27 160
Overgangsbepalingen met betrekking tot de Wet stedelijke vernieuwing (Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 28 juni 2000

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de fracties van PvdA, VVD, CDA, RPF en GPV hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie zijn, zoals reeds gesteld bij de behandeling van de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv), principieel voor het doel dat met de Wsv wordt beoogd: het stimuleren van de stedelijke vernieuwing op basis van de sturingsfilosofie integratie, interactie en innovatie. Zij dringen al jaren aan op een structureel en breed vervolg op het stadsvernieuwingsfonds in de vorm van een fonds voor stedelijke vernieuwing.

Deze leden vragen hoe rechtstreekse gemeenten, niet-rechtstreekse gemeenten en provincies geïnformeerd zijn over de werking van het voorliggende wetsvoorstel en de Wsv. Zij vragen met name of niet-rechtstreekse gemeenten voldoende bekend gemaakt zijn met de nieuwe wetgeving. Is de onbekendheid met de wetgeving een belemmering (geweest) om een gemeentelijk ontwikkelingsprogramma op te stellen?

Aangezien «decentrale beleidsvorming» een centraal thema van de stedelijke vernieuwing is, vragen de leden van de PvdA-fractie wat nu nog precies de resterende rijksverantwoording inhoudt. Tevens vragen zij in hoeverre gemeenten, die te maken krijgen met rijksbesluiten (bijvoorbeeld meer en zwaarder treintransport door de gemeente), terwijl ze via de provincie voor bijvoorbeeld geluidswerende maatregelen een beroep moeten doen op het stedelijk vernieuwingsbudget (art. 16 van het voorliggende wetsvoorstel), in de problemen komen. Hoe wordt in dergelijke gevallen gegarandeerd dat provincies de weg naar het stedelijke vernieuwingsbudget voor niet-rechtstreeks gemeenten plaveien?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat het voorliggende wetsvoorstel tijdig voor de plenaire behandeling van de Wsv bij de Kamer is ingediend, opdat een totaalbeeld van de door de regering beoogde overgangsmaatregelen op weg naar implementatie van de Wsv kan worden gekregen. In het algemeen hebben deze leden na bestudering van het voorliggende wetsvoorstel de indruk dat begrijpelijke en verdedigbare overgangsmaatregelen zijn ontworpen, maar op enkele onderdelen hebben zij nog behoefte aan nadere informatie.

Het spreekt de leden van de CDA-fractie aan dat het voorliggende wetsvoorstel in behandeling kan worden genomen. Zij vragen echter wel hoe groot het totale budget stedelijke vernieuwing is en hoe groot het, na aftrek van de gedane toezeggingen, beschikbare budget voor 2000 en 2001 is.

3. Beschrijving overgangssystematiek

De leden van de CDA-fractie constateren met instemming dat huidige wetten en lagere regelingen geschoond worden van overbodige bepalingen. Wel vragen deze leden een uitzonderingsbepaling op te nemen, dat gemeenten die buiten hun schuld om niet vóór 31 december 2004 afgerekend hebben, het restant niet onmiddellijk terug moeten geven aan de budgethouder.

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de procedure bij bodemsanering. Wat betekent het zwaarwegende advies van gedeputeerde staten over de aanvullende voorwaarden? Aan welke voorwaarden moeten deze leden dan denken?

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben op een aantal onderdelen nog vragen, met name op het gebied van de Wet bodembescherming (Wbb). Gemeenten kunnen vóór 1 januari 2002 met voorstellen komen op het gebied van bodemsanering, ter aanvulling van het ontwikkelingsprogramma. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen welke financiële consequenties dit onderdeel mogelijk met zich mee brengt.

II. ARTIKELEN

Artikel 9

De leden van de CDA-fractie nemen instemmend kennis van het feit dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de uitbetaling. Zij vragen of de uit te keren rijksbijdrage tevens aan samenwerkende gemeenten kan worden betaald, waarvan de één een rechtstreekse en de ander een niet-rechtstreekse gemeente is, zoals bijvoorbeeld Zwolle/ Kampen.

Artikel 12

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen welke, bestuurlijke, argumenten aan art. 12 ten grondslag liggen. Worden de door de provincie te verstrekken middelen geïntegreerd in de middelen die op grond van de Wsv aan niet-rechtstreekse gemeenten worden verstrekt? Welke consequenties heeft de voorgestelde verschuiving van rijk naar provincies voor de verantwoording over de besteding van de middelen? Is het niet doelmatiger als niet-rechtstreekse gemeenten hun aanspraken bij het rijk op grond van de WSDV ook in de overgangssituatie bij het rijk geldend kunnen maken?

Artikel 15

E

De leden van de fracties van RPF en GPV kunnen zich vinden in de verschuiving van project- naar programmafinanciering op het terrein van bodemsanering. Zij vragen naar de beleidsvoornemens van de regering op dit punt. Acht zij het wenselijk om op termijn de financiële middelen voor bodemsanering structureel op basis van meerjarige programma's in plaats van eenmalige projecten ter beschikking te stellen?

G

De leden van de fracties van RPF en GPV menen dat het voorgestelde onder onderdeel G veel aan duidelijkheid te wensen overlaat. Zo wordt een duidelijke keuze met betrekking tot het bevoegde gezag op grond van de Wbb vermeden. Enerzijds rijst de vraag wat dit betekent voor de positie van de provincie als bevoegd gezag op grond van de Wbb. Anderzijds is niet duidelijk waarom het voorgestelde artikellid niet zo is geformuleerd dat alle rechtstreekse gemeenten als bevoegd gezag worden aangemerkt. Is hierover de mening van de VNG en van de betrokken gemeenten gevraagd? Is de relatie tussen de Wbb en de Wsv voldoende doordacht om reeds in het voorliggende wetsvoorstel hiermee te komen? De leden van de fracties van RPF en GPV merken op dat in het wetsvoorstel voor de Wsv in artikel 11, zesde lid en artikel 14, eerste lid, alleen de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht worden genoemd. Zij vragen of deze lijst niet moet worden aangevuld met de gemeenten bedoeld in het negende lid van het nieuwe art. 88 Wbb?

Artikel 16

De leden van de VVD-fractie vragen wat de materiële betekenis van de artikelonderdelen van art. 16 is. In hoeverre kan de op dit moment door gemeenten geïnventariseerde saneringsbehoefte door rijksbijdragen worden uitgevoerd en op basis van welke regeling? Deze leden vragen daarbij voorts in welk tijdsbestek de saneringen naar verwachting daadwerkelijk zullen kunnen worden uitgevoerd. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) concludeert dat door de overheidsaansprakelijkheid voor geluidssaneringen te decentraliseren naar gemeenten er feitelijk sprake is van het oormerken van ISV gelden. Deelt de regering deze conclusie, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, waarom kiest zij dan toch voor deze decentralisatie? In hoeverre worden provincie en rijk door beoordeling van de saneringsprogramma's als onderdeel van de aanwending van het ISV budget juridisch aansprakelijk voor het tot stand brengen van adequate saneringen? Welke beleidsvrijheid bestaat er voor de onderscheiden overheden, gelet op de toebedeelde aansprakelijkheid?

De leden van de CDA-fractie nemen verontrust waar dat er sprake is van het «oormerken» van ISV gelden, door het creëren van overheidsaansprakelijkheid voor realisatie van gevelisolatievoorzieningen en deze vervolgens aan gemeenten over te dragen. Is dit juist? Zijn de middelen voor het saneren van de zogenaamde A-lijst en de raillijst wel toereikend? Wanneer komen er gelden beschikbaar voor de B-en C-lijst? De leden van de CDA-fractie merken op dat bijvoorbeeld de Achterhoek 10% tekort komt, de regio Twente op basis van de huidige budgetten de saneringsoperatie voor de A-lijst en de raillijst pas in het jaar 2022 af kan ronden en Midden-Limburg eveneens grote tekorten constateert. Is de volledige saneringsoperatie in 2010 afgerond? Zo nee, wat zijn de consequenties?

Ten aanzien van het tweede lid merken de leden van de CDA-fractie op dat er een procedure is opgenomen om inzicht te verkrijgen in het totaal van eerder gedane bestuurlijke toezeggingen en afspraken, die mogelijkerwijs het nu toegekende ISV budget te boven gaan. De desbetreffende gemeente of provincie zou voor 1 juli 2000 de minister hiervan op de hoogte moeten stellen. Deze leden vragen een overzicht van de financiële gevolgen van deze inventarisatie.

In het derde lid wordt gesteld dat een provincie schadeloos wordt gesteld indien aan een bepaalde gemeente eerder toezeggingen zijn gedaan of indien met die gemeente afspraken zijn gemaakt. Dit gebeurt echter alleen indien redelijkerwijs niet van die provincie mag worden aangenomen dat zij de gedane toezeggingen of afspraken niet voor eigen rekening nakomt. De leden van de CDA-fractie vragen een uitleg van het begrip redelijkerwijs in deze context.

De voorzitter van de commissie,

Reitsma

De griffier voor dit verslag,

Kroes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Ravestein (D66), Oplaat (VVD), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Van Gent (GroenLinks), Udo (VVD), Waalkens (PvdA) en Schoenmakers (PvdA).

Plv. leden: Leers (CDA), Dijksma (PvdA), Stellingwerf (RPF), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Van 't Riet (D66), Giskes (D66), Niederer (VVD), Vacature (PvdA), Van den Akker (CDA), Halsema (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hindriks (PvdA) en Spoelman (PvdA).

Naar boven