27 190
Voor- en vroegschoolse educatie

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 28 april 2003

Bij de behandeling van de rijksbegroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 2003 (Handelingen II, vergaderjaar 2002–2003, nrs. 20, 21, 23 en 33) heb ik toegezegd u te informeren over de inzet en de opbrengsten van de extra middelen voor- en vroegschoolse educatie (VVE) door de gemeenten. Met deze brief kom ik die toezegging na.

Vooraf

De afgelopen twee jaar zijn extra middelen vrijgemaakt voor de grootschalige implementatie van VVE. Hiervoor is in 2000 de «Regeling voor- en vroegschoolse educatie VVE» gepubliceerd en in 2001 de «Aanvullende regeling uitbreiding voor- en vroegschoolse educatie».

Met de vrijgemaakte VVE-middelen krijgen gemeenten een extra impuls om jonge kinderen te laten deelnemen aan effectieve VVE-programma's. Doel daarvan is vroegtijdig (taal)achterstanden bij jonge kinderen aan te pakken, zodat zij een grotere kans hebben op een goede start in het basisonderwijs. De VVE-middelen waren bestemd voor de periode juli 2000 tot 1 augustus 2002. Vanaf 1 augustus 2002 beschikken gemeenten nog steeds over het budget van 98 miljoen euro aan «extra VVE-middelen» maar dit maakt inmiddels deel uit van het GOA-II budget.

In het kader van BANS, het jeugdbeleid, is de afspraak gemaakt dat de gemeenten hetzelfde bedrag investeren in VVE als het Rijk (50/50-afspraak). Uit onderzoek van Cap Gemini Ernst & Young blijkt dat gemeenten 1/3 van de BANS-afspraak over de 50/50-inzet zijn nagekomen (33 miljoen euro).

Procedure

Gemeenten moesten vóór 1-11-2002 de VVE-verantwoording indienen. Ik ben eraan gehouden de gemeenten uiterlijk binnen 180 dagen ná deze datum te berichten over de definitieve vaststelling van de subsidie (voor 1 mei a.s.). Gemeenten die alle middelen – rechtmatig – hebben besteed, hebben hierover al bericht ontvangen (193 gemeenten).

Van de gemeenten die niet alle middelen hebben besteed, of die een gedeelte onrechtmatig hebben besteed, worden deze middelen teruggevorderd.

Diverse gemeenten hebben bij de verantwoording een toelichting gegeven op het niet bereiken van de rechtmatigheideisen. Omdat zij (plotseling) relatief veel extra middelen in moesten zetten voor een beleidsthema in ontwikkeling, konden zij niet aan alle eisen voldoen. Dat speelt vooral in de de vier grote gemeenten; zij moesten in een relatief korte periode een fors aantal extra doelgroepkinderen bereiken voor VVE.

De precieze omvang van het totaal terug te vorderen budget is op dit moment niet exact vast te stellen. Voorlopig ga ik er vanuit dat 36 miljoen euro van 162 gemeenten wordt teruggevorderd. Na de fase waarin gemeenten eventueel bezwaar hebben gemaakt tegen het teruggevorderde bedrag (6 weken ná 1 mei), kan ik de definitieve stand van zaken opmaken.

Stand van zaken

De gemeenten hebben in een korte tijd een grote inspanning verricht en veel bereikt met de extra VVE-middelen. Landelijk gezien hebben de extra middelen als positief effect gehad dat nu een groot aantal doelgroepkinderen deelnemen aan kwalitatieve VVE-programma's. Het doel van de extra VVE-middelen is daarmee in grote lijnen bereikt.

Uit de verantwoordingen blijkt dat de gemeenten verschillen in de mate waarin zij de resultaten hebben gehaald die voor hen geformuleerd waren. Een groot aantal gemeenten heeft niet alle middelen ingezet en/of niet alle doelgroepkinderen bereikt.

Conform de bepalingen uit de VVE-regelingen zal ik de overgebleven middelen terugvorderen. Hiermee geef ik gevolg aan het ook door uw Kamer gewenste «rekenschapbeleid» en «good governance».

Ik neem aan u hiermee voorlopig voldoende te hebben geïnformeerd. Te zijner tijd zal ik u informeren over het aantal bereikte doelgroepkinderen en de totaal terug te vorderen middelen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven