4,7–/- 12,53,84,44,4

De opgenomen bedragen zijn in miljoenen uitgedrukt.

De eerste besparing als gevolg van het terugbrengen van de kostenvergoeding matigende verhuurders en bevoorschottende gemeenten (KVG) betreft een efficiencykorting die in 1999 is opgelegd. De tweede besparing komt voort uit het vervallen van werkzaamheden bij verhuurders en gemeenten in verband met het automatisch continueren.

De derde besparing betreft een besparing vanwege het automatisch continueren op personeelslasten en materiaalkosten (P&M) bij het ministerie van VROM. Hierbij is een doorrekening gemaakt betreffende het vervallen dan wel de wijziging van functies, de bouw van een nieuw geautomatiseerd systeem en de hiermee samenhangende baten en kosten.

De bezuinigingen zijn voorzien in het regeerakkoord, waarbij geen specifieke bestemming voor deze middelen is aangegeven.

Tot slot vroegen de leden van de VVD-fractie zich nog af wanneer een op zich heel zinvolle regeling als de prestatienormering wordt ingevoerd.

Ter bevordering van de betaalbaarheid van woningen voor de individuele huurder en ten behoeve van de beheersbaarheid van de uitgaven zijn met ingang van 1 juli 1997 twee prestatienormeringsinstrumenten in de Huursubsidiewet opgenomen, te weten de verhuisnorm en de uitgavennorm.

Voorts heb ik op 7 oktober 1998 met een drietal organisaties van verhuurders een convenant afgesloten, waarbij met name afspraken zijn gemaakt betreffende het ontdooien van de maximale huurgrens huursubsidie en een matiging van de huurprijsaanpassing. In dit kader werd ook reeds nagedacht over een nadere aanscherping van voormelde prestatienormeringsinstrumenten.

Zowel voor het subsidietijdvak 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 als ook voor het subsidietijdvak 1 juli 2000 tot 1 juli 2001 heb ik wetsvoorstellen ingediend die mede ten doel hadden om te komen tot deze nadere aanscherping, te weten voorstellen met betrekking tot de introductie van de zogenoemde«derde prestatienorm» en voorstellen omtrent de uitgavennorm, in die zin dat verhuurders enkel een bijdrage aan het Rijk zouden zijn verschuldigd indien deze norm landelijk zou worden overschreden.

De Raad van State heeft tot twee keer toe aangaande deze wetsvoorstellen, en met name de «derde prestatienorm», een overwegend negatief advies uitgebracht. Om de gehele voortgang van het wetgevingsproces niet in gevaar te brengen heb ik de betrokken bepaligen uit de genoemde wetsvoorstellen geschrapt en heb ik aangegeven dat ik mij dienaangaande zou beraden.

Ik beraad mij thans nog over de ontstane situatie en de eventuele mogelijkheden om de prestatienormeringsinstrumenten aan te scherpen. Bij de uitwerking van de Nota Wonen zal ik hierop terugkomen.

De leden van de D66-fractie vroegen of bij het bepalen van de omvang van de eerste lichting huurders die met het automatisch continueren wordt geconfronteerd, bepaalde huurders buiten de boot vallen die wel aan de drie in het wetsvoorstel genoemde criteria voldoen.

De groep huishoudens die voor automatisch continueren in aanmerking komt, is in eerste instantie geselecteerd op basis van de door de leden van de D66-fractie en in het wetsvoorstel genoemde criteria.

Voorts is nagegaan of ten aanzien van deze groep huishoudens de brongegevens tijdig aan het ministerie van VROM konden worden verstrekt.

Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat alle huurders die voldoen aan de volgende kenmerken een huursubsidiebericht hebben ontvangen:

• de verhuurder is bij het NCCW (administratiekantoor van Aedes) aangesloten en heeft het ministerie van VROM gemachtigd om diens huurgegevens te gebruiken;

• ouderen boven 68 jaar;

• alleenstaanden;

• éénoudergezinnen boven 23 jaar;

• gezinnen met kinderen boven de 18 jaar.

De leden van de D66-fractie achtten het in het kader van het vermijden van toekomstige terugvorderingen van onterecht verstrekte huursubsidie wenselijk dat de verhuurder naast het verstrekken van een opgaaf van de rekenhuur tevens het bedrag van de maximaal redelijke huur kenbaar maakt.

Bij het bepalen van de hoogte van de huursubsidie wordt uitgegaan van de rekenhuur. Onder rekenhuur wordt verstaan de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens in het kader van de Huurprijzenwet woonruimte, zulks verminderd en vermeerderd met wettelijk vastgestelde posten. Bij het hanteren van die maximale huurprijsgrens dient de huurcommissie, dan wel de voorzitter van de huurcommissie allereerst aan de Minister van VROM of aan de huurder advies uit te brengen, dan wel een verklaring te verstrekken, over de redelijk te achten huurprijs.

Het naast de rekenhuur opgeven van de bij de betreffende woonruimte behorende maximale huurprijsgrens (maximaal redelijke huur) is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. Als die maximale huurprijsgrens lager is dan de rekenhuur treedt hij daarvoor in de plaats zoals hierboven beschreven. Als die maximale huurprijsgrens hoger is dan de rekenhuur speelt hij in de systematiek van de Huursubsidiewet geen rol, en daar komt door het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging in.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Naar boven