27 223
Arbeidsmarktbeleid etnische minderheden 2000–2003

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2001

Aanleiding

Het NEI heeft in opdracht van ondergetekenden een onderzoek uitgevoerd naar de aard en oorzaken van de inactiviteit bij etnische minderheden teneinde enkele lancunes in de informatievoorziening met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden op te vullen. Het NEI-onderzoek wordt aangekondigd in de Nota arbeidsmarktbeleid etnische minderheden; plan van aanpak 2000–2003 (TK 1999–2000, 27 223, nr. 1). Bijgaand bied ik u het rapport aan,1 inclusief een nadere beschouwing van de onderzoeksuitkomsten.

Context rapport «Inactiviteit van etnische minderheden»

Op 21 november 2000 presenteerde het CBS de resultaten van de analyse van de cijfers aangaande arbeidsongeschiktheid onder allochtonen. In dezelfde week is de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze analyse geïnformeerd (A&O/RA-1/2000/78 684) naar aanleiding van de interventie van het Kamerlid Kamp – tijdens het nota-overleg d.d. 2 oktober 2000 (TK 2000–2001, 27 223, nr. 9).

Het onderhavige NEI-rapport geeft ten opzichte van de CBS-gegevens géén gewijzigd beeld te zien voor wat betreft de omvang en samenstelling van arbeidsongeschiktheid en dientengevolge de (mate van) uitkeringsafhankelijkheid onder etnische minderheden.

Het NEI-onderzoek is overigens breder dan het CBS-onderzoek: Naast de kwantitatieve gegevens inzake arbeidsongeschikten uit etnische minderheden, worden in dit NEI-onderzoek álle inactieven betrokken, dat wil zeggen uitkeringsgerechtigd of niet. Behalve de vier grootste groepen etnische minderheden namelijk Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen/Arubanen, zijn tevens de overige doelgroepen van het integratiebeleid én autochtonen in het onderzoek betrokken.

Tenslotte verschaft het NEI-onderzoek inzicht in de vormen en kenmerken van de inactiviteit van de verschillende groepen etnische minderheden en plaatst het onderzoek de eerder naar buiten gebrachte CBS-cijfers op deze wijze in perspectief.

Overigens is het Lisv momenteel bezig een eigen onderzoek uit te voeren naar de achtergronden en kenmerken van Turken en Marokkanen in de WAO.

De uitkomsten van dit onderzoek worden begin 2002 verwacht.

Zoals reeds in de eerder genoemde kabinetsnota is opgemerkt, is de arbeidsmarktproblematiek van etnische minderheden weerbarstig, maar zijn desalniettemin positieve ontwikkelingen waarneembaar. Zo is de werkloosheid onder etnische minderheden in de periode 1994–1999 afgenomen van 26 naar 14 procent (tegenover een afname onder autochtonen van 7 naar 3 procent). De werkloosheid onder etnische minderheden is de laatste jaren derhalve sterker afgenomen dan onder autochtonen (respectievelijk met 12 en 4 procent), maar de achterstand van etnische minderheden op de arbeidsmarkt is nog niet verdwenen. Het beleid dat de afgelopen jaren is gevoerd, sorteert derhalve een positief, maar nog onvoldoende effect. De recente gegevens hieromtrent en de gevolgen voor het ten aanzien hiervan te voeren beleid moeten dan ook worden beoordeeld in het licht van het reeds gevoerde en recent geïntensiveerde beleid.

Inhoud rapport

Er is door het NEI getracht inzage te geven in de omvang, samenstelling, vorm en ontwikkeling van de inactiviteit1 van etnische minderheden2. Ook is onderzoek uitgevoerd naar de kenmerken van de inactieven (naar etnische afkomst, geslacht en leeftijd) en naar de binding met de arbeidsmarkt. De vier grootste etnische groepen in Nederland (Turken, Marokkanen, Surinamers en Arubanen/Antillianen), overige doelgroepenén autochtonen zijn in het onderzoek meegenomen ter vergelijking van de uitkomsten. De relatieve posities van de verschillende etnische groepen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van autochtonen worden hierdoor inzichtelijk gemaakt.

Uit de gegevens van het NEI-onderzoek komt een beeld naar voren dat in grote lijnen in overeenstemming is met de recent verschenen CBS-gegevens. Het NEI maakt een onderscheid tussen inactiviteit in brede zin (alle niet-werkenden) en inactiviteit in enge zin (werklozen).

Het blijkt dat het aantal niet-werkenden onder etnische minderheden – met name onder Turken en Marokkanen – groter is dan onder autochtonen.

De gemiddelde werkloosheid onder vrouwen uit etnische minderheden wijkt niet af van de werkloosheid onder mannen uit etnische minderheden. Dit in tegenstelling tot autochtonen waarbij de werkloosheid – in verhouding tot mannen – onder vrouwen substantieel hoger ligt.

De inactiviteit (niet-werkenden) onder «overige» etnische minderheden uit de doelgroeplanden van het integratiebeleid vertoont een gemêleerd beeld: Molukkers hebben een relatief lage inactiviteit (44 procent); zigeuners en woonwagenbewoners vertonen (zeer) hoge inactiviteitscijfers (83 procent) evenals (voormalige) vluchtelingen (61 procent).

Van de personen die tot de doelgroepen van de wet SAMEN behoren, heeft 45 procent een betaalde baan (tegenover 64 procent van de autochtonen). 9 procent van de etnische minderheden is beschikbaar voor werk (voor ten minste twaalf uur per week) en is hiernaar actief op zoek3 (autochtonen 3 procent). Tevens is 7 procent van de etnische minderheden wel beschikbaar voor werk, maar niet actief op zoek naar een baan (tegenover autochtonen 2 procent). Tenslotte is 40 procent van de etnische minderheden om uiteenlopende redenen niet beschikbaar voor werk (autochtonen 31 procent). De onderzoekers merken op dat onder allochtonen fase 3 en 4-cliënten vaker voorkomen dan onder autochtonen, wat inhoudt dat zij naar verwachting over het algemeen een langer bemiddelings- en activeringstraject behoeven dan autochtonen.

Een algemene conclusie op basis van de onderzoeksgegevens is dat de inactiviteit onder Turken en Marokkanen hoger is dan onder Surinamers, Antillianen en Arubanen. De verschillen in inactiviteit tussen deze etnische groepen hangen mede samen met verschillen in onderwijsniveau en taalvaardigheid. Zowel het onderwijsniveau als de taalvaardigheid zijn gemiddeld lager onder Turken en Marokkanen dan onder de twee andere etnische groepen. Van de niet-actieve Turken en Marokkanen heeft meer dan drie kwart slechts ten hoogste basisonderwijs genoten. 29 Procent van de niet-actieve Turken en 47 procent van de niet-actieve Marokkanen heeft zelfs geen basisopleiding afgerond. Onder de oudere leeftijdscategorieën is dit percentage nog hoger. In de leeftijdscategorie 55 tot 65 jaar heeft van de Turkse en Marokkaanse uitkeringsgerechtigde mannen respectievelijk 56 en 84 procent geen basisonderwijs afgerond. Bij de vrouwen liggen deze percentages zelfs op 73 en 97 procent. Dit kan mede de hoge uitkeringsafhankelijkheid verklaren.

In algemene zin zijn etnische minderheden in hogere mate van een uitkering afhankelijk dan autochtonen. Er zijn binnen deze uitkeringsafhankelijkheid verschillen in het type uitkeringen waarneembaar tussen de verschillende etnische groepen: Turken en Marokkanen zijn vaker afhankelijk van een WW of WAO uitkering terwijl Surinamers/Antillianen en Arubanen vaker een beroep doen op de bijstand. Er zijn relatief weinig etnische minderheden met een AOW uitkering of een VUT-regeling. Uit het rapport blijkt overigens ook dat de uitkerings-afhankelijkheid onder etnische minderheden sneller afneemt dan onder autochtonen.

Aanpak

De arbeidsmarktsituatie van etnische minderheden vormt al lang een van de belangrijkste aandachtspunten in het arbeidsmarktbeleid. In de zomer van 2000 presenteerde het kabinet de nota Arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden – plan van aanpak 2000–2003 (TK, vergaderjaar 1999–2000, 27 023, nr. 1) aan uw Kamer. De inhoud van dit plan van aanpak gericht op de reductie van de werkloosheid onder etnische minderheden is door uw Kamer op hoofdlijnen onderschreven. In dit verband kan gewezen worden op een aantal beleidsdoelstellingen en recente initiatieven.

Ten aanzien van etnische minderheden heeft het kabinet de doelstelling geformuleerd om het werkloosheidsverschil tussen etnische minderheden en autochtonen te halveren. Het uitgangspunt van het kabinetsbeleid daarbij is in het algemene arbeidsmarktbeleid de participatie van verschillende groepen zo goed mogelijk te waarborgen en te bevorderen. De doelstelling van het kabinet is dat minderheden ten minste evenredig worden bereikt met het algemene arbeidsmarktinstrumentarium, terwijl vervolgens via aanvullend specifiek beleid specifieke problemen worden aangevat. Ten aanzien van het algemene arbeidsmarktbeleid is recent een aantal ingrijpende beleidsmaatregelen aangekondigd.

De kern van het arbeidsmarkt- en activeringsbeleid kan worden gevat in de sluitende aanpak. De sluitende aanpak wordt in 2001 verder doorgezet. In navolging van de sluitende aanpak voor de nieuwe instroom van werklozen, is de sluitende aanpak voor het huidige bestand van langdurig werklozen inmiddels in voorbereiding. In de Intentieverklaring Een gezamenlijke agenda voor de toekomst zijn er afspraken met de VNG gemaakt over een extra inspanning om kansen te bieden aan bijstandsgerechtig-den om te gaan werken en daar waar dat niet mogelijk is, anderszins maatschappelijk te participeren. Door de gemeenten zal het sanctiebeleid daarbij consequent worden toegepast. Bij het realiseren van een sluitende keten van reïntegratie voor het gehele bestand wordt extra aandacht besteed aan allochtone cliënten.

In aanvulling op de reeds in de intentieverklaring opgenomen uitgangspunten is namelijk met de G4 en G21 afgesproken dat het door deze gemeenten gevoerde activeringsbeleid met betrekking tot allochtonen zal worden geïntensiveerd. Over de nadere invulling van deze afspraak is de minister van SZW met deze gemeenten in overleg.

Noemenswaardig is eveneens de intentieverklaring – in voorbereiding – met de G4 en G21 waarbij met de betrokken gemeenten wordt gesproken over een extra inspanningsverplichting om te komen tot een verhoogde instroom en doorstroom van etnische minderheden in haar ambtelijke geledingen.

In aanvulling op het algemene arbeidsmarktinstrumentarium blijft extra specifieke aandacht voor minderheden noodzakelijk. Bij deze maatregelen kan onder meer gedacht worden aan het inzetten van duale trajecten, waarin beroepsgerichte scholing of het volgen van taallessen gecombineerd kan worden met werken. Aan de inzet van duale trajecten wordt op dit moment, onder meer in de vorm van pilotprojecten, nader vormgegeven. Ook wordt de inburgering en de arbeidsmarkttoeleiding van nieuw/oudkomers verbeterd. Hiertoe is door de minister van OCenW, de staatssecretaris van VWS en ondergetekenden de Taskforce Inburgering opgericht. Deze Taskforce richt zich de komende periode op onder meer het binnen een jaar wegwerken van de wachtlijsten voor taallessen aan oudkomers (al langer in Nederland verblijvende etnische minderheden die geen inburgeringsprogramma hebben doorlopen) en vervolgens op de verbetering van de uitvoering van de inburgering en arbeidsmarkttoeleiding van nieuw/oudkomers door gemeenten, ROC's, Arbeidsvoorziening en andere betrokkenen. Recent zijn ook extra middelen aan gemeenten ter beschikking gesteld voor projecten specifiek gericht op oudkomers.

Ten aanzien van de in- en uitstroom WAO geldt dat de aandacht voor de positie van etnische minderheden vooral is ingebed in het meer generieke volumebeheersingsbeleid WAO. Daarnaast worden de mogelijkheden voor en noodzaak van specifieke aanvullende maatregelen voor deze groep bezien. Onder meer het eerder genoemde LISV-onderzoek zal hiervoor handvatten kunnen bieden.

Naast de hier genoemde maatregelen wordt nog een groot aantal andere acties ondernomen om de afstand tot de arbeidsmarkt voor etnische minderheden te verkleinen.

In dit verband kan ook gewezen worden op het convenant dat gesloten is met MKB-Nederland en Arbeidsvoorziening om 20 000 vacatures in het midden- en kleinbedrijf te vervullen door werkzoekenden uit de etnische minderheden. Met een honderdtal grote ondernemingen worden afspraken gemaakt over multicultureel personeelsbeleid en instroom en doorstroom binnen deze ondernemingen.

In het beleid is eveneens aandacht voor specifieke deelgroepen uit etnische minderheden van belang. Als voorbeeld kan de uitbreiding van de stimuleringsprojecten voor allochtone jongeren worden genoemd. Deze projecten richten zich op door de gemeenten aan te wijzen doelgroepen van Antillianen, Arubanen, Turken en Marokkanen. Tot mei 2001 zijn ze vooral op jongeren gericht. Met de uitbreiding na mei 2001 (naar aanleiding van de motie Melkert c.s.1 ) komen ook naar verwachting andere groepen allochtonen bij verschillende gemeenten aan bod zoals ouderen, vrouwen, alleenstaande ouders, schoolverlaters en arbeidsgehandicapten. De projecten betreffen het opzetten van specifieke toeleidingstrajecten naar activeringsvoorzieningen en zijn gericht op (uiteindelijke) uitstroom uit de bijstand.

Ook worden specifieke maatregelen gericht op allochtone vrouwen. Staatssecretaris Verstand van SZW en de minister voor GSI zullen op 1 februari 2001 een commissie Arbeidsdeelname Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen installeren. De Commissie zal tot taak krijgen in kaart te brengen hoe de uitvoeringspraktijk uitwerkt voor vrouwen uit deze doelgroep en zal onderzoek verrichten naar de kansen en belemmeringen voor deze groep om te participeren op de arbeidsmarkt. Op basis van dit inzicht en gerichte adviezen van deze commissie aan het kabinet kunnen doelgerichte maatregelen worden getroffen om de participatie van deze vrouwen te bevorderen.

Minderheden(organisaties) hebben zelf ook een verantwoordelijkheid als het gaat om het aanspreken van de niet-werkende doelgroep. Dikwijls gaat dit gepaard met goede voorlichting over de beschikbare mogelijkheden. Op dit moment wordt een project uitgevoerd waarin aansprekende personen uit de Turkse gemeenschap, ondermeer in samenwerking met consulenten van Arbeidsvoorziening, de Turkse doelgroep benaderen, eventueel via moskeeën of buurthuizen, om hen te informeren en op te roepen aansluiting te vinden bij de mogelijkheden die in het kader van de sluitende aanpak en het genoemde MKB-Convenant aanwezig zijn. Als deze aanpak effectief blijkt, zal de aanpak, ook voor andere groepen, worden uitgebreid.

Daarnaast zijn ondergetekenden in gesprek met de LOM-samenwerkingsverbanden over de uitkeringsafhankelijkheid van etnische minderheden en de bijdrage die deze organisaties aan het verbeteren hiervan kunnen en willen leveren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Onder inactiviteit wordt in het NEI-rapport verstaan alle niet-werkenden tussen de 15- en 65 jaar zonder een betaalde baan van meer dan twaalf uur per week.

XNoot
2

Zie voor een toelichting op de verschillende definities van etnische minderheden die in omloop zijn o.a. de CBS definitie, de definitie van de Wet SAMEN etc. paragraaf 1.4 van het NEI rapport.

XNoot
3

Deze categorie wordt door het CBS aangeduid als de werkloze beroepsbevolking.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 083 nr. 5.

Naar boven