27 216
Aanvulling van de Wet personenvervoer 2000 en de Spoorwegwet, strekkende tot invoering van een concessiestelsel voor het personenvervoer per trein en regeling van de verlening van meerjarige rechten met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit (Concessiewet personenvervoer per trein)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende aanvulling van de Wet personenvervoer 2000 en de Spoorwegwet, strekkende tot invoering van een concessiestelsel voor het personenvervoer per trein en regeling van de verlening van meerjarige rechten met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit (Concessiewet personenvervoer per trein).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

30 juni 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat wenselijk is de toegang tot de markt van het openbaar vervoer per trein te ordenen door de invoering van een concessiestelsel en dat het bovendien wenselijk is bij wet bepalingen vast te stellen inzake het verlenen van meerjarige rechten met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. AANVULLING VAN DE WET PERSONENVERVOER 2000

De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2, vierde lid, vervalt.

B. Artikel 10 vervalt.

C. Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van vervoer per trein verricht door internationale samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Spoorwegwet, voor zover internationaal vervoer wordt verricht.

D. Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer per trein is Onze Minister.

2. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, zijn gedeputeerde staten, met uitzondering van concessies voor openbaar vervoer in een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering. De concessies in een samenwerkingsgebied worden verleend, gewijzigd of ingetrokken door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam voor dat samenwerkingsgebied.

3. In afwijking van het eerste lid is het bestuur, bedoeld in het tweede lid, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor regionaal openbaar vervoer per trein voor de bij algemene maatregel van bestuur dan wel in overeenstemming met het betrokken bestuur bij besluit van Onze Minister aangewezen vervoersdiensten die de daarbij aangeven stations verbinden.

4. In afwijking van het tweede lid zijn burgemeester en wethouders van een gemeente als bedoeld in artikel 120 bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, ten behoeve van die gemeente.

E. Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verlenen van concessies voor openbaar vervoer per trein op grond van artikel 20, eerste lid.

F. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De concessieverlener» vervangen door: De concessieverlener, bedoeld in artikel 20, tweede, derde of vierde lid,.

2. In het tweede lid wordt «concessieverlener» vervangen door «concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede, derde of vierde lid,».

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «openbaar vervoer per» ingevoegd: trein,.

4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een door Onze Minister verleende concessie voor openbaar vervoer per trein vervalt op een in de concessie te bepalen tijdstip. Dit tijdstip wordt zodanig vastgesteld dat daarmee naar het oordeel van Onze Minister evenwicht bestaat tussen de op het stimuleren van de kwaliteit van het openbaar vervoer gerichte duur van de concessie en de stabiliteit en continuïteit van het openbaar vervoer.

G. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt de punt vervangen door: alsmede de prijs die de concessiehouder betaalt voor de concessie.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid bevat een concessie voor openbaar vervoer per trein, in plaats van een omschrijving van gebied waarvoor de concessie is verleend, een omschrijving van de stations waartussen het openbaar vervoer wordt afgewikkeld.

H. Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

1. Voordat een concessie voor openbaar vervoer per trein wordt verleend of zodanig wordt gewijzigd dat de uitvoering van de concessie noodzaakt tot een gewijzigd gebruik van spoorweginfrastructuurcapaciteit, vraagt de concessieverlener aan de toewijzende instantie, bedoeld in artikel 28 van de Spoorwegwet, een voor de uitvoering van de concessie noodzakelijk besluit inzake een meerjarig recht met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit.

2. In het besluit tot verlening dan wel wijziging van de concessie wordt bepaald in hoeverre het besluit inzake een meerjarig recht met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit voor de duur van de concessie overgaat van de concessieverlener op de concessiehouder.

3. Een concessie voor openbaar vervoer per trein wordt niet verleend of zodanig gewijzigd dat voor het openbaar vervoer per trein waartoe de concessie verplicht onvoldoende spoorweginfrastructuurcapaciteit beschikbaar zal zijn.

I. In artikel 26, eerste lid, wordt na «concessieverlener» ingevoegd: , bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid,.

J. Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.

2. Het zesde lid vervalt.

K. Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

1. Een besluit tot verlening of tot wijziging van een concessie zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, treedt in afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht, in werking met ingang van de vierde dag na de dag waarop de concessie is bekendgemaakt, tenzij de houder voor dat tijdstip aan de concessieverlener heeft doen blijken dat hij de concessie niet zonder voorbehoud aanvaardt.

2. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht is onverminderd van toepassing ten aanzien van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

L. In artikel 30, derde lid, wordt «concessiehouder» vervangen door: De houder van een concessie, verleend door een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede of vierde lid,.

M. Aan artikel 32 worden twee leden toegevoegd, luidende:

5. Onverminderd artikel 5:32 de Algemene wet bestuursrecht kan aan een concessie het voorschrift worden verbonden dat de concessiehouder, indien hij tekortschiet in het verrichten van bepaalde prestaties, gehouden is een geldsom te voldoen aan de concessieverlener.

6. Indien toepassing is gegeven aan het vijfde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van desbetreffende prestaties aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

N. Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32a

Onverminderd artikel 32 bevat een concessie voor openbaar vervoer per trein:

a. een regeling dan wel nadere regeling van de punten, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening nr. (EEG) 1191/69 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PbEG L 156);

b. een regeling van de integratie van vervoerbewijzen in het openbaar vervoer per trein.

O. In artikel 35 wordt na «infrastructuur» ingevoegd:, spoorwegen daaronder niet begrepen,.

P. In artikel 41, eerste lid, wordt na «concessie» ingevoegd: , die is verleend door een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,.

Q. Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden: BEPALINGEN INZAKE DE AANBESTEDING EN VERLENING VAN CONCESSIES.

R. In hoofdstuk III, § 4, wordt voor artikel 61 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60a

1. Concessies als bedoeld in artikel 20, derde lid, worden slechts verleend nadat daartoe een aanbesteding is gehouden.

2. In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omschreven gevallen kan het eerste lid buiten toepassing worden gelaten.

S. Artikel 61, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «concessieverleners» vervangen door «concessieverleners als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,».

2. In de aanhef en in onderdeel a wordt na «openbaar vervoer» telkens ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.

T. In artikel 62 wordt na «concessie» ingevoegd: , anders dan een concessie voor openbaar vervoer per trein,.

U. Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «concessies» ingevoegd: , anders dan concessies voor openbaar vervoer per trein,.

2. In het tweede lid wordt na «verleend» ingevoegd: door concessieverleners als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,.

V. Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met zesde lid.

W. Voor artikel 69 wordt een paragraafaanduiding geplaatst, luidende: § 6. Bepalingen inzake marktactiviteiten van gemeentelijke vervoerbedrijven en houders van langdurige concessies.

X. Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een gemeentelijk vervoerbedrijf als bedoeld in artikel 64, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en een concessiehouder waaraan, zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, een concessie is verleend voor een langer tijdvak dan acht jaar, verrichten geen andere werkzaamheden dan openbaar vervoer, vervoer waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede lid, dit artikel van toepassing is verklaard, alsmede de werkzaamheden die rechtstreeks samenhangen met het verrichten van dat vervoer.

2. In het tweede lid wordt «Een gemeentelijk vervoerbedrijf mag» vervangen door: «Een gemeentelijk vervoerbedrijf en een concessiehouder als bedoeld in het eerste lid mogen» en wordt «het vervoerbedrijf» vervangen door: het vervoerbedrijf of de concessiehouder.

3. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «Het gemeentelijk vervoerbedrijf doet» vervangen door «Gemeentelijke vervoerbedrijven en concessiehouders als bedoeld in het eerste lid doen» en wordt «het gemeentelijk vervoerbedrijf» vervangen door: het gemeentelijk vervoerbedrijf dan wel de concessiehouder, bedoeld in het eerste lid,.

4. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt «het gemeentelijk vervoerbedrijf» vervangen door: het gemeentelijk vervoerbedrijf dan wel de concessiehouder, bedoeld in het eerste lid.

Y. In hoofdstuk III wordt na artikel 69 een paragraaf ingevoegd, luidende: § 7. Bijzondere bepalingen inzake door Onze Minister te verlenen concessies

Artikel 69a

1. Onze Minister is bevoegd een concessie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, te verlenen zonder dat daartoe de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een concessie door Onze Minister wordt verleend, indien daartoe niet de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.

3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen onder meer regels worden gesteld over:

a. de keuze van de voor het verlenen van een concessie te volgen procedures;

b. de criteria voor toelating van ondernemingen tot de procedure voor het verlenen van een concessie, waaronder de uitsluiting van ondernemingen die door hun marktmacht of concurrentiepositie een eerlijke competitie belemmeren;

c. de criteria voor het verlenen van een concessie.

Z. Artikel 72 komt te luiden:

Artikel 72

Het is een ieder verboden zich in een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel in of in de onmiddellijke nabijheid van een station, halteplaats, of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften zich zodanig te gedragen dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord.

AA. In artikel 73 vervalt: die kennelijk gebruik wenst te maken van het openbaar vervoer of de daartoe behorende voorzieningen,.

BB. In artikel 76 wordt na «concessieverlener» ingevoegd: concessieverlener, bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid,».

CC. Artikel 83, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt na «buiten Nederland» ingevoegd: of door een buiten Nederland gevestigde vervoerder geheel in Nederland.

2. In onderdeel c wordt na «buiten Nederland» ingevoegd: of door een buiten Nederland gevestigde vervoerder geheel of ten dele in Nederland.

DD. Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt na «personen» ingevoegd: en, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19 en 30 tot en met 40, de bij besluit van de bestuursorganen, bedoeld in artikel 20, tweede tot en met vierde lid, aangewezen personen.

EE. In artikel 94, eerste lid, wordt na «de rechtspersoon aan wie het gemeentelijk vervoerbedrijf toebehoort» ingevoegd: dan wel de desbetreffende concessiehouder.

FF. In artikel 101, eerste lid, wordt «het bepaalde bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74, eerste lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b,» vervangen door: de artikelen 70 tot en met 73, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – het bepaalde krachtens de artikelen 74, tweede lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b.

GG. Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd:, anders dan openbaar vervoer per trein,.

2. In de onderdelen a en c van artikel 95 vervalt telkens: trein,.

HH. In artikel 118 wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd: of voor openbaar vervoer per trein.

II. Aan artikel 121 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de bevoegdheid tot het verlenen van concessies voor openbaar vervoer per trein.

JJ. Artikel 138 vervalt.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE SPOORWEGWET

De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 28, eerste lid, onderdeel f, vervalt: ten behoeve van de vervoerdiensten, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid.

B. Het opschrift van hoofdstuk III, § 5, komt te luiden:

§ 5. Toewijzing van capaciteit en de verlening van meerjarige rechten ter zake

C. Aan artikel 29e wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit geschiedt in overeenstemming met de op grond van artikel 29ee afgegeven besluiten inzake meerjarige rechten met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit.

D. Na artikel 29e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29ee

1. Door de toewijzende instantie kan bij besluit een meerjarig recht met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit worden verleend.

2. Een besluit op grond van het eerste lid wordt uitsluitend genomen op aanvraag van:

a. een spoorwegonderneming voor zover zij gerechtigd is de capaciteit, ten behoeve waarvan zij een recht met betrekking tot toewijzing aanvraagt, te gebruiken;

b. een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, eerste en derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 ten behoeve van openbaar vervoer per trein;

c. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen personen of rechtspersonen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

a. de gevallen waarin een besluit op grond van het eerste lid wordt of kan worden genomen;

b. de voor het nemen van een besluit op grond van het eerste lid te volgen procedures;

c. de criteria voor toelating van ondernemingen tot de procedure voor het nemen van een besluit op grond van het eerste lid, waaronder de uitsluiting van ondernemingen die door hun marktmacht of concurrentiepositie een eerlijke competitie belemmeren;

d. de maximale duur van het recht en de beperkingen waaraan het recht is onderworpen;

e. de tussentijdse wijziging of beperking van een besluit op grond van het eerste lid;

f. de bevoegdheid het besluit aan een ander over te dragen;

g. de prijs die de aanvrager of de gerechtigde voor het recht betaalt.

4. Tenzij het besluit anders bepaalt, laat de betaling van de prijs, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, het verschuldigd zijn van de vergoeding, bedoeld in artikel 30, onverlet.

5. Van een besluit op grond van het eerste lid wordt door de toewijzende instantie mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

E. Artikel 32, derde lid, tweede volzin, vervalt.

ARTIKEL III. OVERGANGSBEPALING BESTAANDE OPENBARE- DIENSTCONTRACTEN

1. Een openbare-dienstcontract als bedoeld in artikel 14 van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PbEG L 156) ter zake van het openbaar vervoer per trein dat is gesloten voor het tijdstip waarop zowel artikel I, onderdeel A, van deze wet als artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 in werking zijn getreden, kan met ingang van dat tijdstip bij besluit van het ingevolge artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 bevoegde bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk worden aangemerkt als een concessie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000. Het betrokken bestuursorgaan kan daarbij bepalen dat aan een aldus als concessie aan te merken openbare-dienstcontract door hem te bepalen beperkingen of voorschriften zijn verbonden en dat deze op een door hem daarbij te bepalen tijdstip vervalt.

2. Een besluit op grond van het eerste lid wordt aangemerkt als een besluit tot wijziging van een concessie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000.

3. Tot drie maanden na het in het eerste lid bedoelde tijdstip is artikel 19 van de Wet personenvervoer 2000 niet van toepassing op openbaar vervoer per trein dat wordt verricht ter uitvoering van een openbare-dienstcontract als bedoeld in het eerste lid.

4. Voor zover een openbare-dienstcontract met toepassing van het eerste lid slechts gedeeltelijk wordt aangemerkt als een concessie, blijft het openbare-dienstcontract voor het overige in stand, voor zover dat gedeelte, gelet op inhoud en strekking daarvan, niet in onverbrekelijk verband met het overige staat.

ARTIKEL IV. OVERGANGSBEPALING NIET-VERVOERS- GERELATEERDE ACTIVITEITEN CONCESSIEHOUDER

Indien een concessiehouder als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 op het tijdstip waarop zowel dat artikel als artikel I, onderdeel X, van deze wet in werking zijn getreden, werkzaamheden verricht die op grond daarvan niet zijn toegestaan, worden die werkzaamheden binnen twaalf maanden na dat tijdstip beëindigd of overgedragen aan een privaatrechtelijke rechtspersoon. Artikel 69, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 geldt in die periode niet ten aanzien van die werkzaamheden.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET OP DE ACCIJNS

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 71b, derde lid, wordt «de vervoerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet personenvervoer aan wie overeenkomstig artikel 11 of artikel 16 van die wet een vergunning is verleend tot het verrichten van openbaar vervoer met autobussen» vervangen door: de vervoerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet personenvervoer 2000 aan wie vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of 112 van de Wet personenvervoer 2000 is verleend.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET OP DE ECONOMISCHE DELICTEN

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1, onderdeel 4°, komt de zinsnede met betrekking tot de Wet personenvervoer 2000 te luiden: de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 11, 19, 30, derde lid, 51, 85 alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – 8, 9, vijfde lid, 83, 86 en 104, aanhef en onderdelen c en d;.

ARTIKEL VII. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VIII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Concessiewet personenvervoer per trein.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven