A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD
Wetsvoorstel
1. In artikel 137a, eerste lid, is «geheel of gedeeltelijk»
vervallen.
2. In artikel 137a, tweede lid is «beschikkingen» vervangen
door: beschikking.
3. Artikel 137a, derde lid, eerste volzin is in twee volzinnen opgesplitst.
De oorspronkelijke eerste volzin luidde:
Ingeval de in het eerste lid bedoelde beschikking is gegeven, vindt de
vijfde afdeling geen toepassing op concurrente vorderingen.
4. In artikel 137g, eerste lid, is «schuldvorderingen» vervangen
door: vorderingen.
Memorie van toelichting
1. De tweede alinea van § 1 luidde:
In dat wetsvoorstel kwamen – zoals ook blijkt uit het intitulé –
twee verschillende onderwerpen aan de orde. Het eerste betrof een regeling
van de bevoorrechte vorderingen en, in verband daarmee, van een bijzonder
verhaalsrecht voor de fiscus dat in de plaats van het zogenaamde bodemrecht
zou treden. Het tweede onderwerp betrof de invoering van een vereenvoudigde
afwikkeling van faillissement.
2. De eerste volzin van § 2 luidde:
De Faillissementswet – zoals deze thans luidt – schrijft voor
dat de curator in beginsel eerst tot vereffening van de boedel overgaat wanneer
de boedel in staat van insolventie is komen te verkeren.
3. De vijfde volzin van § 2 luidde:
De eerste is dat de rechtbank ingevolge artikel 16 op voordracht van de
rechter-commissaris opheffing van het faillissement kan bevelen indien, in
de bewoordingen van de memorie van toelichting bij voormelde bepaling, «niet
alleen geen contanten voorhanden zijn, maar zelfs in het geheel geen, zij
het dan ook eerst in verloop van tijd te realiseren actief aanwezig is, en
ook waar het actief in geen geval toereikend zal zijn om de kosten te dragen»
(zie S. C. J. J. Kortmann, N. E. D. Faber (red.)
Geschiedenis van de Faillissementswet – Heruitgave Geschiedenis van
de Wet op het Faillissement en de Surséance van Betaling, deel I bewerkt
door Mr. G. W. Baron van der Feltz, Haarlem 1896 – Zwolle 1994,
p. 328).
4. De tweede alinea van § 2 luidde:
Intussen laat de praktijk een geheel ander beeld zien. Het is thans bij
vrijwel alle rechtbanken gebruikelijk artikel 16, in tegenstelling tot de
oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, ook toe te passen indien de baten
niet voldoende zijn om de vorderingen van de fiscus en bedrijfsvereniging
(gedeeltelijk) te voldoen; zie Faillissementsrecht (R.J. van Galen, E. W. J. H.
de Liagre Böhl) art. 16, aant. 4, J. B. Huizink, Insolventie (1993)
p. 118–119, en N. J. Polak, Faillissementsrecht, bew. door C. E.
Polak, zesde druk (1995), p. 46–47. Nadat de curator de boedelschulden
betaald heeft en de rest van het beschikbare actief heeft overgemaakt ter
voldoening van belastingschulden en sociale premies, wordt het faillissement
met toepassing van artikel 16 opgeheven.
5. De eerste volzin van de derde alinea van § 2 luidde:
Als verklaring voor deze discrepantie tussen wet en praktijk geeft R. C.
van Schaardenburg (De ontvanger en de opheffers, WFR 1976, p. 220–223)
aan dat het aantal bevoorrechte schulden een hoge vlucht heeft genomen en,
vooral, dat de belastingdruk enorm is toegenomen.
6. De tweede volzin van de vierde alinea van § 2 luidde:
De door de schrijvers aangevoerde nadelen komen naar de kern genomen erop
neer dat (strikt genomen) de wet zich niet verdraagt met opheffing van het
faillissement indien preferente schuldeisers (ten dele) worden voldaan, zonder
dat een verificatievergadering wordt gehouden en een uitdelingslijst
wordt vastgesteld.
7. De tweede volzin van de vijfde alinea van § 2 luidde:
Het strekt ertoe een gangbare en wijd verbreide praktijk die, op zich
zelf beschouwd, bepaald wenselijk is, nader te regelen en van een wettelijke
basis te voorzien.
8. De vierde, vijfde en zesde alinea van § 3 zijn nieuw.
9. De laatste volzin van de derde alinea van de toelichting bij artikel
137a is nieuw.
10. De tweede en derde volzin van de toelichting bij artikel 137e zijn
nieuw.