27 181
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele aanverwante wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele aanverwante wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

8 juni 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten te wijzigen in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

Hoofdstuk 1 komt te luiden:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. gerechten: de gerechten, genoemd in artikel 2.1.1;

b. rechterlijke ambtenaren:

1°. de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van, de raadsheren in, de raadsheren in buitengewone dienst van, de raadsheren-plaatsvervangers in, de rechters in en de rechters-plaatsvervangers in de gerechten;

2°. de president van de Hoge Raad;

3°. de procureur-generaal bij de Hoge Raad, alsmede de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst;

4°. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen, bedoeld in artikel 130;

5°. de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten;

6°. de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket;

7°. de gerechtsauditeurs bij de gerechten;

8°. de griffier en substituut-griffiers bij de Hoge Raad;

c. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast: de rechterlijke ambtenaren, genoemd in onderdeel b, onder 1° en 2°;

d. gerechtsambtenaren: burgerlijke rijksambtenaren aangesteld bij een gerecht;

e. Onze Minister: Onze Minister van Justitie.

B

Hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. RECHTSPRAAK

AFDELING 2.1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2.1.1

De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn:

a. de rechtbanken;

b. de gerechtshoven; en

c. de Hoge Raad.

Artikel 2.1.2

Afdeling 2.2 is niet van toepassing op de Hoge Raad.

Artikel 2.1.3

1. Tenzij bij de wet anders is bepaald, zijn, op straffe van nietigheid van de uitspraken, de zittingen openbaar.

2. Om gewichtige redenen kan het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk plaatsvinden met gesloten deuren. In het proces-verbaal van de zitting worden de redenen vermeld.

Artikel 2.1.4

1. Op straffe van nietigheid worden uitspraken in het openbaar gedaan en bevatten zij de gronden waarop zij berusten.

2. Op straffe van nietigheid worden uitspraken gedaan met het in deze wet bepaalde aantal rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast.

Artikel 2.1.5

1. Het bestuur van een gerecht vormt voor het behandelen en beslissen van zaken enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

2. Tenzij in deze wet anders is bepaald, bestaan de meervoudige kamers uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, van wie een als voorzitter optreedt.

3. Het bestuur kan bepalen, dat in verband met de veiligheid van personen dan wel indien een zitting langer dan een dag zal duren, aan de meervoudige kamer een of meer rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast worden toegevoegd. Deze rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast nemen niet deel aan de beoordeling en beslissing van een zaak, tenzij op verzoek van de voorzitter van de meervoudige kamer.

4. Dit artikel is niet van toepassing op de Hoge Raad.

Artikel 2.1.6

1. De voorzitter van de meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag.

De voorzitter geeft als laatste zijn oordeel.

2. Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

3. De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de gerechtsauditeurs, de rechterlijke ambtenaren in opleiding, de griffier en substituut-griffiers bij de Hoge Raad en gerechtsambtenaren zijn tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit.

Artikel 2.1.7

Raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers kunnen door het bestuur worden opgeroepen voor de behandeling en beslissing van zaken.

Artikel 2.1.8

Onze Minister kan in overeenstemming met het lid van een gerechtshof of rechtbank en het bestuur van het gerecht waar hij werkzaam is, dat lid belasten met de waarneming van een ander rechterlijk ambt bij een ander gerechtshof of andere rechtbank.

Artikel 2.1.9

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de orde van dienst binnen de gerechten.

Artikel 2.1.10

De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de gerechtsauditeurs, de rechterlijke ambtenaren in opleiding en de griffier en substituut-griffiers bij de Hoge Raad mogen zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun advocaten, procureurs of gemachtigden over enige voor hen aanhangige geschillen of geschillen waarvan zij weten of vermoeden dat die voor hen aanhangig zullen worden.

Artikel 2.1.11

De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de gerechtsauditeurs, de rechterlijke ambtenaren in opleiding, de griffier en substituut-griffiers bij de Hoge Raad en gerechtsambtenaren zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

AFDELING 2.2 DE ORGANISATIE VAN DE GERECHTEN

Paragraaf 2.2.1. Inrichting

Artikel 2.2.1.1

1. Bij een gerecht zijn werkzaam:

a. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, en

b. gerechtsambtenaren.

2. Bij een gerecht kunnen gerechtsauditeurs en rechterlijke ambtenaren in opleiding werkzaam zijn.

3. De daartoe door het bestuur van een gerecht aangewezen gerechtsambtenaren verrichten de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen.

4. Indien een gerechtsambtenaar griffierswerkzaamheden verricht ter ondersteuning van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, is hij verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar.

Artikel 2.2.1.2

1. Bij elk gerecht is een bestuur, dat bestaat uit een voorzitter, de sectorvoorzitters en een niet-rechterlijk lid.

2. De voorzitter van het bestuur is een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast en draagt de titel van president.

3. De sectorvoorzitter is een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast.

4. Het niet-rechterlijk lid is een gerechtsambtenaar en draagt de titel van directeur bedrijfsvoering.

5. De bestuursleden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor een periode van zes jaar. Zij kunnen worden herbenoemd.

6. Een lid van het bestuur kan niet tevens lid van het bestuur van een ander gerecht zijn.

7. De directeur bedrijfsvoering kan niet tevens zijn:

a. lid van de Staten-Generaal;

b. minister;

c. staatssecretaris;

d. lid van de Raad van State;

e. lid van de Algemene Rekenkamer;

f. Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;

g. advocaat, procureur of notaris, dan wel anderszins van het verlenen van rechtskundige bijstand een beroep maken.

8. Raadsheren-plaatsvervangers of rechters-plaatsvervangers als bedoeld in artikel 2.1.7, de rechterlijke ambtenaren, genoemd in artikel 1.1, onderdeel b, onder 2° tot en met 8°, alsmede de raadsheren en raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad kunnen geen lid van het bestuur zijn van een gerecht.

Artikel 2.2.1.3

1. De voorzitter onderscheidenlijk de sectorvoorzitter ontvangt in verband met het verrichten van de werkzaamheden als voorzitter onderscheidenlijk sectorvoorzitter een toelage op het salaris dat hij als rechterlijk ambtenaar geniet. Het bedrag van de toelage is gelijk aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van voorzitter onderscheidenlijk sectorvoorzitter vast te stellen salarishoogte.

2. Een lid van het bestuur wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen bij de aanvaarding van een ambt dat of een betrekking die ingevolge artikel 2.2.1.2 onverenigbaar is met het zijn van lid van het bestuur van het gerecht.

3. De voorzitter en de sectorvoorzitter worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien zij als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast worden ontslagen onderscheidenlijk geschorst. 4. De directeur bedrijfsvoering wordt disciplinair gestraft, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de rechtspositie van de bestuursleden, waaronder in ieder geval regels betreffende de in het eerste lid bedoelde toelage van de voorzitter en de sectorvoorzitter alsmede de bezoldiging van de directeur bedrijfsvoering.

Artikel 2.2.1.4

1. Het bestuur kan slechts beslissingen nemen indien ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is.

2. Het bestuur beslist bij meerderheid van stemmen.

3. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de president de doorslag.

Artikel 2.2.1.5

Het bestuur kan een of meer leden van het bestuur machtigen een of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen. Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.1.6

1. Het bestuur stelt bij reglement in ieder geval nadere regels vast met betrekking tot zijn werkwijze, besluitvorming en taakverdeling, de organisatiestructuur, de machtiging, bedoeld in artikel 2.2.1.5, de vervanging van zijn leden in geval van ziekte of andere verhindering, de indeling in kamers, bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, de verdeling van zaken over de sectoren, bedoeld in artikel 2.2.1.7, tweede lid, alsmede de aanwijzing van en de verdeling van zaken over de hoofdplaats en nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen.

2. Het reglement wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 2.2.1.7

1. Het bestuur stelt binnen het gerecht ten hoogste vier organisatorische eenheden in onder de benaming sectoren.

2. Binnen een sector als bedoeld in het eerste lid worden in de enkelvoudige en meervoudige kamers de soorten zaken behandeld en beslist die door het bestuur aan die sector zijn opgedragen.

3. Met uitzondering van de in artikel 2.1.7 bedoelde raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers, vormen de binnen een sector werkzame rechterlijke ambtenaren, rechterlijke ambtenaren in opleiding en gerechtsambtenaren tezamen de sectorvergadering.

4. Gerechtsambtenaren nemen niet deel aan een stemming over de juridische kwaliteit en uniforme rechtstoepassing, bedoeld in artikel 2.2.2.1, derde lid.

Artikel 2.2.1.8

1. De sectorvoorzitter is belast met de dagelijkse leiding van de sector.

2. De sectorvoorzitter is voorzitter van de sectorvergadering.

Artikel 2.2.1.9

1. Met uitzondering van de in artikel 2.1.7 bedoelde raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers, vormen de bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en de rechterlijke ambtenaren in opleiding tezamen de gerechtsvergadering.

2. De president is voorzitter van de gerechtsvergadering.

3. De bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren en de in artikel 2.1.7 bedoelde raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers kunnen op uitnodiging deelnemen aan de gerechtsvergadering.

Paragraaf 2.2.2 Taken en bevoegdheden

Artikel 2.2.2.1

1. Het bestuur is belast met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht. In het bijzonder draagt het bestuur zorg voor:

a. automatisering en bestuurlijke informatievoorziening;

b. de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van de begroting;

c. huisvesting en beveiliging;

d. de kwaliteit van de bestuurlijke en organisatorische werkwijze van het gerecht;

e. personeelsaangelegenheden;

f. overige materiële voorzieningen.

2. Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.

3. Het bestuur heeft voorts tot taak binnen het gerecht de juridische kwaliteit en de uniforme rechtstoepassing te bevorderen. Het voert daarover overleg met een sectorvergadering of de gerechtsvergadering. Bij de uitvoering van deze taak treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak.

4. De bestuursleden geven elkaar inlichtingen die voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste en derde lid, noodzakelijk zijn.

Artikel 2.2.2.2

1. Het bestuur kan ter uitvoering van zijn taken, genoemd in artikel 2.2.2.1, eerste lid, alle bij het gerecht werkzame ambtenaren algemene en bijzondere aanwijzingen geven.

2. Bij het geven van aanwijzingen treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.

Artikel 2.2.2.3

1. Met uitzondering van de directeur bedrijfsvoering worden de gerechtsambtenaren aangesteld, disciplinair gestraft, geschorst en ontslagen door het bestuur.

2. Ten aanzien van de gerechtsambtenaren worden de in de Ambtenarenwet aan het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het bestuur, met dien verstande dat deze bevoegdheden ten aanzien van de directeur bedrijfsvoering worden uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de gerechtsambtenaren door het bestuur onderscheidenlijk door het bestuur uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering.

4. Het bestuur is functionele autoriteit als bedoeld in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het gerecht en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, voorzover zij de opleiding bij het gerecht doorbrengen. In afwijking hiervan worden de bij en krachtens de wet aan het bestuur als functionele autoriteit toegekende bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens lid van het bestuur is, uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd die rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast.

Artikel 2.2.2.4

1. Het bestuur stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.

2. Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen.

3. De regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

4. Afdeling 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.2.5

De president vertegenwoordigt het gerecht.

Artikel 2.2.2.6

Een sectorvergadering of de gerechtsvergadering kan het bestuur gevraagd of ongevraagd adviseren over de uitvoering van de in artikel 2.2.2.1, derde lid, genoemde taak.

AFDELING 2.3 DE RECHTBANKEN

Paragraaf 2.3.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.3.1.1

1. Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de rechtbanken zijn:

a. coördinerend vice-presidenten;

b. vice-presidenten;

c. rechters;

d. rechters-plaatsvervangers.

2. Met uitzondering van de rechters-plaatsvervangers zijn de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een rechtbank van rechtswege rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken.

Artikel 2.3.1.2

1. De rechtbank is gevestigd in de hoofdplaats van het arrondissement.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nevenvestigingsplaatsen worden aangewezen en kunnen regels worden gesteld voor de verdeling van zaken over hoofdplaats en nevenvestigingsplaatsen.

3. Het bestuur kan binnen het arrondissement nevenzittingsplaatsen aanwijzen waar zittingen kunnen worden gehouden.

4. Het bestuur wijst de zaken aan die in de hoofdplaats en in nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen worden behandeld.

5. Onze Minister kan, na overleg met het bestuur van de rechtbank, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden in een door hem aan te wijzen locatie in de hoofdplaats van het arrondissement, buiten de hoofdplaats van het arrondissement of buiten het arrondissement, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen.

Artikel 2.3.1.3

De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.

Artikel 2.3.1.4

De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de bestuursrechtelijke zaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.

Artikel 2.3.1.5

1. De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle strafzaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.

2. De rechtbanken nemen ook kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij in strafzaken.

Artikel 2.3.1.6.

Het bestuur van de rechtbank wijst uit de bij het gerecht werkzame rechters rechters-commissarissen aan, belast met de behandeling van strafzaken.

Paragraaf 2.3.2 De sector kanton

Artikel 2.3.2.1

1. Er is een sector kanton waarbinnen in enkelvoudige kamers kantonzaken worden behandeld en beslist.

2. De sector kanton verricht zijn taken in de arrondissementshoofdplaats alsmede in de krachtens artikel 2.3.1.2, tweede en derde lid, aangewezen nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen.

3. Het bestuur hoort de sectorvergadering van de sector kanton over:

a. het opmaken van een lijst van aanbeveling voor een opengevallen plaats binnen de sector kanton als bedoeld in artikel 1e, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

b. het houden van zittingen door de sector kanton in nevenzittingsplaatsen;

c. de verdeling van kantonzaken over de hoofdplaats en nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen.

Artikel 2.3.2.2

1. Het bestuur van de rechtbank vormt binnen de sector kanton enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan. Degene die zitting heeft in de enkelvoudige kamer draagt de titel van kantonrechter dan wel kantonrechter-plaatsvervanger.

2. In afwijking van artikel 2.3.2.1, eerste lid, vormt het bestuur van de rechtbank binnen de sector kanton meervoudige kamers onder de benaming van pachtkamers en bepaalt de bezetting daarvan.

3. Een pachtkamer wordt bezet door twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden en een kantonrechter. Op de deskundige leden zijn de artikelen 2.1.6, derde lid, 2.1.10 en 2.1.11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3.2.3

Het bestuur van de rechtbank te Arnhem vormt binnen de sector kanton een enkelvoudige kamer voor het behandelen en beslissen van militaire kantonzaken en bepaalt de bezetting daarvan. Degene die zitting heeft in deze kamer draagt de titel van militaire kantonrechter.

Paragraaf 2.3.3 Vorming en bezetting van kamers

Artikel 2.3.3.1

1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarvoor in verband met onverwijlde spoed een voorziening wordt gevraagd enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan. Deze kamers kunnen ook kennis nemen van andere bij de wet aan hen toebedeelde zaken.

2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid, draagt de titel van voorzieningenrechter.

Artikel 2.3.3.2

1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van strafzaken in eerste aanleg, niet zijnde kantonzaken als bedoeld in artikel 2.3.2.1, eerste lid, enkelvoudige kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van politierechter.

Artikel 2.3.3.3

1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige economische kamer draagt de titel van economische politierechter.

Artikel 2.3.3.4

1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kinderzaken enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer voor kinderzaken draagt de titel van kinderrechter.

Artikel 2.3.3.5

1. Het bestuur van de rechtbank te Den Haag vormt voor het behandelen en beslissen van zaken op grond van de Militaire Ambtenarenwet 1931 enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

2. Een meervoudige kamer bestaat uit twee tot de rechterlijke macht behorende leden en een militair lid van de zeemacht, de landmacht of de luchtmacht, naar gelang degene die beroep heeft ingesteld behoort of behoorde tot de zeemacht, de landmacht of de luchtmacht. Het militaire lid treedt niet op als voorzitter. Op het militaire lid zijn de artikelen 2.1.6, derde lid, 2.1.10 en 2.1.11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3.3.6

1. Het bestuur van de rechtbank te Arnhem vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van militaire kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige militaire kamer draagt de titel van militaire politierechter.

AFDELING 2.4 DE GERECHTSHOVEN

Paragraaf 2.4.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.4.1.1

1. Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de gerechtshoven zijn:

a. coördinerend vice-presidenten;

b. vice-presidenten;

c. raadsheren;

d. raadsheren-plaatsvervangers.

2. Met uitzondering van de raadsheren-plaatsvervangers zijn de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een gerechtshof van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in de overige gerechtshoven.

Artikel 2.4.1.2

1. Het gerechtshof is gevestigd in de hoofdplaats van het ressort.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nevenvestigingsplaatsen worden aangewezen en kunnen regels worden gesteld voor de verdeling van zaken over hoofdplaats en nevenvestigingsplaatsen.

3. Het bestuur kan binnen het ressort nevenzittingsplaatsen aanwijzen waar zittingen kunnen worden gehouden.

4. Het bestuur wijst de zaken aan die in de hoofdplaats en in nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen worden behandeld.

5. Onze Minister kan, na overleg met het bestuur van het gerechtshof, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden in een door hem aan te wijzen locatie in de hoofdplaats van het ressort, buiten de hoofdplaats van het ressort of buiten het ressort, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen.

Artikel 2.4.1.3

1. De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare uitspraken in burgerlijke zaken en strafzaken van de rechtbanken in hun ressort.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het aan hoger beroep onderworpen deel van de uitspraak van een rechtbank in een strafzaak dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer dan f 3 500 bedraagt.

Artikel 2.4.1.4

De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen rechtbanken binnen hun rechtsgebied, met uitzondering van geschillen als bedoeld in artikel 8:9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.4.1.5

1. De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van de voor hoger beroep vatbare burgerlijke zaken waarin partijen zijn overeengekomen deze bij de aanvang van het geding bij wege van prorogatie aanhangig te maken bij het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan.

Paragraaf 2.4.2 Vorming en bezetting van kamers

Artikel 2.4.2.1

Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van belastingzaken van het gerechtshof enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van belastingkamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Artikel 2.4.2.2

Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de economische kamers van de rechtbanken uitspraak is gedaan meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Artikel 2.4.2.3

1. Het bestuur van het gerechtshof te Amsterdam vormt een meervoudige kamer onder de benaming van ondernemingskamer en bepaalt de bezetting daarvan.

2. De ondernemingskamer bestaat uit leden van het gerechtshof en twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden. Op de deskundige leden zijn de artikelen 2.1.6, derde lid, 2.1.10 en 2.1.11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.4.2.4

1. Het bestuur van het gerechtshof te Arnhem vormt een bijzondere meervoudige kamer die is belast met het behandelen van en beslissen op vorderingen als bedoeld in de artikelen 15a en 15c van het Wetboek van Strafrecht en het behandelen en beslissen van zaken in beroep als bedoeld in de artikelen 502 en 509v van het Wetboek van Strafvordering. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.

2. Deze kamer is voorts belast met het verstrekken van adviezen ingevolge artikel 43, derde lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

3. Deze kamer wordt voor de behandeling van vorderingen ingevolge artikel 15a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht en de beslissing in zaken in beroep als bedoeld in de artikelen 502 en 509v van het Wetboek van Strafvordering aangevuld met twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden. In de overige zaken kan de voorzitter van de kamer deze leden toevoegen. Op de deskundige leden zijn de artikelen 2.1.6, derde lid, 2.1.10 en 2.1.11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.4.2.5

1. Het bestuur van het gerechtshof te Arnhem vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de militaire kamer van de rechtbank te Arnhem uitspraak is gedaan een meervoudige kamer onder de benaming van militaire kamer. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.

2. De militaire kamer oordeelt ook over het beklag over niet vervolging in militaire zaken als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2.4.2.6

1. Het bestuur van het gerechtshof te Arnhem vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 132 van de Pachtwet, een meervoudige kamer onder de benaming van pachtkamer. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.

2. De pachtkamer bestaat uit de daarvoor aangewezen leden van het gerechtshof en twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden. Op de deskundige leden zijn de artikelen 2.1.6, derde lid, 2.1.10 en 2.1.11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.4.2.7

Het bestuur van het gerechtshof te Den Haag vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 60 van de Zaaizaad- en plantgoedwet, een meervoudige kamer onder de benaming van kamer voor het kwekersrecht. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.

Artikel 2.4.2.8

Het bestuur van het gerechtshof te Leeuwarden vormt enkelvoudige en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.

AFDELING 2.5 DE HOGE RAAD

Artikel 2.5.1

1. De Hoge Raad bestaat uit een president, ten hoogste zeven vice-presidenten, ten hoogste dertig raadsheren en ten hoogste vijftien raadsheren in buitengewone dienst.

2. De raadsheren in buitengewone dienst verrichten, als raadsheer, werkzaamheden voorzover zij daartoe door de president worden opgeroepen.

3. Bij de Hoge Raad wordt een griffier benoemd.

4. Bij de Hoge Raad kunnen gerechtsauditeurs worden benoemd.

5. Voor de toepassing van het eerste lid worden de president van, de vice-presidenten van en de raadsheren in de Hoge Raad aan wie buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging is verleend, voor de duur van dat verlof en gedurende ten hoogste een jaar daarna buiten beschouwing gelaten.

6. Voor de toepassing van het eerste lid worden rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke werktijd, geteld overeenkomstig de breuk die hun werktijd aangeeft.

Artikel2.5.2

1. In geval van ziekte of andere verhindering wordt de president vervangen door een vice-president.

2. In geval van ziekte of andere verhindering van de griffier wordt hij, bij gebreke van een substituut-griffier, vervangen door een waarnemend griffier.

3. De waarnemend griffiers worden door Onze Minister benoemd op aanbeveling van de Hoge Raad. Zij leggen alvorens in dienst te treden voor de Hoge Raad de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen eed of belofte af.

Artikel 2.5.3

De Hoge Raad geeft advies of inlichtingen wanneer dat vanwege de regering wordt gevraagd.

Artikel 2.5.4

1. De Hoge Raad vormt, op voorstel van de president, een of meer meervoudige kamers en, voor de gevallen waarin de wet dat voorschrijft, een of meer enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

2. Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

3. De voorzitter van een meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

4. De Hoge Raad stelt, op voorstel van de president, een reglement van inwendige dienst vast. In dit reglement wordt de indeling in kamers vastgelegd.

5. Het reglement wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 2.5.5

1. De Hoge Raad neemt in eerste instantie, tevens in hoogste ressort, kennis van de ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen.

2. Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier begrepen strafbare feiten begaan onder een der verzwarende omstandigheden omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.

3. In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is de Hoge Raad tevens bevoegd kennis te nemen van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij.

4. In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, oordeelt de Hoge Raad met een aantal van tien raadsheren. Bij het staken der stemmen wordt een uitspraak ten voordele van de verdachte gedaan.

Artikel 2.5.6

1. De Hoge Raad neemt in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen:

a. rechtbanken, tenzij artikel 2.4.1.4 van toepassing is;

b. gerechtshoven;

c. een gerechtshof en een rechtbank;

d. een tot de rechterlijke macht behorend gerecht en een niet tot de rechterlijke macht behorend gerecht;

e. administratieve rechters, tenzij een andere administratieve rechter daartoe bevoegd is.

2. Indien het jurisdictiegeschil is gerezen tussen de Hoge Raad en een ander in het eerste lid genoemd gerecht, wordt de Hoge Raad ter beslissing daarvan zoveel mogelijk samengesteld uit raadsheren die van de zaak nog geen kennis genomen hebben.

Artikel 2.5.7

1. De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen de handelingen en uitspraken van de gerechtshoven en de rechtbanken, ingesteld hetzij door een partij, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de handelingen en uitspraken van de rechtbanken in zaken waarvan zij als administratieve rechter kennis nemen.

3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van de handelingen en beslissingen van de kantongerechten en van het gerechtshof te Leeuwarden in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, met dien verstande dat de Hoge Raad wel kennis neemt van de eis tot «cassatie in het belang der wet» door de procureur-generaal.

4. De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voorzover dit bij wet is bepaald.

5. Een partij kan geen beroep in cassatie instellen indien voor haar een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.

6. Cassatie «in het belang der wet» kan niet worden ingesteld indien voor partijen een gewoon rechtsmiddel openstaat en brengt geen nadeel toe aan de rechten door partijen verkregen

Artikel 2.5.8

1. De Hoge Raad vernietigt handelingen en uitspraken:

a. wegens verzuim van vormen voorzover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm;

b. wegens schending van het recht met uitzondering van het recht van vreemde staten.

2. Feiten waaruit het gelden of niet gelden van een regel van gewoonterecht wordt afgeleid, worden voorzover zij bewijs behoeven, alleen op grond van de bestreden uitspraak als vaststaande aangenomen.

Artikel 2.5.9

1. Tegen een uitspraak van een kantonrechter in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen wegens:

a. het niet inhouden van de gronden waarop de uitspraak berust;

b. het niet in het openbaar gedaan zijn van de uitspraak;

c. onbevoegdheid; of

d. overschrijding van rechtsmacht.

2. Een uitspraak van een kantonrechter in een strafzaak kan, afgezien van het geval van cassatie «in het belang der wet», wegens geen ander verzuim van vormen worden vernietigd dan wegens:

a. het niet inhouden van het ten laste gelegde dan wel, in geval van een bewezenverklaring, het ten last gelegde alsmede de gronden waarop de uitspraak berust;

b. het niet beslissen op de grondslag van de tenlastelegging;

c. het niet geven van de beslissing, bedoeld in artikel 358, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dan wel het niet geven van de redenen voor deze beslissing; of

d. het niet in het openbaar gedaan zijn van de uitspraak.

Artikel 2.5.10

Indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn uitspraak beperken tot dit oordeel.

Artikel 2.5.11

1. De Hoge Raad is belast met de beëdiging van functionarissen ten aanzien van wie zulks bij of krachtens de wet is bepaald.

2. De in het eerste lid bedoelde taak wordt uitgeoefend door de president van de Hoge Raad. De beëdiging geschiedt op vordering van de procureur-generaal.

Artikel 2.5.12

De rechtbanken, de gerechtshoven en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de Hoge Raad voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

C

Artikel 111 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «het nemen van beslissingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 13» vervangen door: het door de Hoge Raad nemen van beslissingen als bedoeld in hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

b. In het tweede lid vervalt onderdeel e, onder vervanging van de puntkomma achter onderdeel d door een punt.

c. De laatste volzin van het vijfde lid vervalt.

D

Artikel 112 vervalt.

E

Artikel 113 komt te luiden:

Artikel 113

1. Het parket bij de Hoge Raad bestaat uit een procureur-generaal, een plaatsvervangend procureur-generaal, ten hoogste zestien advocaten-generaal en ten hoogste acht advocaten-generaal in buitengewone dienst.

2. De advocaten-generaal in buitengewone dienst nemen, als advocaat-generaal, conclusies voorzover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

3. Voor de toepassing van het eerste lid worden de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal, en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad aan wie buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging is verleend, voor de duur van dat verlof en gedurende ten hoogste een jaar daarna buiten beschouwing gelaten.

4. Voor de toepassing van het eerste lid worden rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke werktijd, geteld overeenkomstig de breuk die hun werktijd aangeeft.

F

De artikelen 114 en 115 vervallen.

G

In artikel 116 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

H

Artikel 119 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid vervalt «een kantongerecht,» en wordt «Artikel 116, tweede lid, is» vervangen door: De artikelen 46c, eerste lid, 46d, eerste lid, onderdeel d, en 46e van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn.

b. In het eerste en tweede lid wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

I

Artikel 120 komt te luiden:

Artikel 120

1. De artikelen 2.1.11 en 2.5.3 zijn op de in artikel 111 genoemde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

2. Voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 111, tweede lid, is artikel 2.5.12 van overeenkomstige toepassing op de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

J

In artikel 121 wordt «arrondissementsrechtbanken» vervangen door: rechtbanken.

K

In artikel 134, tweede lid, wordt «arrondissementsrechtbanken» vervangen door: rechtbanken.

L

De artikelen 140 en 141 vervallen.

M

In artikel 142 wordt «artikel 140» vervangen door: artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° tot en met 6°,.

N

In de artikelen 143 en 144 wordt «artikel 140» telkens vervangen door: artikel 142.

O

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. RECHTERLIJKE AMBTENAREN IN OPLEIDING

Artikel 5.1

1. Onze Minister kan rechterlijke ambtenaren in opleiding aanstellen.

2. Als rechterlijk ambtenaar in opleiding kan alleen worden aangesteld degene die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de selectie, de aanstelling, de opleiding en overige aangelegenheden die de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren in opleiding betreffen.

P

Het opschrift van hoofdstuk 6 komt te luiden:

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL II

De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 145» vervangen door: artikel 5.1.

b. In het tweede lid komen de onderdelen a tot en met c te luiden:

a. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van een rechtbank, de daarbij benoemde gerechtsauditeurs en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, voorzover de opleiding wordt doorgebracht bij een rechtbank: het bestuur van die rechtbank;

b. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van een gerechtshof en de daarbij benoemde gerechtsauditeurs: het bestuur van dat gerechtshof;

c. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van de Hoge Raad en de daarbij benoemde gerechtsauditeurs: de president van de Hoge Raad;.

c. In het tweede lid vervalt onderdeel d en worden de onderdelen e tot en met k geletterd d tot en met j.

d. In het tweede lid wordt in het nieuwe onderdeel j «de rector, bedoeld in het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren» vervangen door: de rector.

B

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1A. BENOEMING, BEËDIGING EN INSTALLATIE

§ 1A.1. Benoeming

Artikel 1a

1. De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de rechterlijke ambtenaren deel uitmakend van het parket bij de Hoge Raad, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd, met inachtneming van het bepaalde in deze wet.

2. De procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen, de advocaten-generaal bij de ressortsparketten, en de officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket worden benoemd bij koninklijk besluit, met inachtneming van het bepaalde in deze wet.

3. De plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten en de plaatsvervangende officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket worden benoemd door Onze Minister, tenzij artikel 136, zesde lid, artikel 137, zesde lid, of artikel 138, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie van toepassing is.

4. De gerechtsauditeurs worden benoemd door Onze Minister onderscheidenlijk bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, indien zij in tijdelijke dienst onderscheidenlijk in vaste dienst worden aangesteld. Zij worden benoemd in de rang van senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur. Onze Minister benoemt niet onderscheidenlijk doet geen voordracht voor benoeming dan na overleg met de betrokken functionele autoriteit.

5. De griffier van de Hoge Raad en zijn substituten worden benoemd bij koninklijk besluit.

Artikel 1b

1. De benoeming van de president van, een vice-president van of een raadsheer in de Hoge Raad kan op verzoek van de betrokkene, nadat hij de leeftijd van eenenzestig jaren heeft bereikt, bij koninklijk besluit worden gewijzigd in een benoeming als raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad.

2. De benoeming van de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal bij de Hoge Raad kan op verzoek van de betrokkene, nadat hij de leeftijd van eenenzestig jaren heeft bereikt, bij koninklijk besluit worden gewijzigd in een benoeming als advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad.

3. Een wijziging als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor de vaststelling van aanspraken op en verplichtingen ten aanzien van pensioenen en uitkeringen wegens vrijwillig vervroegd uittreden gelijkgesteld met ontslag. Artikel 46n is niet van toepassing op de raadsheren en de advocaten-generaal in buitengewone dienst.

Artikel 1c

Tot rechterlijk ambtenaar kan alleen een Nederlander worden benoemd.

Artikel 1d

1. Tot rechterlijk ambtenaar kan alleen worden benoemd degene die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten voor de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 1° tot en met 6° en 8°, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

2. Aan de bij of krachtens het eerste lid gestelde beroepsvereisten wordt tevens voldaan indien de betrokkene in het bezit is van een ten aanzien van het door hem uit te oefenen beroep afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

Artikel 1e

1. Wanneer bij een rechtbank een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, rechter of rechter-plaatsvervanger openvalt, maakt het bestuur van de rechtbank een lijst van aanbeveling van zo mogelijk drie kandidaten op. Deze lijst wordt aangeboden aan de regering om hierop zodanig acht te slaan als zij zal dienstig oordelen.

2. Wanneer bij een gerechtshof een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger openvalt, maakt het bestuur van het gerechtshof een lijst van aanbeveling van zo mogelijk drie kandidaten op. Deze lijst wordt aangeboden aan de regering om hierop zodanig acht te slaan als zij zal dienstig oordelen.

3. De gerechtsvergadering kan het bestuur adviseren inzake de lijst van aanbeveling, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, voorzover het de kandidaten betreft die nog niet als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij dat gerecht werkzaam zijn.

4. Wanneer bij de Hoge Raad een plaats van raadsheer openvalt, geeft de Hoge Raad daarvan kennis aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De Hoge Raad zendt bij deze kennisgeving een door de Hoge Raad, na overleg met de procureur-generaal bij de Hoge Raad, opgemaakte lijst van aanbeveling van zo mogelijk zes kandidaten, waarop de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij het opmaken van haar voordracht zodanig acht zal slaan als zij zal dienstig oordelen.

Artikel 1f

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de benoemingsprocedure ten aanzien van de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen, de advocaten-generaal bij de ressortsparketten alsmede de officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket.

§ 1A.2. Beëdiging en installatie

Artikel 1g

1. Een rechterlijk ambtenaar legt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af. Het formulier voor de eed of belofte wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

2. De rechterlijk ambtenaar wordt na de datum van indiensttreding geïnstalleerd. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin installatie achterwege blijft.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de beëdiging en de installatie van de in het eerste lid bedoelde rechterlijke ambtenaren en worden regels gesteld over het ambtskostuum van de in het eerste lid bedoelde rechterlijke ambtenaren.

4. In afwijking van het eerste lid worden niet als zodanig beëdigd de plaatsvervangers van rechtswege alsmede de door het College van procureurs-generaal benoemde plaatsvervangers.

C

In artikel 4, tweede lid, wordt «de president van de arrondissementsrechtbank» vervangen door: het bestuur van de rechtbank.

D

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid vervalt «kantonrechters-plaatsvervangers,».

b. In het tweede lid wordt «door de president van het desbetreffende college, door de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, bij het desbetreffende kanton» vervangen door: door de president van de Hoge Raad, door het bestuur van het desbetreffende gerechtshof, door het bestuur van de desbetreffende rechtbank.

E

In artikel 6, eerste lid, vervalt «kantonrechters-plaatsvervangers,».

F

Artikel 7, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

a. In de beschrijving van categorie 3 wordt «president van een gerechtshof; president van de arrondissementsrechtbanken te Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam» vervangen door «coördinerend vice-president senior van een gerechtshof; coördinerend vice-president senior van de rechtbanken te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam» en wordt «arrondissementsparketten te Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam» vervangen door: arrondissementsparketten te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.

b. In de beschrijving van categorie 4 wordt «president van de overige arrondissementsrechtbanken» vervangen door: coördinerend vice-president senior van de overige rechtbanken.

c. In de beschrijvingen van de categorieën 7, 8, 9 en 10 wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

d. In de beschrijving van categorie 8 vervalt «kantonrechter in de niet in categorie 8a genoemde kantons;».

e. De categorie 8a vervalt.

f. De categorieën 11a en 11c vervallen.

g. De categorie 11b wordt vernummerd tot categorie 11a.

h. In de beschrijving van de nieuwe categorie 11a vervalt «arrondissementsgriffier in de overige arrondissementen;».

G

De bijlage, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

a. De salariscategorie 8a vervalt.

b. De salariscategorieën 11a en 11c vervallen.

c. De salariscategorie 11b wordt vernummerd tot salariscategorie 11a.

H

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste en het tweede lid vervalt telkens «kantonrechters-plaatsvervangers,».

b. In het derde lid komen de onderdelen a en b te luiden:

a. wordt een raadsheer-plaatsvervanger gelijk gesteld met een raadsheer in hetzelfde gerechtshof;

b. wordt een rechter-plaatsvervanger gelijk gesteld met een rechter in of een vice-president van dezelfde rechtbank;.

I

Artikel 11 vervalt.

J

In artikel 13, derde lid, wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

K

In artikel 21, eerste lid, wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

L

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk van het gerechtshof verdeelt de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast die deel uitmaken van het gerecht.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.

d. In het nieuwe derde lid wordt «De president van het gerecht onderscheidenlijk de kantonrechter, oudste in rang van benoeming,» vervangen door: De president van de Hoge Raad, het bestuur van het gerechtshof onderscheidenlijk het bestuur van de rechtbank.

e. In het nieuwe vierde lid wordt «De president van de arrondissementsrechtbank» vervangen door «Het bestuur van de rechtbank» en wordt «bij die arrondissementsrechtbank» vervangen door: bij die rechtbank.

f. In het nieuwe vijfde lid wordt «eerste tot en met vijfde lid» vervangen door: eerste tot en met vierde lid.

M

In artikel 29, tweede lid, vervalt «de presidenten van de rechtbanken en de hoven, de kantonrechters, oudste in rang van benoeming,».

N

Artikel 39 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden:

Aan een rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of een gedeeltelijke taak, of een rechterlijk ambtenaar in opleiding kan op zijn verzoek door de functionele autoriteit buitengewoon verlof al dan niet met behoud van bezoldiging worden verleend.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

O

Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 46a

1. De functionele autoriteit besteedt aan de wijze waarop de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar zijn taak vervult regelmatig aandacht door middel van het houden van evaluatiegesprekken.

2. Een gesprek als bedoeld in het eerste lid, vindt in elk geval plaats wanneer de functionele autoriteit dit wenselijk acht of de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.

3. Van een gesprek als bedoeld in het eerste lid, maakt de functionele autoriteit een schriftelijk verslag op. De voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent dit verslag kenbaar te maken. Van deze zienswijze wordt melding gemaakt in het verslag.

4. Indien de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar deel uitmaakt van een gerechtshof of een rechtbank, wordt in het eerste tot en met derde lid onder functionele autoriteit verstaan: het bestuur van dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van dit bestuur.

P

Na hoofdstuk 6 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 6A. DISCIPLINAIRE MAATREGELEN, SCHORSING EN ONTSLAG

§ 6A.1. Algemeen

Artikel 46b

Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren.

§ 6A.2. Disciplinaire maatregelen

Artikel 46c

1. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar kan de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing worden opgelegd, indien hij:

a. de waardigheid van zijn ambt, zijn ambtsbezigheden of zijn ambtsplichten verwaarloost;

b. de bepalingen overtreedt waarbij hem het uitoefenen van een beroep wordt verboden, een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen, verboden wordt zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar advocaten, procureurs of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen, of de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren.

2. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar kan de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd, indien hij door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het in haar te stellen vertrouwen.

3. Aan de rechterlijk ambtenaar die zich schuldig maakt aan een van de gedragingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd, indien hem eerder wegens een gelijke overtreding de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing is opgelegd.

Artikel 46d

1. De disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd:

a. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van een rechtbank: door de president van die rechtbank;

b. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van een gerechtshof, alsmede de rechterlijke ambtenaren die president zijn van een rechtbank binnen het rechtsgebied van een gerechtshof: door de president van dat gerechtshof;

c. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van de Hoge Raad, alsmede de rechterlijke ambtenaren die president zijn van een gerechtshof: door de president van de Hoge Raad;

d. ten aanzien van de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad: door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

2. De disciplinaire maatregel van ontslag wordt door de Hoge Raad opgelegd.

Artikel 46e

1. Een disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing wordt niet opgelegd dan nadat de president onderscheidenlijk de procureur-generaal, bedoeld in artikel 46d, eerste lid, de betrokken rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

2. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechterlijk ambtenaar en door degene te wiens overstaan de zienswijze naar voren wordt gebracht, wordt ondertekend. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

§ 6A.3. Schorsing

Artikel 46f

1. Een rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad geschorst, indien:

a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

c. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.

2. Een rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden geschorst, indien:

a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld;

b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van de artikelen 46h en 46i, zouden kunnen leiden.

Artikel 46g

1. In een geval als bedoeld in artikel 46f, tweede lid, eindigt de schorsing na drie maanden. De Hoge Raad kan de maatregel telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

2. De Hoge Raad beëindigt de schorsing zodra de grond voor deze maatregel is vervallen.

3. De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing geen salaris of slechts een daarbij te bepalen gedeelte van het salaris zal worden genoten.

4. Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan de Hoge Raad beslissen dat het niet genoten salaris geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte alsnog zal worden uitbetaald.

§ 6A.4. Ontslag en herplaatsing

Artikel 46h

1. De rechterlijk ambtenaar wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.

2. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de rechterlijk ambtenaar de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend.

Artikel 46i

1. De rechterlijk ambtenaar kan, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad worden ontslagen, indien:

a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;

b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en

c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om hem bij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister een andere taak op te dragen als bedoeld in artikel 46k, dan wel hij heeft geweigerd deze opdracht te aanvaarden.

2. Voor het bepalen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden tijdvakken van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

3. In afwijking van het eerste lid kan het ontslag, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, worden verleend bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid verleend ontslag.

Artikel 46j

1. Om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, eerste lid, onderdelen a en b, wordt door de functionele autoriteit medisch advies ingewonnen bij een daartoe door de uitvoeringsinstelling, die de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar, aangewezen arts. Deze arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op, dat wordt toegezonden aan de functionele autoriteit en in afschrift aan de betrokken rechterlijk ambtenaar.

2. De in het eerste lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door de functionele autoriteit aangewezen arts en, indien de rechterlijk ambtenaar dit wenst, een door de rechterlijk ambtenaar aangewezen arts.

3. De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar er schriftelijk van op de hoogte dat de in het eerste lid bedoelde procedure zal worden ingesteld en dat de rechterlijk ambtenaar bevoegd is desgewenst een arts aan te wijzen. Deze kennisgeving geschiedt niet eerder dan nadat de rechterlijk ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van achttien maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en in ieder geval op een zodanig tijdstip dat de procedure met betrekking tot het medisch advies uiterlijk binnen een periode van vierentwintig maanden ongeschiktheid afgerond kan zijn.

Artikel 46k

1. Aan de rechterlijk ambtenaar kan, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad een andere taak worden opgedragen bij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister.

2. Gedurende het eerste jaar dat de rechterlijk ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, is hij verplicht een hem opgedragen taak te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet.

3. Gedurende het tweede jaar en de daarop volgende jaren dat de rechterlijk ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, is hij verplicht een hem opgedragen taak te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien aan de rechterlijk ambtenaar de eigen taak wordt opgedragen onder andere voorwaarden.

5. In afwijking van het eerste lid kan de opdracht, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, worden gegeven bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt een zodanige opdracht gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid gegeven opdracht.

6. Indien de rechterlijk ambtenaar een andere taak wordt opgedragen die wordt vervuld in een ambt waarin hij niet voor het leven wordt benoemd, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen als voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar.

7. Indien de rechterlijk ambtenaar een taak wordt opgedragen die wordt vervuld in een ambt waarin hij voor het leven wordt benoemd en die taak minder uren omvat dan zijn oorspronkelijke taak, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.

Artikel 46l

1. De rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad ontslagen, indien hij:

a. ongeschikt is voor het verrichten van zijn taak, anders dan wegens ziekte;

b. een ambt of betrekking aanvaardt dat onderscheidenlijk die volgens de wet onverenigbaar is met het door hem beklede ambt;

c. het Nederlanderschap verliest.

2. In afwijking van het eerste lid wordt het ontslag in geval van ongeschiktheid voor het verrichten van de taak, anders dan wegens ziekte, indien de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, verleend bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijk gesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, verleend ontslag.

3. Voor de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor het verrichten van de taak, anders dan wegens ziekte, wordt advies ingewonnen bij een commissie van drie deskundigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.

Artikel 46m

De rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden ontslagen, indien hij:

a. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

b. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.

Artikel 46n

1. De rechterlijk ambtenaar aan wie op basis van artikel 46l, eerste lid, onderdeel a, ontslag wordt verleend, ontvangt een jaarlijkse uitkering uit 's rijks kas ter grootte van hetgeen hij op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde zou ontvangen, indien hij zou zijn ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en hij met ingang van de datum van dit ontslag uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend volledig ongeschikt zou zijn.

2. De Hoge Raad kan bij zijn beslissing aan de rechterlijk ambtenaar aan wie op basis van artikel 46l, eerste lid, onderdeel b of c, op basis van artikel 46m, dan wel bij wijze van disciplinaire maatregel ontslag wordt verleend, voor een tijdsduur van ten hoogste vijf jaar een zodanige jaarlijkse uitkering ten laste van 's rijks kas toekennen als de Hoge Raad met het oog op de omstandigheden redelijk acht. De uitkering bedraagt niet meer dan hetgeen bij ontslag ingevolge artikel 46l, eerste lid, onderdeel a, zou worden genoten. De Hoge Raad kan de uitkering herzien of intrekken, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

§ 6A.5. Procedure bij de Hoge Raad

Artikel 46o

1. De Hoge Raad neemt de in dit hoofdstuk bedoelde beslissingen op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Over herziening van een uitkering als bedoeld in artikel 46n, tweede lid, en over beëindiging van een schorsing beslist de Hoge Raad op vordering van de procureur-generaal dan wel op verzoek van de betrokken rechterlijk ambtenaar.

2. De procureur-generaal vordert het ontslag of de schorsing van een rechterlijk ambtenaar niet dan nadat hij de rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechterlijk ambtenaar en de procureur-generaal wordt ondertekend. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

3. De vordering wordt door de procureur-generaal gemotiveerd en schriftelijk ingesteld. Bij de vordering wordt in elk geval het proces-verbaal gevoegd.

Artikel 46p

1. Het onderzoek door de Hoge Raad geschiedt in raadkamer.

2. De betrokken rechterlijk ambtenaar wordt uitgenodigd om bij het onderzoek aanwezig te zijn en daarbij, zo gewenst, zijn mening kenbaar te maken. De uitnodiging gaat vergezeld van een afschrift van de ingestelde vordering en van de daarbij gevoegde stukken.

3. De Hoge Raad kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal of de betrokken rechterlijk ambtenaar, hetzij ambtshalve, getuigen oproepen en horen.

4. De Hoge Raad beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

5. De Hoge Raad doet aan het betrokken gerecht onderscheidenlijk het parket bij de Hoge Raad alsmede aan Onze Minister onverwijld mededeling van beslissingen waarbij een rechterlijk ambtenaar wordt ontslagen of geschorst, de schorsing wordt verlengd of beëindigd, dan wel hem bij ongeschiktheid wegens ziekte een andere taak wordt opgedragen.

6. De Hoge Raad doet aan Onze Minister alsmede aan het betrokken gerecht onderscheidenlijk het parket bij de Hoge Raad onverwijld mededeling van beslissingen waarbij een uitkering als bedoeld in artikel 46n, tweede lid, wordt toegekend, herzien of ingetrokken.

Artikel 46q

Indien het ontslag, de schorsing of het bij ongeschiktheid wegens ziekte opdragen van een andere taak van de procureur-generaal in het geding is, worden de in de artikelen 46o en 46p aan de procureur-generaal toegekende bevoegdheden en verplichtingen uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal.

Q

Artikel 47 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het derde lid vervalt «krachtens deze wet» en wordt «of door de voorzitter of een lid van een zodanig orgaan» vervangen door: , door de voorzitter, het bestuur of een lid van een zodanig orgaan, dan wel door de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

b. In het vierde lid wordt «schriftelijke beslissingen en handelingen, genomen of verricht door de president van de Hoge Raad» vervangen door: schriftelijke beslissingen van de Hoge Raad als bedoeld in hoofdstuk 6A, vorderingen als bedoeld in de artikelen 46f, vierde lid, en 46o tot het nemen van deze schriftelijke beslissingen, alsmede schriftelijke beslissingen en handelingen genomen of verricht door de president van de Hoge Raad.

ARTIKEL III

De Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

De artikelen 1 tot en met 11 van de Wet op de rechterlijke indeling worden vervangen door:

Artikel 1

Er zijn vijf gerechtshoven, waarvan de zetels zijn te Amsterdam, te Arnhem, te Den Haag, te 's-Hertogenbosch en te Leeuwarden.

Artikel 2

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Amsterdam bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Alkmaar

2. Amsterdam

3. Haarlem

4. Utrecht.

Artikel 3

De rechtsgebieden van de tot het ressort Amsterdam behorende rechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Alkmaar:

Akersloot, Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Beemster, Bergen (N.-H.), Den Helder, Drechterland, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Langedijk, Limmen, Medemblik, Niedorp, Noorder-Koggenland, Obdam, Opmeer, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Venhuizen, Wervershoof, Wester-Koggenland, Wieringen, Wieringermeer, Wognum, Zijpe.

2. Arrondissement Amsterdam:

Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Blaricum, Bussum, Diemen, 's-Graveland, Hilversum, Huizen, Laren (N.-H.), Loosdrecht, Muiden, Naarden, Nederhorst den Berg, Ouder-Amstel, Uithoorn, Weesp.

3. Arrondissement Haarlem:

Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Edam-Volendam, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Uitgeest, Velsen, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang.

4. Arrondissement Utrecht:

Abcoude, Amerongen, Amersfoort, Baarn, De Bilt, Breukelen, Bunnik, Bunschoten, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Eemnes, Harmelen, Houten, Leersum, Leusden, Loenen, Lopik, Maarn, Maarssen, Maartensdijk, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Soest, Utrecht, Veenendaal, Vleuten-De Meern, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist.

Artikel 4

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Almelo

2. Arnhem

3. Zutphen

4. Zwolle.

Artikel 5

De rechtsgebieden van de tot het ressort Arnhem behorende rechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Almelo:

Almelo, Ambt-Delden, Borne, Denekamp, Den Ham, Diepenheim, Enschede, Goor, Haaksbergen, Hardenberg, Hellendoorn, Hengelo (O.), Losser, Markelo, Oldenzaal, Ootmarsum, Rijssen, Stad-Delden, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden.

2. Arrondissement Arnhem:

Angerlo, Arnhem, Barneveld, Bemmel, Beuningen, Buren, Culemborg, Didam, Dodewaard, Doesburg, Druten, Duiven, Echteld, Ede, Elst, Geldermalsen, Gendt, Groesbeek, Heteren, Heumen, Huissen, Kesteren, Lingewaal, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Neerijnen, Nijkerk, Nijmegen, Renkum, Rozendaal, Rijnwaarden, Scherpenzeel, Tiel, Ubbergen, Valburg, Wageningen, West Maas en Waal, Westervoort, Wijchen, Zaltbommel, Zevenaar.

3. Arrondissement Zutphen:

Aalten, Apeldoorn, Bergh, Borculo, Brummen, Dinxperlo, Doetinchem, Eibergen, Elburg, Epe, Ermelo, Gendringen, Gorssel, Groenlo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Hengelo (G.), Hummelo en Keppel, Lichtenvoorde, Lochem, Neede, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Ruurlo, Steenderen, Voorst, Vorden, Warnsveld, Wehl, Winterswijk, Wisch, Zelhem, Zutphen.

4. Arrondissement Zwolle:

Almere, Avereest, Bathmen, Brederwiede, Dalfsen, Deventer, Genemuiden, Gramsbergen, Hasselt, Heino, Holten, Kampen, Lelystad, Nieuwleusen, Noordoostpolder, Olst, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijk, Urk, Wijhe, IJsselham, IJsselmuiden, Zeewolde, Zwartsluis, Zwolle.

Artikel 6

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Den Haag bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Den Haag

2. Dordrecht

3. Middelburg

4. Rotterdam.

Artikel 7

De rechtsgebieden van de tot het ressort Den Haag behorende rechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Den Haag:

Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, De Lier, Delft, Gouda, Den Haag, 's-Gravenzande, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Liemeer, Lisse, Maasland, Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nederlek, Nieuwerkerk aan de IJssel, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Nootdorp, Oegstgeest, Ouderkerk, Pijnacker, Reeuwijk, Rijnsburg, Rijswoude, Rijswijk (Z.-H.), Sassenheim, Schipluiden, Schoonhoven, Ter Aar, Valkenburg (Z.-H.), Vlist, Voorburg, Voorhout, Voorschoten, Waddinxveen en Zevenhuizen-Moerkapelle, Warmond, Wassenaar, Wateringen, Zoetermeer, Zoeterwoude.

2. Arrondissement Dordrecht:

Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Vianen, Zederik, Zwijndrecht.

3. Arrondissement Middelburg Axel, Borssele, Goes, Hontenisse, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Oostburg, Reimerswaal, Sas van Gent, Schouwen-Duiveland, Sluis-Aardenburg, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen, Westkapelle.

4. Arrondissement Rotterdam:

Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne.

Artikel 8

Het rechtsgebied van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Breda

2. 's-Hertogenbosch

3. Maastricht

4. Roermond.

Artikel 9

De rechtsgebieden van de tot het ressort 's-Hertogenbosch behorende rechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Breda:

Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Dongen, Etten en Leur, Geertruidenberg, Gilze en Rijen, Goirle, Halderberge, Hilvarenbeek, Heusden, Loon op Zand, Made, Moerdijk, Oisterwijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen en Vorseneinde, Steenbergen, Tilburg, Waalwijk, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert.

2. Arrondissement 's-Hertogenbosch:

Asten, Bergeyk, Best, Bladel, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Budel, Cuijk, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop, Gemert-Bakel, Gerwen en Nederwetten, Grave, Haaren, Heesch, Heeze-Leende, Helmond, 's-Hertogenbosch, Laarbeek, Landerd, Lith, Maasdonk, Mierlo, Mill, Nuenen, Oirschot, Oss, Ravenstein, Reusel-De Mierden, Schijndel, Someren, Son en Breugel, St. Anthonis, St. Hubert, St. Michielsgestel, St. Oedenrode, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven, Vught, Waalre.

3. Arrondissement Maastricht:

Beek, Born, Brunssum, Eijsden, Geleen, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Martgraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard, Stein, Susteren, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal.

4. Arrondissement Roermond:

Ambt Montfort, Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, Bergen (L.), Broekhuizen, Echt, Gennep, Grubbenvorst, Haelen, Heel, Helden, Heythuysen, Hordt, Hunsel, Kessel, Maasbracht, Maarbree, Meerloo-Wanssum, Meijel, Mook en Middelaar, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Roggel, Sevenum, Swalmen, Tegelen, Thorn, Venlo, Venray, Weert.

Artikel 10

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Leeuwarden bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Assen

2. Groningen

3. Leeuwarden.

Artikel 11

De rechtsgebieden van de tot het ressort Leeuwarden behorende rechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Assen:

Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Middenveld, Noordenveld, Westerveld, De Wolden, Zuidlaren.

2. Arrondissement Groningen:

Appingedam, Bedum, Bellingwedde, Delfzijl, De Marne, Eemsmonde, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Slochteren, Stadskanaal, Ten Boer, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten, Winsum, Zuidhorn.

3. Arrondissement Leeuwarden:

Achterkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Bolsward, Dantumadeel, Dongeradeel, Ferwerderadeel, Franekeradeel, Gaasterlân-Sleat, Harlingen, Heerenveen, Het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Littensaradiel, Menaldumadeel, Nijefurd, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf, Wûnseradiel, Wymbritseradiel.

Artikel 12

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de rechterlijke indeling.

ARTIKEL V

Titel I van de Beroepswet komt te luiden:

TITEL I DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP

Artikel 1

Er is een Centrale Raad van Beroep, gevestigd te Utrecht.

Artikel 2

1. Bij de Centrale Raad van Beroep zijn werkzaam:

a. leden met rechtspraak belast, en

b. gerechtsambtenaren.

2. De leden met rechtspraak belast, werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep zijn:

a. coördinerend vice-presidenten,

b. vice-presidenten,

c. raadsheren,

d. raadsheren-plaatsvervangers.

3. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de coördinerend vice-presidenten, de vice-presidenten, de raadsheren, de raadsheren-plaatsvervangers en de gerechtsauditeurs de eed of verklaring en belofte af ter zitting van de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 3

Het bij en krachtens de afdelingen 2.1 en 2.2 van hoofdstuk 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalde is, met uitzondering van de artikelen 2.1.1, 2.1.2, 2.1.8, 2.2.1.7 en 2.2.1.8, van overeenkomstige toepassing op de Centrale Raad van Beroep, met dien verstande dat:

a. het bestuur bestaat uit een voorzitter, een niet-rechterlijk lid en ten hoogste vier andere leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met c;

b. de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van het bestuur een toelage ontvangen op het salaris dat zij overeenkomstig de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren genieten, waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van lid van het bestuur vast te stellen salarishoogte;

c. een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien hij als lid met rechtspraak belast wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst;

d. het bestuur bevoegd is organisatorische eenheden in te stellen die belast worden met het behandelen en beslissen van de soorten zaken die door het bestuur aan die eenheden worden opgedragen.

Artikel 4

1. Op de coördinerend vice-presidenten, vice-presidenten, raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers is het bepaalde bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 1b, 1g en 10 en het krachtens artikel 54, eerste lid, ter aanvulling hiervan bepaalde, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. wat hun bezoldiging en benoeming betreft de coördinerend vice-presidenten, de vice-presidenten, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers worden gelijkgesteld met diezelfde ambten bij een gerechtshof;

b. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

c. het bestuur de lijst van aanbeveling opmaakt bij het openvallen van een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger, de raadsheren-plaatsvervangers oproept voor het verrichten van werkzaamheden, en de werkzaamheden van de coördinerend vice-presidenten, vice-presidenten, raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers verdeelt;

d. de voorzitter van het bestuur bevoegd is tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing; en

e. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46a van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder functionele autoriteit het bestuur, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, wordt verstaan.

2. Op de gerechtsauditeurs is het bepaalde bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur wordt aangemerkt als functionele autoriteit.

Artikel 5

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 6

De rechtbanken en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de president van de Centrale Raad van Beroep voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

ARTIKEL VI

Titel II van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie komt te luiden:

TITEL II HET COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Artikel 2

Er is een College van Beroep voor het bedrijfsleven, verder te noemen het College, gevestigd te Den Haag.

Artikel 3

1. Bij het College zijn werkzaam:

a. leden met rechtspraak belast, en

b. gerechtsambtenaren.

2. De leden met rechtspraak belast, werkzaam bij het College zijn:

a. coördinerend vice-presidenten,

b. vice-presidenten,

c. raadsheren,

d. raadsheren-plaatsvervangers.

3. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de coördinerend vice-presidenten, de vice-presidenten, de raadsheren, de raadsheren-plaatsvervangers en de gerechtsauditeurs de eed of verklaring en belofte af ter zitting van het College.

Artikel 4

Het bij en krachtens de afdelingen 2.1 en 2.2 van hoofdstuk 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalde is, met uitzondering van de artikelen 2.1.1, 2.1.2, 2.1.8, 2.2.1.7 en 2.2.1.8, van overeenkomstige toepassing op het College, met dien verstande dat:

a. het bestuur bestaat uit een voorzitter, een niet-rechterlijk lid en ten hoogste vier andere leden met rechtspraak belast van het College als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen a tot en met c;

b. de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van het bestuur een toelage ontvangen op het salaris dat zij overeenkomstig de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren genieten, waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van lid van het bestuur vast te stellen salarishoogte;

c. een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien hij als lid met rechtspraak belast wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst;

d. het bestuur bevoegd is organisatorische eenheden in te stellen die belast worden met het behandelen en beslissen van de soorten zaken die door het bestuur aan die eenheden worden opgedragen.

Artikel 5

1. Op de coördinerend vice-presidenten, vice-presidenten, raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers is het bepaalde bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 1b, 1g en 10 en het krachtens artikel 54, eerste lid, ter aanvulling hiervan bepaalde, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. wat hun bezoldiging en benoeming betreft de coördinerend vice-presidenten, de vice-presidenten, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers worden gelijkgesteld met diezelfde ambten bij een gerechtshof;

b. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

c. het bestuur de lijst van aanbeveling opmaakt bij het openvallen van een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger, de raadsheren-plaatsvervangers oproept voor het verrichten van werkzaamheden, en de werkzaamheden van de coördinerend vice-presidenten, de vice-presidenten, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers verdeelt;

d. de voorzitter van het bestuur bevoegd is tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing; en

e. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46a van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder functionele autoriteit het bestuur, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, wordt verstaan.

2. Op de gerechtsauditeurs is het bepaalde bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur wordt aangemerkt als functionele autoriteit.

Artikel 6

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van het College.

Artikel 7

De rechtbanken en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de president van het College voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

ARTIKEL VII

In artikel 1:1, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene wet bestuursrecht wordt na «de voorzitters,» ingevoegd: besturen,.

ARTIKEL VIII

De Wet op de ondernemingsraden wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 46d wordt gewijzigd als volgt:

a. De onderdelen c tot en met g worden geletterd d tot en met h.

b. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. Voor de toepassing van onderdeel b bij de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zijn onder de aangelegenheden de onderneming betreffende niet begrepen het beleid ten aanzien van de en de uitvoering van rechterlijke taken als bedoeld in artikel 2.2.2.1, tweede en derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, behoudens voorziver het de gevolgen daarvan betreft voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen.

c. In het nieuwe onderdeel h, eerste volzin, wordt «in onderdeel c» vervangen door: in onderdeel d.

B

Artikel 53b komt te luiden:

Artikel 53b

Deze wet is niet van toepassing op de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij de Hoge Raad.

ARTIKEL IX

1. De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kantonrechter zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot vice-president van de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. In afwijking van artikel 15 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden zij in salariscategorie 8 ingepast op het bedrag dat zij voorafgaand aan hun benoeming tot vice-president genoten. Zij worden belast met het behandelen en beslissen van kantonzaken. De kantonrechters die de werkzaamheden van kantonrechter in een nabijgelegen kanton op zich hebben genomen en in verband hiermee op basis van artikel 11 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren een salarisvermeerdering genieten, blijven in het genot hiervan voor zolang zij deze werkzaamheden na inwerkingtreding van deze wet blijven verrichten.

2. De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kantonrechter-plaatsvervanger zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot rechter-plaatsvervanger in de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. Indien een kantonrechter-plaatsvervanger voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tijdelijk is aangewezen voor het verrichten van een taak voor een periode tot na de datum van inwerkingtreding van de wet, wordt deze aanwijzing van rechtswege beëindigd. De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing ten aanzien van de kantonrechters-plaatsvervangers die al president van, coördinerend vice-president van, vice-president van, rechter in of rechter-plaatsvervanger in de betreffende rechtbank zijn.

3. De benoemingen van de kantonrechters en de vice-presidenten van een arrondissementsrechtbank, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen als coördinerend kantonrechter, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan zij als coördinerend kantonrechter zijn aangewezen. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. In afwijking van artikel 14 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden zij in salariscategorie 7 ingepast op het bedrag dat in die categorie het naast hogere is van het naast hogere bedrag. De vorenbedoelde aanwijzingen als coördinerend kantonrechter, alsmede de in verband hiermee toegekende schadeloosstellingen op basis van artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, worden van rechtswege beëindigd.

ARTIKEL X

1. De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als president van een gerechtshof zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president senior van hetzelfde gerechtshof. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd.

2. De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als president van een arrondissementsrechtbank zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president senior van dezelfde rechtbank. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd.

3. De benoeming van degene, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als president van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is benoemd, wordt van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president senior van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

ARTIKEL XI

1. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet de president van een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is, wordt van rechtswege benoemd als voorzitter van het bestuur, bedoeld in artikel 2.2.1.2, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van hetzelfde gerechtshof, dezelfde rechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet de functie van directeur beheer bij een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven vervult, wordt van rechtswege benoemd als niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 2.2.1.2, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van hetzelfde gerechtshof, dezelfde rechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

3. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als kantonrechter of vice-president van een arrondissementsrechtbank en tevens is aangewezen als coördinerend kantonrechter, wordt van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 2.2.1.2, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van de sector kanton binnen de rechtbank in het rechtsgebied waarvan hij als coördinerend kantonrechter is aangewezen.

4. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank en tevens functioneert als sectorvoorzitter, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 2.2.1.2, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij hetzelfde gerechtshof onderscheidenlijk dezelfde rechtbank, indien bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling ten hoogste vier sectorvoorzitters functioneren.

5. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank, tevens functioneert als sectorvoorzitter en voorkomt op een lijst als bedoeld in het zesde lid, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 2.2.1.2, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij hetzelfde gerechtshof onderscheidenlijk dezelfde rechtbank, indien bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling meer dan vier sectorvoorzitters functioneren.

6. Indien op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank meer dan vier sectorvoorzitters functioneren, stelt de president van dat gerechtshof onderscheidenlijk die arrondissementsrechtbank uit deze sectorvoorzitters een lijst vast van ten hoogste vier sectorvoorzitters. De gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden vooraf over de lijst gehoord. Deze lijst alsmede de adviezen van de gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden aan Onze Minister gezonden. Indien twee maanden voor inwerkingtreding van deze wet de president van het gerecht geen lijst heeft vastgesteld, stelt Onze Minister in overeenstemming met het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de lijst vast. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.

7. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is benoemd als lid met rechtspraak belast bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet zijnde president, en tevens deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van dat college, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 3 van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien bij dat college op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling ten hoogste vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur.

8. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als lid met rechtspraak belast bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet zijnde president, tevens deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van dat college en voorkomt op een lijst als bedoeld in het negende lid, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 3 van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien bij dat college voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling meer dan vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur.

9. Indien op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven meer dan vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur, stelt de president van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit deze leden van het dagelijks bestuur een lijst vast van ten hoogste vier bestuursleden, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid. De gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden vooraf over de lijst gehoord. Deze lijst alsmede de adviezen van de gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden aan Onze Minister gezonden. Indien twee maanden voor inwerkingtreding van deze wet de president van het college geen lijst heeft vastgesteld, stelt Onze Minister in overeenstemming met het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de lijst vast. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.

10. Artikel 2.2.1.2, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de eerste benoemingstermijn van de sectorvoorzitters bij de gerechtshoven en de rechtbanken en van de bestuursleden, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven drie jaar bedraagt.

ARTIKEL XII

1. Aan de rechterlijk ambtenaar, die krachtens deze wet wordt of is benoemd in een ambt met een andere taakinhoud dan wel wordt of is benoemd in een ambt met een zelfde taakinhoud bij een ander gerecht of een zelfde gerecht met een andere standplaats, kan op zijn verzoek ontslag worden verleend bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie, indien hij ten tijde van die benoeming de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en ten minste tien aaneengesloten jaren bij een gerecht een rechtsprekend ambt dan wel het ambt van gerechtsauditeur of griffier heeft vervuld en het belang van de dienst zich naar het oordeel van Onze Minister van Justitie, gehoord de functionele autoriteit, niet tegen ontslag verzet. De rechterlijk ambtenaar doet zijn verzoek uiterlijk een jaar nadat hij is benoemd.

2. Ontslag als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend, indien de rechterlijk ambtenaar krachtens deze wet wordt of is benoemd in:

a. een ambt waarvan de taakinhoud voor ten minste een derde deel afwijkt van die van het ambt dat hij daaraan voorafgaand vervulde en van hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij dat nieuwe ambt vervult;

b. een ambt dat in hoofdzaak wordt vervuld in een plaats die ten minste 50 kilometer verder verwijderd is van zijn woonplaats dan de plaats waar hij zijn ambt voorafgaand aan de benoeming in dat nieuwe ambt in hoofdzaak vervulde dan wel in een plaats die zodanig is gelegen dat de reistijd in verband met het woon-werkverkeer door middel van openbaar vervoer per dag totaal ten minste twee uur meer bedraagt dan voorafgaand aan de benoeming in dat nieuwe ambt, van hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij op werkdagen heen en weer reist tussen de plaats waar hij zijn nieuwe ambt in hoofdzaak vervult en zijn woonplaats, en hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden in redelijkheid niet een verplichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren kan worden opgelegd; of

c. een ambt, met een taakinhoud die overwegend hetzelfde is als die van het ambt dat hij daaraan voorafgaand vervulde, bij een ander gerecht waarvan de organisatiestructuur in aanzienlijke mate verschilt van die van het gerecht waar hij daaraan voorafgaand zijn ambt vervulde, hij ten tijde van zijn benoeming in het ambt dat hij daaraan voorafgaand vervulde redelijkerwijs er niet rekening mee hoefde te houden dat hij zou worden benoemd in een ambt bij een ander gerecht, en van hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij dat nieuwe ambt vervult.

3. Voor de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid wordt advies ingewonnen bij een toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van deze toetsingscommissie.

4. Onze Minister van Justitie kan in uitzonderlijke gevallen, op advies van de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur, een rechterlijk ambtenaar, ten aanzien van wiens benoeming zich niet volledig een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b of c, voordoet, bij de Kroon voordragen voor ontslag als bedoeld in het eerste lid.

5. De rechterlijk ambtenaar aan wie op zijn verzoek met toepassing van het eerste tot en met vierde lid ontslag wordt verleend, heeft aanspraak op een ontslaguitkering overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de burgerlijke rijksambtenaren die buiten hun schuld of toedoen zijn ontslagen.

6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

ARTIKEL XIII

1. Drie jaren na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel F, vervalt in artikel 7, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren:

a. in de beschrijving van categorie 3 «coördinerend vice-president senior van een gerechtshof; coördinerend vice-president senior van de rechtbanken te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam;»; en

b. in de beschrijving van categorie 4 «coördinerend vice-president senior van de overige rechtbanken;».

2. Degenen die zijn benoemd als coördinerend vice-president senior van een gerechtshof, een rechtbank, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven blijven in het genot van het bij die benoeming behorende salaris voor zolang zij als zodanig benoemd blijven.

ARTIKEL XIV

Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL XV

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet op de rechterlijke organisatie opnieuw vast, en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet op de rechterlijke organisatie met de nieuwe nummering van die wet in overeenstemming.

ARTIKEL XVI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XVII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet organisatie en bestuur gerechten.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven