27 205
Wijziging van de Visserijwet 1963 (natuurbelangen en zeevisserij)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 13 oktober 2000

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare handeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zien op dit ogenblik geen reden voor vragen of nadere opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel strekkende tot wijziging van de Visserijwet 1963.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging Visserijwet in verband met natuurbeheer en visserij. De CDA-fractie ziet de voorgestelde wetswijziging als een logisch vervolg op eerdere wijzigingsvoorstellen ten behoeve van de bescherming van de natuur ten aanzien van de kust- en binnenvisserij. De nu voorliggende wetswijziging beoogt het mogelijk te maken om bij regelgeving ten aanzien van de zeevisserij ook rekening te houden met de natuur. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan één van de actiepunten uit de Structuurnota «Vissen naar evenwicht» van 1993, en aan een toezegging dienaangaande van de Minister van LNV aan de Kamer op 4 april 1998.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963. Het wetsvoorstel zal zeker positief bijdragen aan de natuurbescherming van die wateren waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Deze leden vinden het behoud van natuurwaarden in de zee van groot belang. Zij willen niet dat blijvende schade aangebracht wordt aan de natuur. Toch lijkt met deze wetswijziging de balans door te slaan en de leden stellen daarover enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie willen graag meer duidelijkheid over de aanleiding om te komen tot de indiening van dit wetsvoorstel. De regering noemt als reden een actiepunt uit de Structuurnota Vissen naar evenwicht uit 1993 en een opmerking in een algemeen overleg in 1998. De leden vragen of de indiening van deze wetswijziging mede is ingegeven door de huidige maatschappelijke discussies over de boomkorvisserij en over de kokkelvisserij.

2. Het natuurbeschermingscriterium

De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak tot aanpassing van de Visserijwet. Nu al bestaat de mogelijkheid tot het treffen van regels voor het beheer van de visbestanden. Voor een effectief beheer van de visbestanden dient ook rekening te worden gehouden met de ecologische effecten van de visserij. De visbestanden dienen immers ook op de langere termijn te worden geëxploiteerd. In dat kader valt het moeilijk te begrijpen waarom de belangen van natuurbescherming als een aparte bron van regelgeving moeten worden aangemerkt. Wellicht is de achterliggende doelstelling hiervan om maatregelen te kunnen treffen waarbij geheel wordt voorbijgegaan aan de belangen van de visserij. Indien dat het geval zou zijn, kunnen de leden van de VVD-fractie daar niet mee instemmen. Zij verzoeken hierop een reactie van de regering. Bovendien willen zij vernemen voor welke maatregelen de regering het huidige stelsel van de visserijwet als te knellend ervaart. Welke nieuwe maatregelen heeft zij op grond van het wetsvoorstel op het oog?

De regering verwijst in de memorie van toelichting onder meer naar bodemberoerende visserijmethoden. Heeft zij het voornemen om de boomkorvisserij aan banden te leggen, en zo ja, waarom?

De leden van de CDA-fractie vragen of de redactie van het nieuwe artikel 4, eerste lid, volstaat om voorschriften die de zeevisserij in algemene zin betreffen nader in te kunnen vullen met het oog op natuurbescherming.

Zien deze leden het goed, zo vragen zij de regering, dat het natuurbeschermingscriterium ten aanzien van zeevisserij slechts in beperkte mate in regelgeving tot uitdrukking kan komen?

In dit verband vragen deze leden aan de regering voor welke vissoorten nu nog geen communautaire regels zijn gesteld en voor welke vissoorten thans nog de grootste nationale beleidsruimte met betrekking tot natuurbescherming en zeevisserij bestaat.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het standpunt van de regering dat bij het stellen van regels in het belang van de visserij, mede rekening moet worden gehouden met de belangen van de natuurbescherming.

Deze leden zijn echter van mening dat beter vooraf maatregelen ter bescherming van de natuurwaarde genomen kunnen worden, dan dat dit gebeurt nadat de natuurwaarden al verminderd zijn. Deze leden willen dan ook benadrukken dat het nu al instellen van niet-visgebieden in de desbetreffende wateren, latere problemen zal kunnen voorkomen.

Deze leden constateren dat het in het voorliggende wetsvoorstel mogelijk is om uitvoeringsmaatregelen te nemen vanuit een natuurbeschermingsoptiek. Worden bij deze natuurbeschermingsoptiek ook de gevolgen van bijvoorbeeld de bijvangst van de garnalen- en platvissenvisserij meegenomen?

Verder hebben deze leden de vraag waarom met betrekking tot de beschermingsoptiek geen standpunt wordt ingenomen over vismethoden waarbij rekening wordt gehouden met het voorkomen van natuurschade door toegepaste visserijtechnieken enerzijds, en de boomkorvisserij anderzijds?

Hoe is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot het selectief vissen met behulp van bijvoorbeeld elektriciteit?

Ten aanzien van kust- en binnenvisserij bestaat reeds de bepaling van het natuurbeschermingscriterium. De leden van de SGP-fractie vragen waarom er destijds van af is gezien om dit criterium ook van toepassing te laten zijn op de zeevisserij.

De Raad van State heeft naar de mening van de leden van de SGP-fractie terecht kritiek geuit op de regering over de onduidelijkheid van het wetsvoorstel. In het Nader rapport verwijst de regering naar de paragrafen 2 en 6. Naar de mening van de leden van de SGP-fractie is de onduidelijkheid echter blijven bestaan. Deze leden is nog niet duidelijk hoe volgens de regering de behartiging van het visserijbelang enerzijds en het natuurbeschermingsbelang anderzijds zich tot elkaar dienen te verhouden. Kan zij hierover nadere duidelijkheid geven?

3. Verhouding tot andere wetten

Op bladzijde 3 van de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering de nieuwe mogelijkheden beschrijft om, na invoering van het wetsvoorstel, invulling te geven aan de op grond van de Habitatrichtlijn geldende afwegingen met betrekking tot wateren in de zin van artikel 1 lid 4 Visserijwet.

Betekent dit dat de regering de wetswijziging wil gebruiken om gebieden voor de zeevisserij te sluiten?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het instrument van gebiedsgerichte aanwijzing als beschermd natuurmonument in het kader van zeevisserij een te zwaar instrument wordt gevonden. De CDA-fractie onderschrijft deze opvatting. Ook anderszins zou naar de mening van de CDA-fractie een gebiedsgerichte aanwijzing, enkel omdat één aspect van de zeevisserij schade berokkent, een te zwaar instrument zijn. Dit geldt temeer daar de regering uitgaat van het in evenwicht brengen en houden van visserij- en natuurbelangen.

Volgens de memorie van toelichting wordt in communautair verband onderscheid gemaakt tussen regelgeving voor natuurbescherming en regelgeving voor uitoefening van de visserij. In dat verband onderschrijft de CDA-fractie de opvatting van de regering dat regels ten behoeve van duurzame (zee)visserij niet thuishoren in de Flora- en Faunawet, omdat genoemde wet met name uitgaat van bescherming van soorten en niet van doelmatige en duurzame bevissing op zee.

4. De reikwijdte van het voorstel

De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat op nationaal niveau alleen verdergaande maatregelen kunnen worden getroffen voor strikt lokale visbestanden. Zij vragen de regering of zich binnen de Nederlandse 200 mijlszone strikt lokale visbestanden bevinden.

De regering realiseert zich, blijkens bladzijde 4 van de memorie van toelichting, dat ten aanzien van Nederlandse zeevissers de mogelijkheid bestaat tot het stellen van nationale regels mede uit hoofde van natuurbeschermingsoverwegingen, maar dat dit niet mogelijk is voor vissers uit andere lidstaten. Zij geeft ook blijk van het besef van het risico van een ongunstigere concurrentiepositie voor Nederlandse vissers ten opzichte van collega's uit andere lidstaten. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering uiteen te zetten welke maatregelen zij, met het oog op dit risico, voor verantwoord houdt.

Uit de tekst van de memorie van toelichting begrijpen de leden van de CDA-fractie dat de bevoegdheid van Nederland tot het stellen van regels wordt ingeperkt door de op Nederland rustende internationale verplichtingen voortvloeiend uit het gemeenschappelijk visserijbeleid. Volgens het communautaire visserijbeleid zijn nationale instandhoudings- en beheersmaatregelen toegestaan, mits deze betrekking hebben op strikt lokale visbestanden die slechts voor vissers van de betrokken lidstaat van belang zijn, dan wel uitsluitend van toepassing zijn op vissers uit de betrokken lidstaat. In zoverre is het duidelijk dat het onderhavige wetsvoorstel een kanbepaling bevat.

Het is de leden van de CDA-fractie echter niet duidelijk of de in de memorie van toelichting genoemde maatregelen, zoals ten aanzien van bodemberoerende visserijmethoden, van voedselvoorziening van vogels en van het sluiten van gebieden, uitvoerbaar zijn, gelet op het gestelde over het communautaire beleid en de concurrentiepositie van de Nederlandse vissers ten opzichte van vissers uit andere landen, voor wie genoemde maatregelen niet zullen gelden. Wat zullen volgens de regering de effecten zijn voor de Nederlandse visserij, als bepaalde maatregelen ten behoeve van het beschermen van natuurwaarden uitsluitend de Nederlandse vissers betreffen? Deze vraag betreft evenzeer de visserij die niet valt onder beroeps- of bedrijfsmatige visserij. Waarom zouden beperkende of beheersmaatregelen ten behoeve van natuurbescherming uitsluitend de beroeps- en bedrijfsmatige visserij betreffen en niet de sportvisserij?

De leden van de SGP-fractie constateren dat deze wet de regering een instrument in handen geeft om vergunningen te weigeren voor de visserij op bepaalde schelpdiersoorten in de 3-mijlszone (zie bladzijde 5 van de memorie van toelichting). Kan de regering nog meer voorbeelden geven van de toepassing van deze wet? Wat wil de regering in de toekomst nog meer gaan verbieden en voor welke visserijsectoren wil zij na inwerkingtreding van deze wet geen vergunningen meer afgeven?

5. Gevolgen voor het bedrijfsleven en de handhaving

De regering maakt melding van beroepsvisserij op schelpdieren, welke in toenemende mate ongewenste effecten zou hebben vanuit zowel bestandsoverwegingen als vanuit overwegingen van natuurbescherming. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering uiteen te zetten waarop zij doelt, en welke gevolgen zij daaraan wil verbinden.

Het is de CDA-fractie duidelijk dat de bedrijfseffecten van de te treffen maatregelen in het belang van de natuurbescherming niet eerder getoetst kunnen worden dan nadat de regering een concrete maatregel wenst te treffen. In dit verband is de vraag van de CDA-fractie op welke wijze de regering voornemens is om de effecten voor de zeevisserij tijdig en in overleg met het bedrijfsleven in kaart te brengen zodat negatieve effecten voor de zeevisserij van de voorgenomen maatregelen zoveel mogelijk voorkomen worden.

De CDA-fractie wenst eveneens een nadere onderbouwing van de stelling dat beroepsmatige visserij op bepaalde soorten schelpdieren in toenemende mate negatieve en dus ongewenste effecten teweegbrengt vanuit bestandsoverwegingen en vanuit overwegingen van natuurbescherming, ook nadat tot vergunningplicht ten behoeve van de beroepsmatige visserij is overgegaan. In welke mate is beroepsvisserij op zee vanuit een economisch perspectief de komende jaren nog houdbaar, gelet op de te verwachten beperkingen?

In dit verband vragen deze leden de regering evenzo nader te onderbouwen waarom in principe geen vergunningen worden afgegeven voor visserij op bepaalde schelpdiersoorten in de 3-mijls-zone vanwege bodemverstoring, zodra onderhavig wetsvoorstel tot wet verheven is en in werking treedt. Welke effecten zal deze maatregel hebben op de zee- en kustvisserij? Om welke schelpdiersoorten gaat het? Gaat bedoelde maatregel ten aanzien van het niet afgeven van vergunningen onmiddellijk in ná inwerkingtreding van de wet of pas na nader te stellen regels door de Minister?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering staat tegenover de gevolgen van de weigering van vergunningverlening. Onderkent de regering dat met dit wetsvoorstel sterk kan worden ingegrepen in een eeuwenoude visserijtraditie? Hoe gaat de regering om met de gederfde inkomsten? Wordt hierin voorzien?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering ervan overtuigd is dat de kokkelvisserij de bodem langdurig verstoort. Is hiernaar onderzoek verricht? Er zijn ook berichten dat bewerking van de bodem een gunstig, vernieuwend effect heeft op de schelpdierstand.

6. Reacties op het wetsvoorstel

De regering stelt, in reactie op een vraag van het Productschap Vis, dat op grond van de wetswijziging de sluiting van visgebieden uit hoofde van visbestandbeheer een grotere of langere werking kan krijgen, met het oog op natuurbescherming. De leden van de VVD-fractie begrijpen dit antwoord niet. Zij vragen zich af of de regering op deze wijze «via een achterdeur» delen van de Noordzee een status wil geven die gelijk is aan die van een beschermd natuurmonument.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier voor dit verslag,

Brandsema


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Udo (VVD), Waalkens (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Atsma (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), vacature PvdA, Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (GPV), Kant (SP), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Belinfante (PvdA), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA).

Naar boven