Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27229-(R1660) nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27229-(R1660) nr. 7 |
Ontvangen 21 februari 2001
De regering heeft kennis genomen van het verslag van 30 oktober 2000 van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en biedt hierbij aan de antwoorden op de vragen die de commissie in het verslag heeft gesteld over het verdrag met de Verenigde Staten betreffende toegang tot en gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht. Deze nota is onderverdeeld in de volgende paragrafen waarbij de volgorde van de vragen gesteld door de commissie zo veel mogelijk is aangehouden.
| 1. | Procedurele kwesties | 2 |
| • Evaluatie | 2 | |
| • Parlementaire goedkeuring | 2 | |
| • Opzegging | 3 | |
| • Ratificatie en terminologie | 4 | |
| 2. | Doel van het verdrag | 4 |
| • Achtergrond | 5 | |
| • Operationele uitwerking | 5 | |
| • Plan Colombia | 7 | |
| 3. | De juridische status van luchtwaarnemers; immuniteiten en privileges van VS-personeel en hun gezinsleden | 8 |
| 4. | Vrijstelling voor de VS van in- en uitvoerrechten en inspecties. Economische voordelen van het verdrag voor de Nederlandse Antillen en Aruba | 10 |
| 5. | Veiligheidskwesties | 11 |
| 6. | Vorderingen en geschillenbeslechting | 13 |
| 7. | Centrum drugsbestrijding Europese Unie op Martinique | 14 |
De leden van de PvdA vragen om verduidelijking van het meegedeelde in kamerstuk 23 530, nr. 39, bladzijde 3 dat is afgezien van een separaat evaluatierapport omdat «de voortzetting van de onderhandelingen met de Verenigde Staten over een verdrag met een langere looptijd met voortvarendheid ter hand genomen is». Deze leden van de PvdA vragen naar de bereidheid van de regering, gelijktijdig met de nota naar aanleiding van dit verslag inzake dit wetsontwerp, alsnog haar toezegging gestand te doen en met een evaluatie te komen. De leden van de fracties van SP en SGP vragen naar bestaande evaluaties van en ervaringen over het gebruik van de Fol's.
In het algemeen overleg met de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse Zaken en voor Buitenlandse Zaken op 9 juni 1999 is gesproken over een evaluatie over het functioneren van het verdrag met een looptijd van een jaar. De bedoelde evaluatie ging u toe in mijn brief van 18 juli 2000. Daarin werd aangegeven dat de samenwerking naar verwachting verliep, dat de opbouw van de FOL's in een voorbereidende fase verkeerde en dat uitgebreide investeringen nog plaats zullen vinden. Dat geldt nog altijd: een evaluatie van de werking van de FOL's op de volledige capaciteit is dus nog niet te geven. De ervaringen in de fase van voorbereiding zoals opgenomen in de brief van 18 juli 2000, zijn positief en, zo hebben beide ministers-presidenten mij tijdens mijn bezoek aan de Nederlandse Antillen en Aruba in oktober 2000 verzekerd, zijn ook thans als gunstig te bestempelen (zie het verslag van mijn reis brief 27 november 2000 kamerstuk 27 400 V). Naar aanleiding van artikel XXI lid 3 (bedoeld wordt artikel XXII lid 3) vragen de leden van de SP-fractie of er een termijn of periodiek is afgesproken voor evaluatie. Het antwoord van de regering daarop luidt dat een beoordeling van activiteiten uit hoofde van dit verdrag op elk door een der partijen gewenst moment kan plaatsvinden. Bij die beoordeling worden onder meer de gemeenschappelijke voordelen en verantwoordelijkheden meegewogen om het belang van de doelstelling van het verdrag niet uit het oog te verliezen.
De leden van de PvdA-fractie geven te kennen al op 9 juni 1999 te hebben aangegeven vragen te hebben over de gang van zaken met betrekking tot dit verdrag. Door deze fractie wordt betwijfeld of de overeenkomst voor de duur van een jaar van zo eenvoudige aard was dat zij niet ter goedkeuring aan het parlement hoefde te worden voorgelegd. Nu wordt het parlement geconfronteerd met een wetsontwerp ter goedkeuring van het – definitieve – verdrag dat voorlopig toegepast wordt. Zij achten een dergelijk vooruitlopen op parlementaire besluitvorming ongewenst.
Deze leden beklemtonen dat aan de omstandigheid dat de bases feitelijk reeds functioneren, geen betekenis mag worden gehecht ten aanzien van de definitieve besluitvorming. De leden van de fracties van GPV en RPF veronderstellen dat uitvoeringsregelingen geen parlementaire goedkeuring vereisen en vragen of deze regelingen openbaar zijn en hoe de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba in deze regelingen gekend worden. Voorts vragen zij of deze regeringen ook eisen kunnen stellen op grond van bijvoorbeeld milieuoverwegingen. De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijkheden van opzegging van het verdrag en de daarbij te hanteren criteria.
In antwoord op de opmerkingen van de PvdA kan worden gesteld dat de effectieve bestrijding van de internationale drugshandel, het feit dat het verdrag voortbouwt op een reeds bestaande samenwerking, het grote politieke belang dat de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse regeringen hechten aan het verdrag en de economische voordelen voor in het bijzonder de Nederlandse Antillen overwegingen waren om de totstandkoming van het verdrag met voortvarendheid ter hand te nemen. In mijn brief van 8 mei 2000 berichtte ik u dat alle bij de voorlopige toepassing van het verdrag betrokken partijen er van doordrongen zijn dat het wetsontwerp tot goedkeuring van het verdrag aan parlementaire goedkeuring moet worden onderworpen en dat derhalve van voldongen feiten geen sprake zal zijn. Dit heeft er toe geleid dat de VS nog geen grote investeringen ten behoeve van de FOL's heeft gedaan.
Voor wat betreft het afgelopen verdrag met een werkingsduur van een jaar heb ik de Kamer per brief (brief van 14 juni 1999, kamerstuk II 1998–1999, 26 200 V, nr. 80), aangegeven op grond van welke criteria parlementaire goedkeuring niet van toepassing was voor verdragen met een dergelijke korte looptijd. Voor wat betreft de voorlopige toepassing van het nu te behandelen verdrag heeft de regering de wettelijke mogelijkheid om een verdrag voorlopig toe te passen indien het verdrag geen bepalingen bevat die afwijken van de wet of tot een zodanig afwijken noodzaken. Bovendien is het noodzakelijk het verdrag voorlopig toe te passen gelet op het feit dat in die periode het eenjarige verdrag van 19 april 1999 is afgelopen waardoor er een rechtsvacuüm zou zijn ontstaan voor het in het kader van dit verdrag op Curaçao en Aruba werkzame VS-personeel.
Ten slotte dient nog te worden opgemerkt dat het hier niet gaat om bases maar om steunpunten. Wat betreft de uitvoeringsregelingen kan gesteld worden dat deze geen verdragen zijn in de zin van de grondwet. Om die redenen behoeven zij geen parlementaire goedkeuring. Vrijwel alle uitvoeringsregelingen onder het FOL-verdrag worden gesloten door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het gaat immers om de praktische uitwerking van het gebruik van vliegvelden die zich binnen deze landen bevinden. Beide regeringen kunnen eisen stellen op grond van milieuoverwegingen. Afhankelijk van de instemming van de betrokken autoriteiten zijn deze uitvoeringsregelingen openbaar.
Voor zover dit uitvoeringsregelingen zijn die operationele aspecten van de samenwerking vanaf de FOL's betreffen, bestaat tegen bekendmaking van deze aspecten naar het oordeel van de regering bezwaar. Met het bekend worden van de bepalingen van de regelingen kunnen immers de inhoudelijke aspecten van de samenwerking en de procedures die door partijen worden gebezigd worden herleid, hetgeen onmiskenbaar voordelen zou opleveren voor degenen wier activiteiten het verdrag beoogt te voorkomen.
Ten aanzien van de mogelijkheid van opzegging diene dat ingevolge het tweede lid van artikel XXVI het verdrag van kracht blijft voor een eerste tijdvak van tien jaar. Daarna kan het verlengd worden voor aanvullende tijdvakken van vijf jaar. Het verdrag kan beëindigd worden bij afloop van die termijnen.
Echter, ingevolge de internationale verdragspraktijk kan het verdrag tussentijds worden opgezegd. Daarvoor dient sprake te zijn van de volgende omstandigheden:
– materiële schending van een verdragsbepaling die van wezenlijk belang is voor de uitvoering van het verdrag wat zijn voorwerp of doel betreft;
– permanente intreden van een situatie die de uitvoering van verdrag onmogelijk maakt; of
– een wezenlijke verandering van de omstandigheden.
De regering merkt volledigheidshalve op dat hierbij niet het recht wordt gegeven om een verdrag eenzijdig beëindigd te verklaren, maar dat één van de gronden hierboven kan worden aangevoerd als grond voor opschorting.
Indien de regering het voornemen heeft om het verdrag voor het Koninkrijk op te zeggen, is ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet, parlementaire goedkeuring van dat voornemen vereist. Uiteraard zal in een dergelijk geval met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba overleg worden gevoerd. Naar aanleiding van een vraag van de SP-fractie wijs ik op de artikelen XXIII en XXIV van het verdrag. Daarin wordt het politieke overleg respectievelijk de beslechting van geschillen geregeld. Het politieke overleg kan gaan over activiteiten ingevolge dit verdrag, de beoordeling van de gevolgen op een bepaald tijdstip en de mogelijke neveneffecten van dit verdrag.
1.4 Ratificatie en terminologie
De leden van de fracties van GPV en RPF vragen wat de stand van zaken is in de Verenigde Staten met betrekking tot ratificatie van het verdrag en naar eventuele bijzondere voorwaarden. Ook wensen deze leden te vernemen waarom in het verdrag «de regering van de Verenigde Staten» is aangemerkt als verdragsluitende partij en de volkenrechtelijke betekenis van de gebruikte terminologie. Eind maart 2000 is van Amerikaanse zijde een schriftelijk kennisgeving ontvangen met de mededeling dat in de Verenigde Staten aan de interne procedures voor de inwerkingtreding van het verdrag is voldaan. Het verdrag is hiermee geratificeerd door de VS.
Naar VS-recht is onderhavige overeenkomst een «executive agreement». Het sluiten van een dergelijke agreement is een presidentiële bevoegdheid en behoeft dus geen goedkeuring van de Amerikaanse senaat. Van bijzondere voorwaarden is geen sprake.
Dat in het verdrag de regering van de Verenigde Staten van Amerika als verdragsluitende partij wordt aangemerkt, is gebeurd op verzoek van de Amerikaanse delegatie zodat duidelijk is welke nationale goedkeuringsprocedure in de VS moet worden gevolgd. In de Memorie van Toelichting op pagina 2 is aangegeven dat het verdrag tussen staten zal gelden. Voor wat betreft het Tractatenblad, is het vast gebruik dat in de titel daarvan, rubriek a, uitsluitend de staten worden genoemd zodat daarmee de algemene regel van volkenrecht tot uitdrukking wordt gebracht dat verdragen de staten en niet de regeringen binden.
2. Doel van het verdrag: Achtergrond, operationele uitwerking en plan Colombia
Van diverse leden zijn vragen ontvangen over de relatie tussen de vluchten vanaf de FOL's en activiteiten van de VS in het kader van het plan Colombia. Ook over het plan Colombia zelf zijn vragen gesteld. Diverse leden van de fracties vragen tevens over de relatie tussen CZMCarib/Commandant Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba en de luchtvaartuigen die vanaf de FOL's opereren. In aanvulling op de uitleg die reeds in de memorie van toelichting bij het Verdrag is gegeven, wordt onderstaand verder ingegaan op de achtergrond van het verdrag en voorts nader inzicht gegeven in de commando-structuur ten aanzien van de drugsbestrijdingsoperaties die vanaf de FOL's worden uitgevoerd. Tevens wordt toegelicht hoe de bilaterale samenwerking van de VS met Colombia gestalte is gegeven en waarom beide vormen van activiteiten gescheiden zijn. Ten slotte wordt ingegaan op het plan Colombia en de rol van de EU en het Koninkrijk.
Van oudsher bestaan nauwe banden op het gebied van de militaire samenwerking met de Verenigde Staten, ook in het Caraïbisch gebied.
Vanaf het begin van de tachtiger jaren werd door de Koninklijke marine op ad hoc basis ondersteuning gegeven aan de VS-inspanningen gericht op het tegengaan van de invoer van drugs door middel van surveillance gedurende militaire operaties op volle zee en door het verlenen van logistieke steun ten behoeve van lucht- en vaartuigen op Curaçao. Ten gevolge van het beroep dat de Antilliaanse en Arubaanse regeringen deden op de krijgsmacht om bij te dragen aan de bestrijding van de drugshandel, werd vanaf 1991 door de Koninklijke marine door operaties onder het gezag van het Openbaar Ministerie van de landen een bijdrage geleverd aan de surveillance op zee.
Teneinde de benodigde expertise daarvoor op te bouwen werd aansluiting gezocht bij een bondgenoot die op dit gebied reeds een brede ervaring had opgedaan, de Verenigde Staten. Sedert begin jaren tachtig deed de VS immers – naast de Coast Guard – in het kader van «druginterdiction» in toenemende mate een beroep op militaire eenheden. Kenmerkend voor het VS-systeem is evenwel dat militairen niet gerechtigd zijn om rechtshandhavende taken uit te voeren (posse comitatus act), zodat de rol van de VS-strijdkrachten beperkt is tot de informatieverschaffing ten behoeve van de bevoegde autoriteiten zoals de Coast Guard en de douane. Binnen de Verenigde Staten is in toenemende mate onderkend dat de omvang van de drugshandel via het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan een op moderne leest geschoeide aanpak vergde. Ook in het Koninkrijk en in andere landen in de Caraïbische regio groeide het inzicht dat de aanpak van de drugscriminaliteit een nieuwe benadering vergde, onder andere meer gebaseerd op internationale samenwerking. Uit de staande samenwerkingsverbanden tussen kustwacht, marine en douane (de zogenaamde Joint Task Forces) in de VS is medio jaren negentig het concept van de Joint-Interagency Task Forces (JIATF) ontstaan, waarin de krachten van alle bevoegde opsporingsdiensten en van de strijdkrachten op het gebied van het opsporen en bestrijden van drugshandel over zee en door de lucht zijn gebundeld. Voor het Caraïbisch gebied is JIATF-East, gevestigd te Key West verantwoordelijk. Vóór de herstructurering van de strijdkrachten van de VS in het Westelijk Halfrond was de JIATF-East organisatie militair ondergeschikt aan het Atlantic Command (nu Southcom). Het is dan ook met deze organisatie dat de Koninklijke marine begin jaren negentig samenwerkingsafspraken heeft gemaakt.
Aan de JIATF zijn niet opgedragen de bilaterale militaire samenwerkings-programma's die door de VS met andere landen worden uitgevoerd. Deze programma's die – voor zover relevant voor de drugsbestrijding – voornamelijk door de Drugs Enforcement Administration, Customs en door het State Department worden uitgevoerd, zijn de verantwoordelijkheid van de «in-country representatives» (vaak de DEA vertegenwoordiger) en de «Military Liaison Assistance Teams».
Met het oog op de soevereiniteitsoverdracht over het Panamakanaal aan Panama werd het commando over de Amerikaanse strijdkrachten in Zuid-Amerika (SouthCom) waarvan het hoofdkwartier in Panama City was gevestigd, naar Miami verplaatst en belast met alle militaire activiteiten op het Westelijk Halfrond met uitzondering van het continentaal gedeelte van Noord-Amerika en de Atlantische en Stille Oceaan. Met deze herstructurering werd tevens besloten de regionale verantwoordelijkheid voor JIATF-East in handen te geven van SouthCom. Dit commando was reeds van oudsher verantwoordelijk voor JIATF-south dat de landen van Latijns Amerika omvatte.
De «in country» programma's waarbij militaire adviseurs van de VS zijn betrokken alsmede drugsbestrijdingsactiviteiten van de strijdkrachten vallen, evenals bijvoorbeeld militair-civiele samenwerking, onder de functionele verantwoordelijkheid van het US Special Operations Command (USSOCOM), gevestigd te Tampa Bay, Florida, voor zover eenheden niet regulier aan bestaande commando's zoals Southcom zijn toebedeeld. Dit betekent dat USSOCOM verantwoordelijk is voor de opleiding, training en instandhouding van de eenheden die in de diverse landen, waar dan ook ter wereld worden ingezet. Voor zover deze activiteiten worden ontwikkeld binnen de gebiedsverantwoordelijkheid van Southcom, vinden zij plaats onder diens toezicht. Met deze scheiding van verantwoordelijkheden wordt duidelijk dat de militaire ondersteuning van de Amerikaanse bijdrage aan het Plan Colombia, waaronder de aanschaf van helikopters, training en begeleiding van de Colombiaanse strijdkrachten hiërarchisch geheel gescheiden is van de activiteiten die door JIATF-East in het kader van de FOL's en in het kader van de multilaterale samenwerking met onder meer het Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk wordt uitgevoerd. Aan deze samenwerking met ook een groot aantal andere landen, die alle liaison officers bij JIATF-East hebben, wordt hierna nog gerefereerd. Deze samenwerking richt zich enkel op de opsporing, surveillance en onderschepping door bevoegde autoriteiten in het gebied van drugstransporten door de lucht en over water. Deze bevoegde autoriteiten zijn in voorkomend geval de justitiële autoriteiten van de landen in het Caraïbisch gebied – voor wat betreft het Koninkrijk, de autoriteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba, waaronder de Kustwacht – en de bevoegde Amerikaanse diensten zoals de Coast Guard en Customs.
De JIATF-East organisatie richt zich op het verzamelen van de gegevens die door de deelnemende diensten, waaronder de Koninklijke marine, worden aangereikt. Zo wordt JIATF gevoed door Amerikaanse en buitenlandse organisaties en inlichtingendiensten alsmede door tal van gespecialiseerde diensten zoals het «Air Interdiction Centre» van US Customs en het El Paso Information Centre. Op 24-uurs basis worden deze gegevens geanalyseerd en worden lijsten uitgegeven van verdachte lucht- en scheepvaartbewegingen.
Aan JIATF-East zijn dan ook een groot aantal buitenlandse liaison-officieren verbonden afkomstig uit onder andere Colombia, Venezuela, Panama, Peru, Nederland, het VK, Frankrijk en, recent, een aantal Centraal-Amerikaanse landen teneinde de samenwerking met al deze landen gestalte te geven. Deze liaison-officieren zijn verantwoordelijk voor het onderhouden van de contacten met de landen van herkomst en zijn daarnaast belast met de coördinatie van operaties in bilateraal, regionaal en internationaal verband. De organisatie zelf houdt zich niet bezig met drugsvangsten of operationele activiteiten; zij voorziet andere diensten van informatie.
Uit de complexiteit van de bronnen die door JIATF-East worden gebruikt volgt dat een eventuele vangst van drugs op volle zee of in één van de deelnemende landen niet rechtstreeks is toe te schrijven aan de activiteiten van een bepaald land of een bepaalde dienst. De vangsten over het afgelopen jaar kunnen dan ook niet rechtstreeks worden herleid tot activiteiten van de FOL's. Vast staat dat waarnemingen gericht zijn op de opsporing van drugstransporten die onder meer in Colombia hun oorsprong vinden. Voor zover illegale gewapende bewegingen in Colombia een rol spelen bij dergelijke lucht- en zeetransporten, worden uiteraard ook zij waar mogelijk geobserveerd en worden gegevens over drugstransporten doorgegeven aan de bevoegde Colombiaanse autoriteiten die de bestrijding van deze transporten op zich kunnen nemen.
Ook stelden diverse leden van de fracties vragen over de relatie tussen CZMCarib/commandant kustwacht Nederlandse Antillen & Aruba en de luchtvaartuigen die vanaf de FOL's opereren. Zoals reeds eerder is aangegeven bij de behandeling van de Defensiebegroting is CZMCarib één van de gebiedsverantwoordelijken onder de JIATF-organisatie. Zodra militaire middelen die opereren onder het bevel van de JIATF-organisatie zich in internationaal luchtruim of op volle zee binnen dat geografisch gebied bewegen, stellen zij zich in verbinding met CZMCarib en kunnen zij – voor zover hun missie zulks operationeel toelaat – ingezet worden voor opdrachten ten behoeve van CZMCarib in het kader van de drugsbestrijding. Het spreekt voor zich dat ook assistentie van deze eenheden kan worden ingeroepen voor de constatering van overige strafbare feiten (olielozingen en dergelijke) maar ook, voor zover de eenheden daartoe geschikt zijn, voor opsporings- en reddingsoperaties. Operaties vanaf de FOL's, voor zover deze plaatsvinden boven de volle zee, worden dan ook met CZMCarib en de kustwacht Nederlandse Antillen & Aruba gecoördineerd.
Voor operaties boven land gelden de bilaterale afspraken die door de VS met die landen zijn gemaakt. Zij dateren van voor de voornemens inzake de bilaterale samenwerking tussen de VS en Colombia zoals neergelegd in het plan Colombia. Zo opereren Amerikaanse waarnemingstoestellen van Customs reeds jarenlang boven Colombia in het kader van de bilaterale samenwerkingsafspraken tussen de VS en Colombia. Deze afspraken bestonden reeds ten tijde van de VS-aanwezigheid in Panama en behelzen onder meer de inzet van liaison-officieren van de bevoegde Colombiaanse diensten aan boord van deze waarnemingstoestellen. In tegenstelling tot de militaire adviseurs ten behoeve van de Colombiaanse strijdkrachten vallen de waarnemingstoestellen onder verantwoordelijkheid van JIATF-East en niet van USSOCOM. De VS tracht met Venezuela tot een overeenkomst te komen ten aanzien van waarnemingsvluchten boven het grondgebied van dat land.
Zoals bekend heeft de Nederlandse regering afstand genomen van het plan Colombia. Deze afhoudende positie wordt onder meer ingegeven door de militaire component van het plan en door de aanwending van chemische bestrijdingsmiddelen voor de uitroeiing van gewassen. Ook de overige EU landen nemen een afhoudende positie in. De regering deelt de zorg over de gevolgen van de sproeioperaties voor het milieu en heeft deze zorg ook meerdere malen geuit tegenover de verantwoordelijke autoriteiten in Colombia en de VS. Colombia heeft daarbij aangegeven dat de gevolgen van deze sproeioperaties minder zijn dan de negatieve effecten op het milieu van de cocaproductie zelf. Het bestrijdingsmiddel waar het om zou gaan is glifosaat. Het gebruik van het schimmel Fusarium Oxysporum wijst de regering af. Over experimenten met dit schimmel in de VS is de regering niets bekend.
Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat het door de VS op Aruba en Curaçao gestationeerde materieel niet kan worden ingezet bij de besproeiing van gewassen. In het plan Colombia zijn geen militaire operaties van VS-troepen voorzien. Het voorziet wel in training van militair personeel en in levering van materiaal. De vraag of de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie belangstelling hebben getoond om mee te helpen een politieke oplossing te vinden kan bevestigend worden beantwoord. De EU wijst het plan Colombia om bovengenoemde redenen af maar ondersteunt het vredesbeleid van president Pastrana. Concreet betekent dit dat de Europese Commissie programma's ondersteunt die gericht zijn op versterking van het vredesproces, waaronder programma's met betrekking tot alternatieve landbouwprodukten en versterking van de sociale sectoren. Ook Nederland draagt op bilaterale basis bij aan het vredesproces door middel van programma's op het gebied van milieu, mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur.
In mijn brief van 18 juli 2000 heb ik aangegeven internationale samenwerking van groot belang te vinden bij de bestrijding van de internationale drugscriminaliteit. Zeker in de Caraïbische regio is internationale samenwerking van groot belang omdat de aanpak van de drugscriminaliteit de capaciteit van de merendeels kleine staten en landen aldaar overstijgt. Dit standpunt is ook uitgedragen tijdens bijeenkomsten van de groep vrienden van het vredesproces in Colombia. Het FOL-verdrag past binnen dit streven naar samenwerking.
De wijze waarop in verschillende vragen een direct verband wordt gelegd tussen dit verdrag, de mensenrechtenschendingen en het plan Colombia kan door de regering niet worden onderschreven. Het verdrag beoogt juist een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de drugscriminaliteit en daarmee aan vermindering van het drugsgebruik en het ondermijnende effect van beide op nationale samenlevingen en de internationale rechtsorde.
Het verdrag beoogt, zoals ook in de memorie van toelichting uiteengezet, het doen uitvoeren van bestrijdingstaken voor wat betreft het vervoer van drugs door waarneming, volgen en, indien van toepassing, onderscheppen in de naburige regio. De vluchten zijn ongewapend zoals ook in de memorie van toelichting al aangegeven. De vluchtplannen zijn niet specifiek gericht op het volgen van de narcotica-guerrilla in Colombia zelf. Voor wat betreft de F16's die op het vliegveld Hato staan gestationeerd kan nog worden opgemerkt dat deze uitsluitend vluchten uitvoeren boven de Caraïbische zee om vliegtuigen te volgen en identificeren.
3. De juridische status van luchtwaarnemers; immuniteiten en privileges van VS-personeel en hun gezinsleden
De leden van de fracties van GPV en RPF vragen naar de juridische status van de luchtwaarnemers van derde landen en hun voorrechten en immuniteiten. Alle fracties vragen, in het bijzonder naar aanleiding van artikel VI, naar de immuniteitsregeling voor Amerikaans personeel, binnen en buiten diensttijd, en voor hun gezinsleden. Gevraagd wordt de ten behoeve van het Amerikaanse personeel getroffen regeling toe te lichten en nader in te gaan op de omvang van de verleende immuniteiten. Voorts worden volgende vragen gesteld. Hoe is voorkomen dat VS-personeel en gezinsleden vrijwel straffeloosheid genieten? Wat betekent de mogelijkheid om te verzoeken om opheffing van immuniteit en de passage dat een verzoek daartoe door de VS in welwillende overweging zal worden genomen? Zijn er verschillen met de voor Amerikaans NAVO-personeel in Nederland geldende regelingen? De CDA fractie stelt voorts vragen omtrent de vrijstelling van inspectie van in- en uitgevoerde goederen.
Luchtwaarnemers uit derde landen zijn gedefinieerd in artikel I sub h. In voorrechten en immuniteiten voor deze luchtwaarnemers is in dit verdrag niet voorzien. Artikel VI van het verdrag ziet op de verlening van immuniteiten en wel aan het VS-personeel en de afhankelijke gezinsleden. In het artikel I sub c en d worden de begrippen personeel en gezinsleden gedefinieerd.
De immuniteitsregeling voor Amerikaans personeel komt in grote lijnen overeen met de geldende regelingen voor Amerikaanse NAVO-personeel dat in het Europese deel van het Koninkrijk gestationeerd is. De VS wenste de immuniteiten binnen het FOL-verdrag nauw te laten aansluiten bij de regelingen voor Amerikaans NAVO-personeel. Omdat het niet gaat om militaire activiteiten maar om activiteiten met een rechtshandhavingskarakter en omdat het niet enkel militairen betreft maar ook burgers, wordt niet verwezen naar de in het Europese deel van het Koninkrijk geldende regeling.
Aan VS-kant speelde daarbij mee dat bij het type van activiteiten waarvoor de FOL's zijn ingericht, te weten bestrijding van de drugsgerelateerde criminaliteit, het in sommige gevallen moeilijk kan zijn een scheidslijn te trekken tussen «binnen» en «buiten» de functieuitoefening. In de afweging van het nut van de FOL's voor het Koninkrijk en de verlening van immuniteiten, is gekozen voor verlening zoals in het artikel opgenomen. Voor de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba speelde daarbij mee dat zij, gelegen in deze regio, sterk hechten aan de samenwerking met de VS op dit gebied en daarbij het vraagstuk van de omvang van de immuniteiten, hoe belangrijk op zich ook, in het licht van het doel van het verdrag van niet onoverkomelijk gewicht achten.
Bij de verschaffing van privileges en immuniteiten aan functionarissen is het niet ongebruikelijk om de afhankelijke gezinsleden van deze personen dezelfde privileges en immuniteiten toe te kennen. Ten aanzien van dit verdrag hebben afhankelijke gezinsleden in de praktijk alleen strafrechtelijke immuniteit. Het VS-personeel zelf heeft volledige immuniteit binnen de functieuitoefening en daarbuiten alleen strafrechtelijke immuniteit. Waar het de gezinsleden betreft, gaat het om een beperkt aantal personen. Op Aruba worden twee permanente personeelsleden vergezeld van hun familie, op de Nederlandse Antillen geen. Verwacht wordt dat later in dit jaar de commandant van de FOL op Curaçao zijn gezin zal laten overkomen.
Naar aanleiding van vragen over vrijstelling van sancties en/of strafvervolging kan worden opgemerkt dat bedoeld personeel blijft vallen onder de jurisdictie van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten en dat het ter zake van begane delicten door de bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten wordt vervolgd. De indruk als zou er sprake zijn van straffeloosheid is dan ook onjuist.
Voort is in het verdrag de in het internationale verkeer gebruikelijke bepaling opgenomen dat het Koninkrijk een verzoek om uitoefening van jurisdictie kan indienen en dat een dergelijk verzoek door de Verenigde Staten in welwillende overweging zal worden genomen. Het betreft hier geen vrijblijvende formulering, doch een duidelijke intentieverklaring. Verzoeken om afstand te doen van immuniteit kunnen ook betrekking kunnen hebben op daden die door VS personeel binnen de functieuitoefening zijn begaan. Dit element komt niet algemeen in vergelijkbare verdragen voor. De bepaling over de eerbiediging van nationale wetgeving, zoals vermeld in artikel V, komt overeen met de bepaling zoals vermeld in artikel 41 lid 1 van het Weens Verdrag inzake Diplomatieke Betrekkingen uit 1961. Het vernoemen ervan onderstreept nog eens dat het nationaal recht het uitgangspunt is ten aanzien van het FOL-personeel, en dat derhalve ook degenen die immuniteiten genieten zich daaraan dienen te houden. Dit uitgangspunt wordt van Amerikaanse zijde ook in dit verdrag expliciet erkend. De immuniteitsregeling is geen vrijbrief; het nationaal recht dient gerespecteerd te worden.
Naar aanleiding van vragen omtrent de uitoefening van jurisdictie door het Koninkrijk kan worden opgemerkt dat bij de opstelling van het verdrag een verzoek daartoe niet is beperkt tot enkele categorieën en daarmee niet is gelimiteerd. Het kan bijvoorbeeld aangewend worden indien het niet vervolgen in de koninkrijksdelen zelf aldaar tot grote politieke problemen zou leiden of als het rechtsgevoel in brede lagen van de bevolking gekrenkt zou worden. Wat betreft de door de leden van de fractie van GroenLinks getrokken vergelijking met Panama kan worden aangetekend dat in Panama sprake was van een omvangrijke basis van de VS. Dit is op Curaçao noch Aruba het geval.
4. Vrijstellingen voor de VS van in- en uitvoerrechten en inspecties Economische voordelen van het verdrag voor de Nederlandse Antillen en Aruba
Verschillende fracties informeren naar de aard en omvang van de economische voordelen en de investeringen voor Aruba en Curaçao die voortvloeien uit dit verdrag.
De leden van de fractie van GroenLinks verzoeken om uitleg van het verband tussen vrijwaring van rechtvervolging en vrijwaring van inspecties en belastingen.
Ook de leden van de CDA- en SP-fracties vragen waarom in het kader van het verdrag in- of uitgevoerde goederen zijn vrijgesteld van inspectie en waarom de VS oorspronkelijk heeft aangedrongen op vrijstelling voor inspectie van persoonlijke bagage van VS personeel. Welke feitelijke controle heeft Nederland op deze importen en exporten?
De leden van de SP-fractie vragen welke faciliteiten en grond worden bedoeld in art. IX ,waarom de VS geen rechten of heffingen betalen en of aan deze bepalingen kosten (ook gemiste opbrengsten) voor Nederland verbonden zijn. Voorts stelt de SP fractie naar aanleiding van artikel XVII de vraag of dit artikel betekent dat Amerikaanse voertuigen niet hoeven te voldoen aan Nederlandse of lokale eisen met betrekking tot veiligheid en milieu en wat het belang is van dit artikel in het verdrag.
Voor wat betreft de verwachte economische voordelen bericht de regering van de Nederlandse Antillen dat naar haar inzicht de Amerikaanse aanwezigheid het vertrouwen van investeerders zal vergroten en het toerisme vanuit de VS zal stimuleren. Dat is zeker voor de Nederlandse Antillen een factor van groot belang. Naar berekening van de autoriteiten op Curaçao brengt de huisvesting van het FOL-personeel op jaarbasis een bedrag op van USD 3.8 miljoen. Het verbruik van brandstof zal mogelijk leiden tot een omzet van USD 12 miljoen per jaar. Voorts zijn er inkomsten te verwachten uit de besteding en van het personeel en door logistieke ondersteuning. Die opbrengsten zijn niet te kwantificeren. Curinta N.V. zal een bedrag van USD 350 000 op jaarbasis ontvangen voor het versterken van de luchthavenbeveiliging, de brandweer en verkeerscontrole.
Met het opzetten van de FOL op Curaçao is een investering van ongeveer USD 42 miljoen gemoeid. Daarbij gaat het onder meer om het verplaatsen van de huidige taxibaan waardoor het mogelijk wordt dat vliegtuigen conform de ICAO-voorschriften kunnen landen en opstijgen. Voorts is de aanleg van een nieuw platform, – naast HATO – militair voorzien, alsmede de constructie van gebouwen. Rond het vliegveld zal bovendien aandacht worden geschonken aan de verbetering van de infrastructuur. Het zijn de Antilliaanse autoriteiten, die van het land en van het eiland Curaçao, die verantwoordelijk zijn voor de besprekingen met de VS over de uitvoering van deze investeringen.
Naar aanleiding van artikel VIII vragen verschillende leden waaronder die van de SP-fractie over de derving van inkomsten vanwege vrijstellingen van belastingen van importen en exporten. In het algemeen geldt dat de voordelen van de investeringen en de constante uitgaven van het aanwezige personeel naar het inzicht van de Antilliaanse autoriteiten ruimschoots opwegen tegen de gederfde inkomsten. De Antilliaanse regering verwacht van de FOL's dan ook een duidelijke stimulans voor de economie van Curaçao.
Daar kan nog aan worden toegevoegd dat het volgens de VS wetgeving niet toegestaan is deze belastingen in het buitenland te betalen.
Over de omvang van de gederfde inkomsten kunnen de Antilliaanse autoriteiten geen exacte cijfers geven, maar wel een indicatie. De inspectie der invoerrechten en accijnzen van de Nederlandse Antillen schat dat de vrijstelling van de gebruikelijke rechten bij invoer voor het jaar 2000 een bedrag van ongeveer NAF 930 000 aan gederfde inkomsten bedraagt. Uitvoerrechten, aldus de inspectie, worden niet geheven. Vrijstelling terzake kan dus niet worden verleend. De Arubaanse autoriteiten laten weten dat in verband met de uiterst beperkte omvang van het FOL-personeel in dat land de gederfde inkomsten ten gevolge van vrijstelling van rechten minimaal is. Op de in- en exporten in beide landen heeft Nederland geen controle. Met betrekking tot de vragen over de vrijstelling van inspectie merkt de regering op dat vrijstelling van inspectie van materieel dat in het kader van dit verdrag wordt ingevoerd aansluit op wat gebruikelijk is en ook wordt genoten door Nederlandse militairen die in NAVO-kader in het buitenland zijn gestationeerd. Dat de Verenigde Staten oorspronkelijk ook hebben aangedrongen op vrijstelling voor inspectie van persoonlijke bagage van VS personeel heeft als oorzaak dat de inzet van de VS was om ook formaliteiten rond de invoer van persoonlijke goederen tot een minimum te beperken. In het kader van het onderhandelingsproces hebben de VS hier afstand van gedaan. Nederlandse militairen die in het kader van de NAVO in de VS verblijven hebben een dergelijke vrijstelling evenmin. De regering acht het toekennen van vrijstelling van inspectie van persoonlijke bagage binnen het raam van dit verdrag te ver gaan. Wat betreft de vrijstelling van inspectie laat de Antilliaanse regering weten dat voornoemde inspectie volgende richtlijn aanhoudt. In daartoe aanleiding gevende gevallen kunnen en worden zowel personen als goederen aan inspectie onderworpen. Wel zijn er restricties en procedures voorgeschreven, aldus de inspectie, hoe de douaneambtenaren in de praktijk moeten handelen. De werkwijze is afgeleid van de Nederlandse douanebepalingen met betrekking tot de in Nederland gestationeerde Amerikaanse strijdkrachten.
De leden van de PvdA fractie hebben gevraagd naar de gevolgen van de totstandkoming van de Forward Operating Locations voor de binnenlandse veiligheidssituatie op de Antillen en Aruba in het bijzonder ten aanzien van de mogelijkheid van terroristische aanslagen op de FOL's. Ook vragen zij naar de beveiliging van de vliegvelden Hato op Curaçao en reina Beatrix op Aruba. Zij verwijzen daarbij naar een rapport van de douane inspectie van december 1998 ten aanzien van vliegveld Hato. Deze leden vragen zich af of er een integraal beveiligingsplan rond de vliegvelden op Curaçao en Aruba is opgesteld en of deze zijn aangepast aan de FOL-bestemming. Voorts stellen zij vragen over het bestaan van een rampenplan en de financiële verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid in het geval van een aanslag of andere calamiteiten.
De leden van de CDA- en PvdA-fracties vragen of het voornemen bestaat de veiligheid op de vliegvelden te verbeteren en naar de daaromtrent te maken afspraken. Zij vragen om wat voor afspraken het gaat en wat de stand van zaken is. De leden van de GroenLinks-fractie wijzen eveneens op eventuele terroristische aanslagen en calamiteiten en op het standpunt van de Arubaanse Staten die zich voorstander verklaren van de aanwezigheid van de FOL's maar veiligheidgaranties willen van de VS en Nederland en bovendien garanties willen om eventuele negatieve gevolgen financieel op te vangen. Zij vragen naar eventueel gedane toezeggingen. Voorts vragen zij op welke wijze de Nederlandse politie- of inlichtingendiensten betrokken zijn bij de beveiliging van de luchthavens en de eilanden tegen mogelijke terroristische aanslagen. Ten slotte vragen zij of er een samenwerkingsverband met de Antilliaanse en Amerikaanse politie- of inlichtingendiensten, dat op deze aspecten betrekking heeft, tot stand zal komen.
De leden van de fracties van SP en SGP vragen eveneens naar de veiligheid als bedoeld in artikel XV en de daaraan verbonden kosten.
Tussen de koninkrijkspartners is in de voorbereidingen voor de onderhandelingen met de VS over dit verdrag uitgebreid en bij verschillende gelegenheden het element van de veiligheid, inclusief de mogelijkheid van terroristische aanslagen of vliegtuigrampen aan de orde geweest.
De Caraïbische landen hebben telkenmale nadrukkelijk aangegeven dat hun veiligheid ook gebaat is bij een substantiële vermindering van de rol als doorvoerhaven voor verdovende middelen. Hierbij wordt niet alleen gedoeld op de uitingen van criminaliteit die gepaard gaan met de handel in drugs maar ook op het potentiële en niet direct zichtbare gevaar van ondermijning door de drugsmaffia van de staatsinstellingen van beide landen. De landen wezen er voorts op dat de veiligheid binnen de landsgrenzen een autonome bevoegdheid van de landen is, die in het geval van de Nederlandse Antillen ook voor een deel ligt bij het eilandgebied Curaçao. Nederlandse politieof inlichtingendiensten zijn niet rechtstreeks betrokken bij de beveiliging van de luchthavens of de eilanden tegen mogelijke aanslagen.
Ook dit is een zaak van de verantwoordelijke landsdiensten die zich daarbij bedienen van alle samenwerkingsvormen die reeds bestaan inclusief die met de Amerikaanse politie- en inlichtingendiensten. In het licht van de doelstellingen van het verdrag hebben de Nederlandse Antillen en Aruba een afweging gemaakt omtrent alle aspecten van veiligheid. Op grond van die afweging zagen hun regeringen geen reden om af te wijken van hun wens tot vestiging van de FOL's. Ten aanzien van de veiligheidsaspecten samenhangend met de vestiging van de FOL's zijn door de veiligheidsdienst van de Nederlandse Antillen en de Veiligheidsdienst van Aruba in samenwerking met onder meer Amerikaanse diensten analyses doorgevoerd. Deze analyses komen tot de slotsom dat de vestiging van de FOL's niet heeft geleid tot een verhoogd veiligheidsrisico.
In mijn brieven van 11 april 2000 en 18 juli 2000 ben ik ingegaan op de veiligheidssituatie op en rond het vliegveld Hato op Curaçao. Daarin zette ik uiteen dat de verantwoordelijkheid voor de beveiliging van het vliegveld Hato als geheel een aangelegenheid is van de autoriteiten in Willemstad. Ik heb toen ook aangegeven dat door VS-functionarissen een inspectie met het oog op de beveiliging is uitgevoerd en dat uit deze inspectie niet is gebleken dat de veiligheidssituatie op het vliegveld te wensen over zou laten. Door de VS is ter versterking van de luchthavenbeveiliging, de brandweer en airtraffic control op jaarbasis een bedrag van USD 350 000 ter beschikking gesteld aan Curinta N.V., de beheerder van het vliegveld.
Naar aanleiding van de verwijzing naar een rapport van de douane-inspectie van december 1998 hebben de Antilliaanse autoriteiten mij afschrift doen toekomen van een memorandum van Curinta, van 2 april 2000. De autoriteiten delen de conclusie van dit memorandum. Het memorandum is ter informatie als bijlage bij deze nota gevoegd.1
De autoriteiten in Aruba laten weten dat de interne beveiliging van Aruba een zaak is van de veiligheidsdienst, het Korps Politie Aruba en de Douane Recherche. Hun samenwerking zal verder geïntensiveerd worden. Na ratificatie van het verdrag zullen voornoemde diensten een commissie instellen en gezamenlijk bepalen hoe de samenwerking met de Amerikaanse functionarissen vorm zal krijgen.
Eveneens na ratificatie zal het opstellen van een integraal beveiligingsplan prioriteit krijgen. Een integraal rampenplan voor calamiteiten op onder meer de luchthaven, bestaat op Aruba al enige jaren. De afspraken over de veiligheid waarnaar leden van de SP- en SGP-fracties vragen zijn, zoals artikel XV van het verdrag ook stelt, een autonome verantwoordelijkheid van de regeringen van Aruba en de Nederlandse Antillen en de afspraken die beide regeringen maken met de regering van de Verenigde Staten. Wat betreft de voorgenomen verbetering van de veiligheid op de vliegvelden kan nog worden toegevoegd dat de VS autoriteiten hebben toegezegd de kosten te zullen dragen voor een verbetering en beveiliging van de startbanen op vliegveld Hato.
De leden van de Staten van Aruba geven aan het totstandkomen van het verdrag volledig te steunen. De Arubaanse regering heeft zich ook groot voorstander van het verdrag getoond. Zoals de Staten aangeven is het verdrag voor Aruba van bijzonder belang om te accentueren dat het land zijn taak als bestrijder van de drugsgerelateerde criminaliteit serieus neemt. Deze houding is mede ingegeven door de wens om het minder positieve imago om te buigen en de ontwikkelingen in de economisch zo belangrijke toeristensector te helpen continueren. Van de risico's die het land loopt vanwege de invloed van de drugscriminaliteit, is de Arubaanse regering zich zeer wel bewust. De Arubaanse regering kan op de medewerking rekenen van de Nederlandse regering en – zoals uit het verdrag blijkt – ook die van de Amerikaanse regering bij de bestrijding van de drugscriminaliteit. Niet aan de orde zijn toezeggingen op financieel gebied.
6. Vorderingen en geschillenbeslechting
De leden van verschillende fracties vragen ook naar de financiële verantwoordelijkheid in het geval van calamiteiten of een aanslag.
Artikel XIX van het verdrag betreft de bepaling inzake vorderingen tot schadevergoeding. De reikwijdte en tekst van de bepaling komt overeen met hetgeen te doen gebruikelijk is in het internationale verkeer. Het is niet zo dat de Verenigde Staten, Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba samen bij voorbaat alle claims uitsluiten. De Partijen bij het verdrag doen slechts wederzijds afstand van overheidsclaims jegens elkaar, derhalve door de Regering van de Verenigde Staten enerzijds en het Koninkrijk, de Nederlandse Antillen en Aruba anderzijds. De bepaling ziet niet op vorderingen uit overeenkomst. Met betrekking tot deze vorderingen verwijst lid 5 van het artikel naar nadere regelingen.
Daarnaast ziet de bepaling niet op aanslagen die worden gepleegd op VS-personeel en VS-eigendommen en op eigendommen of overheidsfunctionarissen van één van de delen van het Koninkrijk.
Immers, een dergelijke aanslag wordt niet geacht rechtstreeks voort te vloeien uit de uitvoering van het verdrag.
Het artikel sluit uitdrukkelijk geen claims uit die door derden, zijnde individuele burgers, worden ingediend. In deze bepaling is geregeld dat derden deze mogelijkheid tot indiening hebben, dat de vorderingen onverwijld worden behandeld en dat de individuele burgers een duidelijk aanspreekpunt hebben ten aanzien van hun vorderingen.
Dat gekozen is voor afhandeling naar het recht van de Verenigde Staten heeft te maken met de immuniteiten die het VS personeel op de eilanden genieten. Immers, als een claim voortvloeit uit bijvoorbeeld een handeling die door een lid van het VS personeel is verricht binnen de functieuitoefening, dan zou de lokale rechter niet van een dergelijke vordering kennis kunnen nemen, op grond van artikel VI van dit verdrag, privileges en immuniteiten. Om dan toch de burger de mogelijkheid te geven een claim behandeld te zien, dient deze derhalve te worden behandeld door de Amerikaanse rechter. Nu het verdrag voorziet in een aanspreekpunt voor de burger en de Verenigde Staten zich verplichten een claim onverwijld in behandeling te nemen, behoeft de regeling niet nadelig te zijn voor een individuele burger.
In het vierde lid van artikel XIX is voorzien in overleg tussen de Partijen, indien een van de Partijen van mening is dat een vordering van bijzonder ernstige aard kan zijn. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer grote schade of ernstig letsel is ontstaan vanwege grove onachtzaamheid of opzet en het afstand doen van een dergelijke vordering – op basis van het eerste lid van dit artikel – het rechtsgevoel in belangrijke mate zal aantasten.
Artikel XXIV van het verdrag betreft de beslechting van geschillen. Hierbij is gekozen om alle geschillen in eerste instantie tot een oplossing te brengen door overleg op het niveau van de behandelende autoriteiten. Indien dat niet tot resultaat leidt, kan het overleg op een hoger niveau getild worden, inclusief het hoogste politieke niveau. De vraag van de PvdA-fractie of de regering bereid is ernaar te streven een dergelijke expliciete en allesomvattende verwijzing naar geschillenbeslechting alsnog in het verdrag op te doen nemen, moet ontkennend worden beantwoord. De regering heeft eerder aangegeven dat het verwijzen naar (externe) middelen van vreedzame geschillenbeslechting niet gebruikelijk en niet wenselijk is. De CDA-fractie vraagt naar de achterliggende gronden van deze onwenselijkheid, respectievelijk ongebruikelijkheid. Hierop kan worden geantwoord dat de onwenselijkheid is gelegen in de goede bilaterale relaties tussen de Verenigde Staten en het Koninkrijk. Tussen dergelijke goede bondgenoten wordt het doenlijk geacht geschillen onderling op te lossen zonder dat externe middelen van vreedzame geschillenbeslechting benodigd zijn. De ongebruikelijkheid komt voort uit de aard van de activiteiten waarop het verdrag ziet, derhalve drugsbestrijdingsactiviteiten.
Gelet op de gevoeligheid van de materie en de gevolgen die openbaarheid kan hebben op de kans van slagen van genoemde activiteiten, ligt de externe behandeling van geschillen niet voor de hand.
7. Centrum drugsbestrijding Europese Unie op Martinique
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken vroeg per brief van 23 januari 2001 over de oprichting van een drugsbestrijdingscentrum door de Europese Unie op Martinique in het bijzonder hoe deze instelling zich verhoudt tot het goed te keuren verdrag.
In de Staatscourant van 11 januari jl. wordt bericht over een Frans voorstel tot het oprichten van een maritiem informatiecentrum op Martinique. Voor een goed begrip van dit voorstel wordt een schets gegeven van de Europese initiatieven op het gebied van de drugsbestrijding in het Caraïbisch gebied. Op verzoek van de landen van CARICOM heeft de Europese Unie sedert 1995 een aantal initiatieven ontplooid om te komen tot een intensieve samenwerking met de landen in het gebied en de Verenigde Staten en Canada met betrekking tot de bestrijding van drugs. Binnen de Europese Unie ligt het voortouw bij die landen die nog steeds verantwoordelijkheden in het gebied hebben, te weten Frankrijk (DOM/TOM), het Verenigd Koninkrijk (British Dependent Territories) en het Koninkrijk.
In dit Europese initiatief heeft Nederland een voortrekkersrol gespeeld op het gebied van de maritieme samenwerking, met name door de leiding te nemen van een expert team dat in het voorjaar van 1997 de tekortkomingen in de regionale samenwerking heeft onderzocht. Het rapport van dit team is door alle Caraïbische landen goedgekeurd in december 1997 en de uitvoering van de aanbevelingen is met voortvarendheid ter hand genomen. Een van de bevindingen van de experts was het ontbreken van nationale institutionele mogelijkheden om effectief internationaal te kunnen samenwerken. Een aanbeveling van het rapport was dan ook de instelling van een Project Management Office dat werd belast met de ontwikkeling van nationale multidisciplinaire hoofdkwartieren die als aanspreekpunt voor internationale samenwerking zouden gaan dienen. Inmiddels zijn een elftal hoofdkwartieren ofwel reeds gereed of in een verregaande staat van voorbereiding. Voor sommige landen in het Caraïbisch gebied geldt dat zij ofwel reeds in het bezit zijn van dergelijke hoofdkwartieren (Trinidad) ofwel een centrale uitvoeringsinstantie hebben aangewezen die belast is met de coördinatie (Dominicaanse Republiek, Jamaica). Een andere aanbeveling van het genoemd rapport was de ontwikkeling van een regionale overeenkomst ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag van Wenen, waarvoor het Ministerie van Defensie in samenwerking met mijn ministerie de afgelopen jaren een aantal consultatieronden met landen uit het gebied heeft gehouden.
In goed overleg is besloten eerst de nationale mogelijkheden van de landen in het gebied op te bouwen alvorens te besluiten nadere afspraken op (sub)-regionaal niveau te maken. Immers, dergelijke afspraken, waar het Franse voorstel op vooruitloopt, dienen tevens de passen in de reeds bestaande structuren in het gebied, zoals de regionale douane-organisatie Caribbean Customs Law Enforcement Council (CCLEC), de regionale politie-organisatie Association of Caribbean Commissioners of Police (ACCP) en de regionale Interpol-organisatie. Daarnaast moet voorkomen worden dat voorstellen reeds bestaande regionale coördinatie structuren gaat dupliceren. De inzet van het Koninkrijk is dan ook gericht op het optimaliseren van de samenwerkingsstructuren. Het Franse voorstel voor oprichting van een centrum op Martinique, dat recent werd gedaan, is nog onderwerp van discussie zowel binnen de EU als met de Caraïbische partners in de regio. Er bestaat nog onvoldoende duidelijkheid of een dergelijk centrum door de landen in de regio wenselijk wordt geacht en wat de eventuele vorm zou moeten zijn. Ook de relatie met de inspanningen van de VS in het Caraïbisch gebied is vooralsnog onduidelijk, in het bijzonder waar het gaat om de samenwerking met de Joint-Interagency Taskforce East, waarin de Koninklijke marine participeert. Het overleg met alle betrokken landen wordt voortgezet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27229-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.