nr. 141
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2007
Met deze brief bied ik u het onderzoeksrapport «De praktijk van
schadevergoeding voor slachtoffers van misdrijven» aan.2 Ik heb het onderzoek naar schaderegeling laten uitvoeren om meer inzicht
te krijgen in de praktijk van de schadebemiddeling en het voegen.
Misdrijven hebben vaak schade tot gevolg. Het is voor slachtoffers van
misdrijven van groot belang dat de dader deze schade vergoedt. Sinds de invoering
van de «Wet Terwee» in 1992 is de rechtspositie van het slachtoffer
(onder meer) wat betreft het recht op het verkrijgen van schadevergoeding
versterkt.
In het strafproces bestaan enkele momenten waarop schaderegeling mogelijk
is3. Onderscheiden worden:
• De schadebemiddeling bij zogeheten «boter-bij-de-viszaken».
Het gaat hier bijvoorbeeld om uit de hand gelopen (buren)ruzies waarbij goederen
vernield zijn. Door betaling van de schade is de zaak geregeld.
• Schadebemiddeling in het voortraject van een eventuele zitting,
vooral gebruikelijk bij eenvoudige strafzaken. Betaling van de schade al dan
niet in combinatie met andere verplichtingen, bijvoorbeeld een taakstraf,
kan verdere strafvervolging voorkomen (transactie).
• Voegen in het strafproces. Daarbij wordt de civiele vordering voor
een schadevergoeding ingebracht in het strafproces. Bij de uitspraak in de
strafzaak wordt ook een beslissing genomen over de vordering. Vaak legt de
rechter bij de toewijzing van de vordering een schadevergoedingsmaatregel
op, waarvan de inning door het CJIB wordt uitgevoerd.
Naast deze mogelijkheden voor schadevergoeding in het strafproces kan
een slachtoffer ook de schade separaat vorderen in een civiele procedure.
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek
Voor het onderzoek zijn in alle arrondissementen de slachtoffercoördinatoren
van politie en OM schriftelijk geënquêteerd. Er zijn gegevens verzameld
uit OM-data en er is dossieronderzoek verricht. Voorts is gesproken met rechters,
officieren van justitie, voegingsadviseurs van Slachtofferhulp Nederland en
slachtoffers.
Uit het onderzoek blijkt onder andere dat er geen eenduidigheid is in
de organisatie van de schadebemiddeling door politie en OM. De schadebemiddeling
is overal anders georganiseerd. Bovendien worden lokaal bovenop de Aanwijzing
Slachtofferzorg aanvullende voorwaarden of contra-indicaties gesteld voor
het al dan niet bemiddelen.
Tevens blijkt dat veel slachtoffers geen gebruik maken van de ondersteuning
van Slachtofferhulp Nederland bij het invullen van het – ingewikkelde –
voegingsformulier.1 Dat heeft vaak tot gevolg
dat slachtoffers het formulier niet goed invullen.
Tot slot laat het onderzoek zien dat rechters verschillend om gaan met
de gevoegde vorderingen. Dit betreft zowel de eisen voor de onderbouwing als
de feitelijke toewijzing van de vordering. Deze verschillen worden bevestigd
door de resultaten van het dossieronderzoek.
Verbeteracties
Naar aanleiding van de resultaten heb ik opdracht gegeven de volgende
voorstellen tot verbetering in de praktijk van schadevergoeding voor slachtoffers
van misdrijven verder uit te werken. Deze zijn:
• de ontwikkeling van een uniforme werkwijze van schadebemiddeling;
• optimalisering van de ondersteuning van slachtoffers bij het voegingsproces
(bijvoorbeeld door vereenvoudiging van het voegingsformulier);
• verbetering van het voegingsproces waardoor meer eenheid van rechtspraak
ontstaat op verzoeken van schadevergoeding voor slachtoffers;
• afspraken maken over de registratie van de resultaten van schadebemiddeling
en het voegen.
De uitwerking van deze verbeteracties vindt plaats in het kader van het
project Slachtoffers Centraal2.
Ik verwacht u uiterlijk in juni 2008 nader te kunnen informeren over de
definitieve voorstellen voor verbetering van de schaderegelingsketen.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin