27 194
Bepalingen inzake rechtspersoonlijkheid, privileges en immuniteiten van de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden (Wet HCNM)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. ALGEMEEN

1.1 Ter inleiding

Het voorstel voor de Wet inzake Rechtspersoonlijkheid, Privileges en Immuniteiten van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden, een onder de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa ressorteerde instelling (verder te noemen: de HCNM), beoogt de HCNM binnen Nederland rechtspersoonlijkheid te verlenen, alsmede de HCNM en diens functionarissen privileges en immuniteiten toe te kennen ter wille van een onafhankelijke functie-uitoefening. Op grond van deze rechtspersoonlijkheid heeft de HCNM het recht verbintenissen aan te gaan, in rechte op te treden en roerende en onroerende zaken te verwerven en te vervreemden.

Het is te doen gebruikelijk dat privileges en immuniteiten worden vastgelegd of aangepast middels een verdrag, te weten een zetelovereenkomst, tussen Nederland en de desbetreffende (instelling van een) internationale organisatie die zich in Nederland vestigt of heeft gevestigd. De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) is evenwel – in afwijking van de bovenbedoelde in het Koninkrijk der Nederlanden gezetelde (instellingen van) internationale organisaties – geen volkenrechtelijke organisatie met (volkenrechtelijke) rechtspersoonlijkheid waardoor ook het sluiten van een zetelovereenkomst niet mogelijk is. Dit geldt voor de HCNM als instelling van de OVSE evenzo. Om die reden moet hier worden gekozen voor toekenning van privileges en immuniteiten bij wet.

1.2. Voorgeschiedenis

Het gemis aan volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid is terug te voeren op de omstandigheid dat de OVSE een oprichtingsverdrag ontbeert. Het Boedapest Document van 1994 van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) voerde de naamswijziging in OVSE door, zonder een wijziging aan te brengen in het karakter van de CVSE-committeringen of de status van de CVSE en haar instellingen.

Tot deze gang van zaken werd besloten nadat tegenstellingen met betrekking tot een oprichtingsovereenkomst ten tijde van de CVSE-Ministerraadzitting van 30 november 1993 en 1 december 1993 onoverbrugbaar waren gebleken. Met betrekking tot de instellingen committeerden de Deelnemende Staten zich tijdens de Ministerraadzitting wel om zonodig een lijst met vereisten ten aanzien van juridische status en privileges en immuniteiten een plaats te geven in hun nationale wetgeving.(In de onderstaande paragraaf 1.6 wordt een overzicht gegeven van de invulling van deze committering door de overige Deelnemende Staten die OVSE-instellingen huisvesten.)

Bij besluit van 10 juli 1992, vastgelegd in het CVSE Helsinki Document, kwam het tot de instelling van een Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden. Uit dien hoofde strekt de bovengenoemde committering van de Deelnemende Staten zich ook tot de HCNM uit.

Met betrekking tot de HCNM geldt, dat geopereerd wordt op basis van een mandaat (vastgelegd in het Helsinki Document van 1992), om in «early warning» en waar nodig «early action» te voorzien, waar het gaat om spanningen die van doen hebben met nationale minderhedenkwesties en naar het oordeel van de HCNM het risico dragen aanleiding te geven tot een conflict in het OVSE-gebied dat de vrede, stabiliteit of verhouding tussen de Deelnemende Staten kan verstoren en aldus de aandacht van de OVSE Raad verlangt. Bepaald is verder dat de HCNM bij de uitvoering van zijn mandaat onder plicht van vertrouwelijkheid werkt en handelt onafhankelijk van de partijen die betrokken zijn bij de spanningen. Tot zijn prerogatieven behoort het verzamelen van informatie, inclusief rapporten over schendingen van OVSE-committeringen.

1.3. De Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden in Nederland

Op 1 januari 1993 trad mr M. van der Stoel aan als Hoge Commissaris inzake de Nationale Minderheden. Hierbij werd door hem bedongen dat hij in Nederland (Den Haag) zou kunnen resideren; het onderwerp van de zetel is derhalve op dat moment verder niet aan de orde geweest. Omdat tijdig voor het verstrijken van zijn termijn van drie jaar duidelijk werd dat de heer Van der Stoel beschikbaar was voor een tweede termijn werd een besluit over de definitieve vestigingsplaats van de instelling op de lange baan geschoven. Deze gang van zaken herhaalde zich bij het besluit in juli 1998 het mandaat van mr Van der Stoel tot eind 1999 te verlengen.

Op 3 december 1998 besloot de OVSE dat de HCNM in elk geval tot eind 2004 in Den Haag gehuisvest zal blijven. Bij de overweging heeft een rol gespeeld een Nederlands aanbod de kosten van huisvesting aldaar tot en met het jaar 2004 op zich te nemen; het Regeringsstreven de HCNM voor Den Haag te behouden past in de opzet de stad te profileren als dé zetel voor internationaalrechtelijke instellingen. De kans dat de instelling, na dan meer dan tien jaar in Den Haag te zijn gehuisvest, nog uit Nederland zal verdwijnen is uiterst klein. Praktisch gezien kan thans reeds van de facto zeteling in Nederland worden gesproken.

1.4. Overeenkomst tussen de OVSE en internationale organisaties met rechtspersoonlijkheid

De OVSE, en dus ook de HCNM, is voortgekomen uit de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en is gebaseerd op de Slotakte van Helsinki van 1975 en sedertdien in CVSE/OVSE aangenomen Documenten. Het Helsinki Document van 1992 riep de CVSE uit tot een regionale organisatie in de zin van Hoofdstuk VIII van het VN-Handvest. Het besluit hiertoe legt neer dat de tot OVSE hernoemde organisatie als zodanig nauw met de Verenigde Naties zal samenwerken, met name waar het gaat om voorkoming en beslechting van conflicten. De OVSE telt inmiddels 55 deelnemende Staten uit Europa, Centraal Azië en Noord Amerika; zij speelt een primaire rol op het gebied van preventieve diplomatie, conflict voorkoming, crisisbeheersing en post-crisis wederopbouw, alsmede de bevordering van democratie, de rechtstaat en het respect voor mensenrechten.

Met inachtneming van de internationale status van de OVSE, alsook bijgevolg van de HCNM, en gezien ook het mandaat van de HCNM en de aard van zijn werkzaamheden is het alleszins gerechtvaardigd om een in Nederland gehuisveste instelling van de OVSE (in casu de HCNM) rechtspersoonlijkheid te verlenen, alsmede de HCNM en diens functionarissen privileges en immuniteiten toe te kennen.

1.5. Algemene opmerkingen ten aanzien van de privileges en immuniteiten

Met de de facto bevestiging van Den Haag als zetel van de HCNM dienen de voor een internationale organisatie gebruikelijke privileges en immuniteiten ook voor deze instelling te worden vastgelegd. Tot nu toe werden dergelijke privileges aan de HCNM, de Hoge Commissaris en diens functionarissen alleen op ad hoc basis verleend. Ten aanzien van de diplomatieke onschendbaarheid van de instelling en de functionarissen is niets formeel geregeld, evenmin als met betrekking tot belastingvrijstellingen (met uitzondering van de vrijstelling van inkomstenbelasting met betrekking tot het door de organisatie uitbetaalde salaris) en de afdracht van sociale verzekeringspremies. Zulks leidt voortdurend tot een onaanvaardbare rechtspositionele lacune voor de HCNM en rechtsongelijkheid ten opzichte van andere internationale instellingen die in Nederland onderdak hebben gevonden. Een regeling waarbij privileges en immuniteiten worden toegekend is wel in andere landen waar de OVSE presentie kent van kracht (zie onder, sub 1.6). Tenslotte heeft het vooruitzicht op een dergelijke alomvattende regeling een rol gespeeld bij het accepteren van Den Haag als zetel.

Tot op heden kon echter, zoals hierboven reeds is aangegeven, op grond van de ontbering van rechtspersoonlijkheid nog niet tot toekenning van de benodigde privileges en immuniteiten worden gekomen. Met deze wet zou aan dit probleem tegemoet gekomen worden.

Ten aanzien van de aan de HCNM en diens functionarissen toegekende privileges en immuniteiten is getracht zo goed mogelijk tegen elkaar af te wegen enerzijds het belang van de HCNM, gelegen in de goede en ongehinderde vervulling van de functie van de instelling waarvoor het toekennen van privileges en immuniteiten een noodzakelijke voorwaarde vormt, en anderzijds het belang van Nederland, dat zijn rechtsorde door die privileges en immuniteiten niet verstoord wil zien en ieder die zich op zijn grondgebied bevindt dezelfde behandeling wil geven. Dit heeft er met name toe geleid dat deze bij wet toegekende privileges en immuniteiten aan de HCNM en diens functionarissen zeer nauw zijn omschreven. De privileges en immuniteiten die worden toegekend zijn vergelijkbaar met de voor andere in Nederland gevestigde instellingen van internationale organisaties en hun functionarissen gebruikelijke privileges en immuniteiten. Enig verschil is dat ten aanzien van die internationale organisaties dit bij verdrag is geschied. Te denken valt bijvoorbeeld aan de verdragen die zijn afgesloten met het Permanente Hof van Arbitrage, het United Nations Environment Programme en het European Centre for Environment and Health, van de World Health Organisation te Bilthoven.

In beginsel zijn functionarissen van de HCNM onderworpen aan de Nederlandse rechtsmacht. Een voor een goede taakvervulling nodige uitzondering bestaat in immuniteit van rechtsmacht voor handelingen verricht in de uitoefening van die taak, de zgn. ambtshandelingen; aan functionarissen van de HCNM wordt functionele immuniteit van rechtsmacht verleend, hetgeen derhalve betekent dat buiten de officiële functie-uitoefening zij géén immuniteit genieten. Uitzondering op het bovenstaande geldt voor de functionarissen met de rang P5 en hoger. Voor hen gelden de regels zoals verwoord in het op 18 april 1961 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer en de daarbij behorende Protocollen (Trb. 1962, 101 en 159). Dit betekent concreet onder meer, dat zij over het algemeen ook immuniteit van rechtsmacht genieten buiten de officiële functie-uitoefening. Dit is in lijn met hetgeen ook in zetelovereenkomsten wordt bepaald.

Wellicht ten overvloede diene, dat de immuniteit van rechtsmacht alleen geldt ten aanzien van rechtsmacht in Nederland. Het laat onverlet dat betrokkene kan worden vervolgd door de rechterlijke instantie van de staat waaruit hij of zij afkomstig is, mits deze rechterlijke instantie zich hiertoe bevoegd heeft verklaard.

1.6. Handelwijze van andere landen

Bij ontbering van rechtspersoonlijkheid van de OVSE hebben ook andere landen, binnen welke grenzen zich een OVSE-instelling bevindt, op nationaal niveau de rechtspersoonlijkheid en privileges en immuniteiten van deze instellingen geregeld.

Oostenrijk

Op 28 juni 1991 werd in het Oostenrijkse Bundesgesetzblatt het «Bundesgesetz über die Einräumung von Privilegien und Immunitäten an das KSZE-Konfliktverhütungszentrum, seine Bediensteten und die Bediensteten anderer ständiger Einrichtungen in Rahmen der KSZE» gepubliceerd, op grond waarvan het Conflict Preventie Centrum naar Oostenrijks recht rechtspersoonlijkheid verkreeg en vervolgens privileges en immuniteiten werden verleend.

De positie van het Secretariaat van de OVSE in Wenen is geregeld bij Oostenrijkse «Verordnung der Bundesregierung über die Einräumung von Privilegien und Immunitäten and die ausländischen Delegationen, das Exekutivsekretariat und die Bediensteten des Exekutivsekretariats des KSZE-Forums für Sicherheitskooperation», welke op 27 augustus 1992 in het Bundesgesetzblatt is gepubliceerd.

Op 30 juli 1993 werd in het Bundesgesetzblatt het «Bundesgesetz über die Rechtsstellung von Einrichtungen der KSZE in Österreich» gepubliceerd. Op grond van deze wet kregen alle in Oostenrijk gevestigde OVSE-instellingen in Oostenrijk rechtspersoonlijkheid.

In het Bundesgesetzblatt van 30 september 1993, van 3 maart 1994 en van 12 maart 1998 werden tenslotte bekendmakingen van de Minister van Buitenlandse Zaken gepubliceerd, waarin OVSE-instellingen met rechtspersoonlijkheid naar Oostenrijks recht met naam worden genoemd.

De privileges en immuniteiten die de in Oostenrijk ressorterende instellingen en functionarissen van de Verenigde Naties genieten, worden op de betreffende OVSE-instellingen en functionarissen van analoge toepassing verklaard.

Denemarken

In Denemarken is gekozen voor een overeenkomst tussen de regering van Denemarken (ondertekend door de Minister van Buitenlandse Zaken) en de Parlementaire Assemblee van de OVSE (getekend door de voorzitter). Het betreft hier een overeenkomst die ziet op het zich in Kopenhagen bevindende Secretariaat van de Parlementaire Assemblee van de OVSE. De overeenkomst is gesloten op 15 januari 1993.

Dat deze overeenkomst gesloten heeft kunnen worden toont aan dat de Deense autoriteiten van oordeel zijn dat de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de OVSE bevoegd is een dergelijke overeenkomst te sluiten en dat de voorzitter als verdragspartij voldoet aan de voorwaarden voor het sluiten van een internationale overeenkomst.

Door uit te gaan van deze fictie (alsof de OVSE reeds rechtspersoonlijkheid bezit) heeft Denemarken gekozen voor een pragmatische benadering. Nederland kiest er voor om de strikt formeel juridische lijn te handhaven, zoals ook in andere staten is geschied waar instellingen van de OVSE zijn gevestigd.

Overigens nam het Deense parlement reeds in 1983 een wet aan waarbij de rechten en immuniteiten van internationale organisaties en instellingen werden geregeld. Letterlijk luidt deze wet van 30 november 1983: wet inzake immuniteiten voor internationale organisaties e.a. In de wettekst zelf wordt in dit kader gesproken van «internationale organisaties en instellingen waarvan Denemarken lid is». Deze wet heeft ook als basis gediend voor de bovengenoemde in januari 1993 afgesloten overeenkomst.

Tsjechische Republiek

De Tsjechische Republiek heeft de status van het Secretariaat van de OVSE geregeld bij wet van 5 maart 1992.

Polen

Op 2 mei 1991 heeft de Raad van Ministers in Polen een besluit aangenomen op grond waarvan de OVSE/ODIHR (Office for Democratic Institutions and Human Rights) privileges en immuniteiten wordt toegekend.

Tenslotte bestaan memoranda van overeenstemming tussen onder meer:

– de regering van Estland en de OVSE-missie in Estland;

– de regering van Belarus en de OVSE betreffende de OVSE Advies- en Monitor-Groep in Belarus en

– de republiek Bosnië-Herzegowina en de OVSE-missie in Bosnië-Herzegowina.

Op grond van deze overeenkomsten is de status en zijn de privileges en immuniteiten van de OVSE-missies en OVSE-instelling geregeld.

2. PRIVILEGES EN IMMUNITEITEN (ARTIKELGEWIJS)

Artikel 2

Er is nadrukkelijk voor gekozen om de HCNM rechtspersoonlijkheid te verlenen en niet de OVSE als zodanig, nu de HCNM de enige instelling van de OVSE is die hier te lande gevestigd is en ook overigens deze wet slechts ziet op de HCNM, en niet op de OVSE als geheel.

De HCNM wordt geregeerd door het Helsinki Document van 1992, voor zover dit niet in strijd is met de Nederlandse wet. De organisatie en besluitvormingsstructuur van deze publiekrechtelijke rechtspersoon sui generis worden niet beheerst door Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Boek 2 BW is derhalve – met uitzondering van artikel 5 van dat boek – niet op de HCNM van toepassing. Overeenkomstige toepassing van Boek 2 BW is geoorloofd, voor zover deze is te verenigen met het Helsinki Document van 1992 en de aard der onderlinge verhoudingen.

Artikel 3

Als gevolg van de bepalingen omtrent de onschendbaarheid van de gebouwen en terreinen van HCNM dient het Koninkrijk deze gebouwen en terreinen op een zo goed mogelijke wijze te beschermen. Het Koninkrijk der Nederlanden dient derhalve de nodige zorgvuldigheid te betrachten om ervoor te zorgen dat de veiligheid en rust op de terreinen en in de gebouwen van de HCNM niet wordt verstoord door onbevoegde personen of groepen personen die de onmiddellijke omgeving ervan trachten te betreden, of hierin ordeverstoringen veroorzaken. Wanneer nodig bieden de desbetreffende autoriteiten voldoende politiebescherming aan de grenzen en in de omgeving van de terreinen en gebouwen van de HCNM.

Artikel 4

Het recht van vrije communicatie is een algemeen erkend recht, noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie van de HCNM.

Artikel 5

De bepaling van artikel 5 is bedoeld om een vrijdom te creëren voor alle goederen die de HCNM in het kader van de vervulling van zijn officiële functies krachtens rechtsgeldige titel onder zich heeft. Door deze bepaling wordt beoogd deze goederen onschendbaar te maken tegen inbreuk van derden, inclusief de overheid. Dit is noodzakelijk voor een optimale functie-uitoefening door de HCNM. Aangesloten is bij wat gebruikelijk is ten aanzien van zich onder de overheid bevindende goederen met een openbare bestemming en goederen van hier te lande gevestigde internationale organisaties.

Artikel 6

In artikel 1 sub i wordt de definitie van archieven gegeven. Hieruit blijkt dat er geen territoriale begrenzing is gegeven aan de archieven, zolang ze zich onder HNCM bevinden of onder een functionaris in het kader van de vervulling van diens officiële functies. De bepaling van artikel 6 is nodig naast de bepaling van onschendbaarheid van de gebouwen en terreinen, aangezien archiefmateriaal zich ook buiten die gebouwen en terreinen kan bevinden, en daar ook immuun dient te zijn.

Artikel 7

Bij de in dit artikel genoemde immuniteit gaat het om immuniteit van rechtsmacht in het kader van de vervulling van de officiële functies van de HCNM als instelling. Op deze immuniteit bestaan drie uitzonderingen, waarvan twee voornamelijk zijn ingegeven ter bescherming van derden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om slachtoffers van verkeersongevallen die schade niet op een verzekering kunnen verhalen.

Artikelen 8, 9 en 10

Hierin zijn de gebruikelijke belastingvrijstellingen geregeld, waarbij wordt aangesloten bij hetgeen gebruikelijk is in Nederland ten aanzien van internationale organisaties en hun functionarissen. Belastingvrijstellingen van de HCNM als instelling zijn geregeld in de artikelen 8 en 9, terwijl in artikel 10 enige vrijstellingen aan functionarissen worden verleend, alsmede aan deskundigen.

Met betrekking tot de Hoge Commissaris en de functionarissen met een rang P5 en hoger wordt in artikel 10 verwezen naar de relevante bepalingen van het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer van 1961. Het is in Nederland te doen gebruikelijk dat leidinggevenden en senior-functionarissen van hier te lande gevestigde zetels van internationale organisaties privileges en immuniteiten ontvangen, analoog aan hetgeen het hoofd van een diplomatieke missie en diplomatieke ambtenaren ontvangen. In dit geval is daar eveneens voor gekozen en derhalve wordt verwezen naar het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer (TK 1980–1981, 16 644 (R 1158), alwaar ook een toelichting op de aard en achtergrond van het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer wordt gegeven), welk verdrag voor het overgrote deel bestaat uit codificaties van reeds lang geldend gewoonterecht.

Artikel 10 voorziet niet in een verhuisboedelvrijstelling voor functionarissen van de HCNM. Immers, in een dergelijke vrijstelling is reeds voorzien in Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstelling.

Artikel 11

Met betrekking tot het doen van afstand van immuniteit moet worden opgemerkt dat een gerechtelijke procedure als een ondeelbaar geheel moet gelden. Is dus eenmaal afstand gedaan van immuniteit, dan kan deze immuniteit ook in hoger beroep niet meer worden ingeroepen. Voor afstand van executie van een vonnis is echter steeds een afzonderlijke verklaring nodig.

Hierop is reeds gewezen door de Commissie voor Internationaal Recht bij de totstandkoming van het Vedrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer en daarbij behorende Protocollen van 18 april 1961 (Trb. 1962, 101 en 159). (Zie hiervoor Kamerstukken II 1981/82, 16 644 (R 1158), nrs 1–3, pag 8.)

Artikel 12

Functionarissen van in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisaties zijn in beginsel onderworpen aan de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving. Indien de organisatie beschikt over een eigen sociaal verzekeringsstelsel vergelijkbaar met het Nederlandse of deelneemt aan een met het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel vergelijkbaar stelsel van sociale zekerheid, kan de organisatie op verzoek worden ontheven van de in Nederland geldende sociale verzekeringswetgeving. De achterliggende gedachte hierbij is dat dubbele verzekering en dus ook dubbele premiebetaling zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Uiteraard geldt uitsluiting van de Nederlandse verzekeringsplicht zoals hiervoor bedoeld alleen voor die functionarissen op wie het stelsel van de betreffende volkenrechtelijke organisatie van toepassing is. Indien de betreffende functionaris niet onderworpen is aan het binnen die organisatie geldende stelsel, is respectievelijk blijft men verzekerd op grond van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving.

Met betrekking tot de sociale verzekeringspositie van personen die werkzaam zijn voor de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden geldt het volgende.

Vanuit verzekeringstechnisch oogpunt dient een onderscheid te worden gemaakt tussen administratief/technisch personeel (de G-staff) en beleidspersoneel (de P-staff). Het sociale verzekeringsstelsel van de OVSE is uitsluitend op de zogenaamde P-staff van toepassing. De regeling van de organisatie wordt als volwaardig c.q. vergelijkbaar aan het wettelijke, Nederlandse sociale verzekeringsstelsel aangemerkt.

Personeelsleden bij de HCNM die tot de P-staff zijn te rekenen, zijn op grond van het voorgaande niet verplicht verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. Degenen echter die behoren tot de G-staff, op wie het stelsel van de OVSE niet van toepassing is, moeten als verplicht verzekerd voor de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving worden aangemerkt.

In het derde lid staat vermeld dat de OVSE voor de toepassing van dit artikel wordt aangemerkt als zijnde een volkenrechtelijke organisatie. De OVSE zal daartoe op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 als zodanig worden aangewezen. De aanwijzing zal geschieden middels de daarvoor bestemde ministeriële regeling «Aanwijzing volkenrechtelijke organisaties».

Zowel in artikel 14 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746), als in artikel 7 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 (KB 402) wordt de verzekeringspositie geregeld van degenen die werkzaam zijn bij een volkenrechtelijke organisatie. In KB 746 is tevens de verzekeringspositie voor de volksverzekeringen van de in Nederland inwonende gezinsleden van de functionaris geregeld die bij een volkenrechtelijke organisatie werkt.

Beide bepalingen dienen ook toepasbaar te zijn op verzekeringsaangelegenheden die OVSE-(lees: HCNM-)functionarissen en hun afhankelijke gezinsleden betreffen. Om die reden dient er geen onduidelijkheid te bestaan omtrent de status van de OVSE en is in het derde lid van artikel 12 van deze wet voornoemde bepaling opgenomen.

Artikel 13

Dit artikel is bedoeld om het aanvaarden van een dienstbetrekking mogelijk te maken voor gezinsleden van HCNM-personeel. Het opnemen van een dergelijk artikel wordt gemotiveerd door de ervaring die op dit punt is opgedaan met in Nederland gevestigde internationale organisaties.

Het recht om in dienstbetrekking te werken op grond van deze regeling vervalt bij afloop van de aanstelling bij de HCNM van de functionaris van wiens gezin de betreffende persoon deel uitmaakt.

Artikel 14

De in dit artikel sub a en b vervatte mededelingsregeling omtrent benoeming, aankomst en vertrek is nodig, omdat het voor het verlenen van voorrechten en immuniteiten van belang is te weten wie als functionaris van de HCNM hier te lande aanwezig is.

De in dit artikel sub c genoemde mededelingsregeling ten aanzien van particuliere bedienden die door diplomatiek personeel, of daarmee gelijkgestelde internationale ambtenaren, in dienst worden genomen, heeft als achtergrond dat zij (in Nederland geworven personen uitgezonderd) geen verblijfsrecht genieten op grond van de Vreemdelingenwet, doch een afgeleid verblijfsrecht hebben dat is gekoppeld aan het verblijf van de persoon voor wie zij werkzaamheden verrichten.

Artikel 15

Personeel van internationale organisaties heeft een bijzondere, geprivilegieerde status in Nederland. Zo worden functionarissen van de HCNM en hun gezinsleden op grond van artikel 10 lid 1 sub d van deze wet vrijgesteld van vreemdelingenregistratie. Onze Minister registreert de functionarissen van de HCNM en hun gezinsleden in Nederland en verstrekt aan hen identiteitsbewijzen, zodat deze personen zich als zodanig kunnen legitimeren en identificeren.

Op basis van artikel 14 van deze wet dient bedienend personeel van functionarissen van de HCNM door de HCNM te worden aan- en afgemeld. Op basis hiervan wordt door Onze Minister ook aan hen een identiteitsbewijs verstrekt.

Artikel 16

Dit artikel betreft de toepasselijkheid van het Nederlands recht. Anders dan bij sluiting van een zetelovereenkomst is er tussen Nederland en de HCNM geen sprake van een volkenrechtelijke relatie. Dit betekent dat de verlening aan de HCNM en diens functionarissen van privileges en immuniteiten in het kader van het Nederlandse rechtsstelsel wordt geplaatst. Inherent aan dit rechtsstelsel is dat het mogelijk is om overeen te komen dat bijvoorbeeld geschillen door middel van arbitrage zullen worden beslecht, of dat op arbeidsverhoudingen een reglement als de «OVSE Staff Regulations» van toepassing zal zijn. Uiteraard zullen dergelijke afspraken aan het Nederlandse rechtstelsel kunnen worden getoetst, zij het onder eerbiediging van de in deze wet vastgelegde privileges en immuniteiten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven