27 183
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; 's-Gravenhage, 11 februari 2000 (Trb. 2000, 17)

nr. 255
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 juni 2000. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 juli 2000.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 11 februari 2000 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2000, 17).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Vanaf 1998 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Nederlandse en de Oezbeekse douane-administraties om te komen tot een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. In 1999 zijn de onderhandelingen afgerond. Ondertekening heeft plaatsgevonden op 11 februari 2000 te 's-Gravenhage tijdens het bezoek van de vice-voorzitter van het Staatsdouanecomité van de Republiek Oezbekistan, de heer S. Raimov, aan Nederland.

Voor een effectief douaneoptreden en bestrijding van internationale fraude is het nodig te komen tot een betere samenwerking tussen de douane-administraties van Nederland en de Republiek Oezbekistan. Deze behoefte betreft zowel het toezicht op de naleving van de douanewetgeving als het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. Dit verdrag beoogt een kader te scheppen waarbinnen de grensoverschrijdende fraudes in het handelsverkeer kunnen worden aangepakt.

Het verdrag is te meer van belang omdat de Republiek Oezbekistan een belangrijk doorvoerland is in de aanvoerlijnen van drugs vanuit Afghanistan en Kirgizistan die verder via Kazachstan, de Russische Federatie en de Baltische Zee naar West-Europa lopen. Oezbekistan streeft er nadrukkelijk naar om deze aanvoerlijnen door te snijden.

Bovendien streeft de Republiek Oezbekistan op het gebied van de douane nadrukkelijk naar een centrale positie binnen de kring van de Centraal-Aziatische landen van de Gemeenschap van Onafhankelijke Staten. In dat kader is het land bezig met het opbouwen van opleidingsinstituten, mede ten behoeve van omringende landen. Het verdrag schept een kader voor het verlenen van technische bijstand aan de Oezbeekse douane-administratie. Deze technische bijstand zal kunnen bijdragen aan een verdere verbetering van de Oezbeekse mogelijkheden om in te spelen op de eisen van de vrijemarkteconomie. In het kader van het TACIS programma wordt eveneens aanzienlijke steun bij de opbouw en verdere ontwikkeling van de Oezbeekse douane-administratie gegeven.

De omvang van de Nederlandse handelsbetrekkingen met de Republiek Oezbekistan is thans nog betrekkelijk gering maar de hoop bestaat dat, naarmate de marktgerichte oriëntatie groeit, de bilaterale handelsstromen aanzienlijk zullen toenemen.

Het onderhavige verdrag komt wat betreft de inhoud goeddeels overeen met eerder door ons land gesloten bilaterale verdragen op douanegebied, laatstelijk het op 23 november 1999 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Russische Federatie inzake samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage (Trb. 2000, 3). Qua opzet en bewoording is het onderhavige verdrag goeddeels gebaseerd op een in de Wereld Douane Organisatie (WDO) – de voormalige Internationale Douaneraad (IDR) – ontwikkeld modelverdrag. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo speelt dit WDO modelverdrag een soortgelijke rol voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

Het verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douane-administraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douane-autoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

In artikel 1 worden de elementaire begrippen nader gedefinieerd. Vervolgens wordt in artikel 2 het toepassingsgebied van het verdrag omschreven. De artikelen 3 tot en met 5 omvatten de reikwijdte van de bijstand, die uit eigen beweging dan wel op verzoek van de andere douane-administratie wordt verleend. De artikelen 6 tot en met 9 geven nadere voorschriften omtrent de specifieke elementen van de informatie die wordt verstrekt en de wijze waarop de bijstand vorm wordt gegeven (bijvoorbeeld door het houden van toezicht op bij het goederenverkeer betrokken personen, zendingen, opslagplaatsen en vervoermiddelen en het verlenen van bijstand bij de invordering).

De artikelen 10 tot en met 18 geven enkele meer formele voorschriften met betrekking tot de vorm waarin en de condities waaronder de informatie wordt verstrekt. De artikelen 19 tot en met 22 bevatten tenslotte onder meer de inwerkingtredings- en slotbepalingen.

Hoewel in de preambule de regeringen als verdragsluitende partijen worden genoemd, zal het verdrag uiteraard tussen beide staten gelden.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De term «douane-administratie» in het verdrag heeft, althans wat Nederland betreft, een gekwalificeerde betekenis. Voor ons land wordt daaronder verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in dit verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. Dit zal in een aantal gevallen de nationale douanedienst zijn, doch niet van alle hier bedoelde regelingen is de uitvoering in ons land uitsluitend aan de douanedienst opgedragen. Door artikel 1, onder 1, wordt bereikt dat het toepassingsgebied van het verdrag in beide landen gelijk is. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het verdrag zijn: de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de Economische Controledienst en de Algemene Inspectiedienst. Ook andere diensten met specifieke controle- en opsporingstaken kunnen bij de samenwerking in het kader van dit verdrag betrokken zijn zoals de Inspectie Milieuhygiëne van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor wat betreft de handhaving van de milieuwetgeving (o.m. afvalstoffen). Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in Nederland tegen te gaan, zal het Douane Informatie Centrum te Rotterdam als centraal aanspreekpunt worden aangewezen.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douane-administratie», in het verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties ;

c. anti-dumpingrechten;

d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, welke is ontleend aan artikel 2, onderdeel a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities betreffen termen die in het verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het verdrag te voorkomen.

Artikel 2

Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend. Ook verduidelijkt deze bepaling de verhouding van het verdrag tot de Europese regelgeving op dit vlak, thans met name verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van de Europese Unie van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking van deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82). Ingevolge deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen. In het hier bedoelde derde lid van artikel 2 wordt tot uitdrukking gebracht dat verdragspartijen zich ervan bewust zijn dat zij op het vlak van de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken te maken kunnen hebben met situaties die vallen onder de competentie c.q. regelgeving en verdragen van de Europese Gemeenschap. Het onderhavige verdrag doet aan dit Europese regime uiteraard geen afbreuk; het moet als een aanvulling daarop worden gezien. Daarnaast wordt in het derde lid rekening gehouden met (toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen met andere lidstaten in het kader van de Europese Unie.

De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden overeenkomstig de wetgeving van de verdragsluitende partij die de bijstand verleent. Uitdrukkelijk is vastgelegd dat het verdrag voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douane-administratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douane-administratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douane-administratie bepaalde informatie nodig heeft om een onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen. Naast het verstrekken van informatie omvat de bijstand onder meer ook de technische bijstand; deze is in artikel 5 nader uitgewerkt.

Wanneer de bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte administratie aan welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden. De aangezochte autoriteit leidt het verzoek dus niet rechtstreeks door naar de andere nationale autoriteit doch stelt de verzoekende autoriteit in de gelegenheid zich voor bijstand tot de juiste autoriteit te wenden.

Artikel 3

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand ter zake van de toepassing van de douanewetgeving voorzover het betreft het verstrekken van informatie. Het betreft hier zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douane-administraties als uit eigen beweging verstrekte gegevens ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving, de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving alsmede de invordering van bedragen die verschuldigd zijn aan de douane. Wanneer voor het verkrijgen van de gegevens een nader onderzoek nodig is, stelt de betrokken douane-administratie een dergelijk onderzoek in alsof het wordt gedaan ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit in het eigen land.

Artikel 4

Op verzoek informeren de douane-administraties elkaar over de in hun landen van toepassing zijnde douanewetgeving en douaneprocedures. Voorts zullen de douane-administraties elkaar onverwijld informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken en gesignaleerde fraudepatronen.

Artikel 5

De in dit artikel geregelde technische bijstand voorziet in de mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het leren van elkaars werkwijzen alsmede in het kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. Evenals in andere voormalige Oostbloklanden bestaat in de Republiek Oezbekistan een grote behoefte aan steun bij het aanpassen van de organisatie en werkwijzen aan de eisen van een vrijemarkteconomie. Deze activiteiten bevorderen de samenwerking van beide douane-administraties en kunnen tevens een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van de douaneprocedures in met name de Republiek Oezbekistan. De weinig transparante procedures in de Republiek Oezbekistan leiden thans nog tot lange wachttijden, onzekerheid over de uitkomst en hoge kosten.

Artikel 6

Doel van deze bepaling is zekerheid te verkrijgen of goederen die uit de ene staat zijn uitgevoerd met als uiteindelijke bestemming de andere staat, inderdaad in de andere staat zijn aangekomen. Dit is met name van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast al dan niet afhankelijk van het volgen van een bepaalde bestemming. Twijfel of goederen werkelijk naar een andere staat zijn uitgevoerd kan worden weggenomen wanneer de douane-administratie van die staat verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in het douanegebied van die staat zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij eventueel zijn gebracht.

Artikel 7

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien bij één van beide douane-administraties twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen en de daarbij betrokken opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen, daarop bijzonder toezicht kan worden gehouden.

Artikel 8

Het artikel bevat een nadere verbijzondering van de in de voorgaande bepalingen voorziene uitwisseling van informatie over gepleegde of vermoede inbreuken op de douanewetgeving. De illegale handel in een aantal verboden goederen ( met name verdovende middelen) in, via en vanuit de Republiek Oezbekistan vormt een serieus probleem.

Artikel 9

Als sluitstuk van de wederzijdse administratieve bijstand wordt in dit artikel voorzien in bijstand bij de invordering. Deze ziet ingevolge artikel 1, onder 4, op de rechten en belastingen waarop dit verdrag van toepassing is, alsmede op met die rechten en belastingen verband houdende verhogingen, administratieve boeten, achterstallige betalingen, interesten en kosten. Nadere regels voor de toepassing van dit artikel kunnen in de uitvoeringsbepalingen bij dit verdrag worden gegeven.

Artikel 10

Dit artikel geeft nadere aanwijzingen over de aard en hoedanigheid van de te verstrekken informatie.

Artikel 11

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om, op verzoek, ambtenaren van de aangezochte douane-administratie als deskundige of als getuige te laten verschijnen voor een administratieve of gerechtelijke instantie van de verzoekende verdragspartij ter zake van een inbreuk op de douanewetgeving. In het verzoek moet duidelijk worden aangegeven in welke zaak en in welke hoedanigheid de ambtenaar zal worden gehoord.

Artikel 12

Dit artikel regelt hoe en bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan.

Artikel 13

Op basis van dit artikel verplicht de aangezochte douane-administratie zich een onderzoek in te stellen indien zij niet zelf over de gevraagde informatie beschikt. Dit onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane overeenkomstig de geldende nationale bepalingen bij een bedrijf of persoon een administratieve controle (boekenonderzoek) instelt om tegemoet te kunnen komen aan een verzoek van de Oezbeekse douane. Het onderzoek kan eveneens omvatten het optekenen van verklaringen van personen van wie in verband met inbreuken op de douanewetgeving informatie wordt gevraagd en van getuigen- en deskundigenverklaringen.

Artikel 14

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douaneambtenaren op elkaars grondgebied en de voorwaarden waaronder van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Met name als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in de andere staat, bij voorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen van de Republiek Oezbekistan naar Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien ambtenaren van de verzoekende douane-administratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie dan wel aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door ambtenaren van de aangezochte douane-administratie.

Artikel 15

Aangezien de in het verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld. Het eerste lid bevat een doelbindingsbepaling inhoudend dat de verkregen informatie slechts voor de doeleinden van dit verdrag mag worden gebruikt door de bevoegde douane-autoriteiten. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douane-administratie die de informatie heeft verstrekt daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Voor het gebruik door de Oezbeekse douane-administratie van via de Nederlandse douane-administratie verkregen informatie in een strafrechtelijke procedure is op grond van het eerste lid uitdrukkelijk voorafgaande toestemming van het Openbaar Ministerie dan wel de Nederlandse rechterlijke autoriteit vereist.

Het tweede lid geeft aan dat in de staat die de informatie ontvangt, minimaal hetzelfde niveau van bescherming en geheimhouding voor deze informatie geldt als voor soortgelijke informatie van de eigen administratie op basis van de nationale wetgeving terzake.

Artikel 16

Voor onder dit verdrag uitgewisselde persoonsgegevens wordt in het eerste lid bepaald dat deze onderworpen zijn aan een niveau van bescherming dat gelijkwaardig moet zijn aan het niveau van bescherming dat wordt toegepast in het land dat de gegevens verstrekt. Ingevolge het tweede lid zal informatie over de terzake geldende wetgeving tussen de verdragsluitende partijen worden uitgewisseld. In Nederland zijn deze regels in de nationale wetgeving onder andere opgenomen in (thans nog) de Wet persoonsregistraties (WPR), terwijl ook in de uitvoeringssfeer administratieve regelingen terzake zijn getroffen. Naar verwachting zal de WPR binnenkort worden vervangen door de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), die dient ter implementatie van richtlijn nr. 95/46/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 november 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281). De verwijzing in het eerste lid naar het beschermingsniveau dat wordt gehanteerd door de verdragsluitende partij die de persoonsgegevens verstrekt, ziet voor Nederland vanaf dat tijdstip derhalve in materiële zin mede op de aangehaalde richtlijn. Zowel de WPR als de richtlijn met bijbehorende implementatiewetgeving geven overigens uitvoering aan artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het daarop steunende, op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen, Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Op grond van het derde lid zal uitwisseling van persoonsgegevens pas plaats vinden op het moment dat de landen het erover eens zijn dat het niveau van bescherming in beide landen gelijkwaardig is.

Artikel 17

Het artikel bevat de bijzondere gevallen waarin bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. Krachtens dit artikel zal Nederland bijvoorbeeld bijstand weigeren als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande reeds onderwerp van een strafvervolging heeft gevormd. Dit zou namelijk in strijd komen met het ne bis in idem beginsel. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende rechterlijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in de verzoekende staat worden gebruikt om een strafvervolging ter zake van hetzelfde feit en tegen dezelfde verdachte te beginnen.

Artikel 18

Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging zien de douane-administraties in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen gemaakte kosten.

Artikel 19

De douane-administraties zullen voor een soepele toepassing van het verdrag uitvoeringsbepalingen vaststellen die van praktische aard zijn en het toepassingsgebied van het verdrag niet wijzigen.

3. Koninkrijkspositie

Ingevolge het tweede lid van artikel 20 zal het verdrag, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Uitbreiding van de gelding tot de Nederlandse Antillen en Aruba is mogelijk. De in de laatste volzin van het tweede lid genoemde notawisseling zal dan een verdrag in de zin van de Grondwet vormen. De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba bestuderen nog de vraag van medegelding van de door het Koninkrijk gesloten douaneverdragen meer in het algemeen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. Bos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven