Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27159 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27159 nr. 4 |
Vastgesteld 17 juli 2000
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. De memorie van toelichting is zeer duidelijk. Een compliment is hier op zijn plaats, zo menen deze leden. Deze leden wensen in het hiernavolgende nog op drie onderdelen terug te komen.
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Bij het witwassen van opbrengsten van misdrijven wordt een verbinding gelegd tussen de criminele wereld en de legale wereld. Een misdrijf loont pas echt indien de opbrengsten hiervan te gelde kunnen worden gemaakt. Hierin opgesloten ligt een belangrijke legitimatie van de afzonderlijke strafbaarstelling van het delict «witwassen». Na de aanvankelijke verstoring van de rechtsorde door het plegen van het gronddelict kan opnieuw een verstoring plaatsvinden door middel van het aanwenden van misdaadgeld. Witwassen verwordt hiermee tot een maatschappelijke plaag. Het is zaak deze verbinding tussen de onderwereld en de bovenwereld door te snijden, aldus de aan het woord zijnde leden. Hierin ligt echter ook een afstemmingsprobleem opgesloten. Enerzijds raken de voorgestelde bepalingen aan de bepalingen omtrent heling. Anderzijds mag de strafbaarstelling van het witwassen niet gericht zijn op bonafide beroepsbeoefenaren die ongewild tot instrument worden van witwassers. De wenselijkheid van een separate strafbaarstelling van het witwassen alsmede de afstemmingsproblemen die hiermee gepaard gaan, geven deze leden aanleiding tot het stellen van de navolgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de regering strafbaarstelling van witwassen met name nodig acht vanwege drie motieven: a) de noodzaak onderscheid te maken tussen heling en witwassen; b) betere aansluiting te zoeken bij de internationale strafbaarstellingverplichting en c) het tegengaan van aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer en de bedreiging van de openbare orde. De leden van deze fractie onderschrijven deze redengeving van de beoogde strafbaarstelling van harte. Niettemin geeft het voorstel met de toelichting daarop wel aanleiding tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Daarbij gaat het met name om de betekenis van heling in de rechtspraktijk in het algemeen en de «heler-steler-regel» in het bijzonder, de internationale dimensie van de strafbaarstelling, de specifieke rol van bepaalde beroepsgroepen, de verhouding tussen het maatschappelijk belang van de aanpak van witwassen en de individuele rechtsbescherming en de capaciteit van politie en justitie om het witwassen effectief aan te pakken. Met name ten aanzien van deze punten achten de leden van de CDA-fractie nadere verheldering geboden. De term «witwassen» van opbrengsten van misdrijven wordt in de toelichting omschreven als «het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen.» Daarmee wordt kennelijk bedoeld dat witwassen een poging is wat «zwart of grijs» is «wit» te maken. Voorts worden de termen gelden en voorwerpen nogal eens door elkaar gebruikt (art. 420bis: «voorwerp», pag. 2 van de memorie van toelichting (hierna: MvT) «gelden of voorwerpen», pag. 3 van de MvT: «witwassen van geld», pag.16 MvT: «voorwerp». Naar de indruk van deze leden is de omschrijving op pagina 16 het meest duidelijk.
Voorts vragen deze leden of er op dit moment inzicht bestaat in de intensiteit waarmee het fenomeen witwassen om zich heen grijpt en de bedragen die hiermee gemoeid zijn. Kan verder worden aangegeven hoe groot in de rechtspraktijk de spanning is tussen de reeds bestaande helingbepaling en de noodzaak te voorzien in een nieuwe strafbaarstellingbepaling ten aanzien van witwassen? In hoeveel gevallen konden verdachten niet worden veroordeeld vanwege een thans ontoereikend strafrechtelijk kader? Kan nader worden aangegeven wat wordt bedoeld met de zinsnede «...ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan ten aanzien van criminaliteit met een financiële component...»? In de toelichting wordt aangegeven dat rechters niet overgaan tot het straffen van de «steler» wegens heling van de door hemzelf gestolen goederen. Zijn of waren er geen andere juridische constructies denkbaar om de steler toch te vervolgen voor het in het witwastraject brengen van uit misdrijf verkregen voordeel? Kan worden aangegeven aan welke kanttekeningen en opmerkingen, die door de betrokken instanties naar voren zijn gebracht, niet is tegemoetgekomen en op grond van welke motieven? Heeft de regering zich er van vergewist of naar het oordeel van de betrokken adviserende instanties de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen ten opzichte van het conceptwetsvoorstel thans voldoende tegemoetkomen aan de eerder geuite kritiek?
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden achten een effectieve bestrijding van het witwassen zeer gewenst. Kan de regering aangeven op welke schaal het witwassen de laatste jaren is voorgekomen? Bestaat hier enig cijfermateriaal over?
Op dit moment bemoeilijkt de zogenaamde heler-steler-regel deze effectieve aanpak van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Uit vaste rechtspraak blijkt namelijk dat de pleger van het gronddelict zich niet ook schuldig kan maken aan heling van de uit het gronddelict verkregen goederen. Dit betekent dat de steler die zijn winsten wil witwassen voor dat laatste niet op grond van heling kan worden bestraft. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat witwassen ook strafbaar behoort te zijn wanneer het opbrengsten van eigen misdrijf betreft. Voorts zal het wetsvoorstel de internationale rechtshulp kunnen vergemakkelijken. De leden van de fractie van D66 hebben daarnaast nog wel enkele opmerkingen betreffende het wetsvoorstel.
Deze leden willen in het kader van een effectieve bestrijding van witwassen van de regering weten of deelneming aan, medeplichtigheid tot, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op, voldoende door de nationale wetgeving wordt gedekt. Stel dat iemand adviezen verstrekt aan personen die wegen zoeken om hun crimineel verdiende geld wit te wassen. Op welke wijze zal deze adviseur door justitie worden aangepakt? Zal het niet opnemen van deelneming en poging in de aparte delictsomschrijving voor witwassen van opbrengsten van misdrijven geen problemen opleveren bij rechtshulpverzoeken uit het buitenland? Voorts vragen deze leden op welke schaal in het verleden de heler-steler-regel tot problemen bij internationale rechtshulpverzoeken heeft geleid?
Ten slotte zouden de leden van de fractie van D66 graag een toelichting van de regering willen hebben op welke wijze de divers opsporingsdiensten uit de verschillende landen samenwerken? Welke initiatieven zijn er op dit gebied in Europees verband?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en stemmen in met de beleidslijn dat er internationaal en nationaal gewerkt moet worden aan het opsporen en afromen van criminele winsten. Zij vinden dit wetsvoorstel een goede aanvulling op dit streven en achten het logisch «witwassen» als apart delict op te nemen.
2. De gronden voor het voorstel nader beschouwd
a. De internationale strafbaarstellingsverplichting
Kan een nadere toelichting worden gegeven op het gegeven dat de richtlijn de Lidstaten alleen verplicht tot het verbieden van witwassen en niet tot het strafbaar stellen ervan, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Druist een dergelijk verbod – mede gezien de inhoud van de verdragen van Wenen en Straatsburg – niet in tegen de strafrechtelijke logica en kan de regering nog eens aangeven welk standpunt zij destijds heeft ingenomen bij de besluitvorming over de richtlijn? In de toelichting worden vier elementen genoemd die kunnen leiden tot uiteenlopende bepalingen in de verschillende landen met betrekking tot de strafbaarstelling van witwassen. Dreigt dan in internationaal opzicht niet het gevaar van juridische inconsistenties, die witwassers (en hun juridische vertegenwoordigers) weliswaar kunnen helpen maar niet bijdragen aan een geloofwaardige aanpak van het witwassen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden achten het niet ondenkbaar dat de introductie van de euro het witwassen in landen, waarin de euro wordt gebruikt, vergemakkelijkt. Geldbedragen kunnen immers gemakkelijk – zonder te wisselen – in andere landen worden besteed. Hoe beoordeelt de regering de relatie tussen het witwassen en de introductie van de euro? Welke acties worden thans in Europese landen ondernomen om eventuele problemen tegen te gaan?
Ten gevolge van internationale overeenkomsten is Nederland gehouden tot het verbieden dan wel strafbaar stellen van witwassen. Deze internationale verplichtingen laten de Lidstaten enige ruimte bij de uitvoering. Zo kan een partij bepalen dat de strafbaarstelling van witwassen niet van toepassing is op de personen die het basisdelict hebben begaan. Hoeveel van de verdragspartners hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt? De internationale verplichtingen versterken bij de leden van de fractie van de VVD het gevoel dat zonder internationale samenwerking een effectieve aanpak van witwassen niet denkbaar is. Op welke wijze kunnen de voorgestelde bepalingen bijdragen aan een klimaat waarbinnen meer samenwerking mogelijk wordt. In dit verband wijzen deze leden op de bevindingen uit het rapport van de «Financial Action Task Force» van de OESO alsmede op de initiatieven van Frankrijk binnen EU-verband. Kan de regering aangeven welke initiatieven zij ontplooit om in internationaal verband en in het bijzonder binnen EU-verband te komen tot een meer effectieve gezamenlijke bestrijding van witwaspraktijken? In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat bedrijven die worden gebruikt voor het witwassen, zich soms daarnaast ook met legale economische activiteiten bezighouden. De leden van de fractie van de VVD hebben behoefte aan meer inzicht in de hier bedoelde vervlechting van criminaliteit met legale activiteiten, dit zowel in aantal als omvang. In hoeveel gevallen en in welke omvang gaat het om legale bedrijven die soms daarnaast criminele opbrengsten witwassen? Welke sectoren zien zich met name geconfronteerd met witwaspraktijken? Hoe groot is de internationale component? Wordt de Nederlandse economie per saldo «verrijkt» met criminele gelden of vindt er met name een vlucht naar het buitenland plaats? Hoe verhoudt zich de omvang van het witwassen in Nederland tot die in het buitenland? Welk kwantitatief effect op de omvang van het witwassen zal naar verwachting uitgaan van de voorliggende strafbaarstelling van witwassen? In hoeveel gevallen waarin nu vervolging op de grenzen van de helingbepalingen stuit, kunnen naar verwachting de voorgestelde bepalingen uitkomst gaan bieden, zo vragen deze leden.
b. De eigen aard van het witwassen en het belang van een aparte aanpak
Heeft de opmerking over het in verleiding komen om medewerking te verlenen aan constructies door beschikbaarstelling van hun (financiële of juridische) expertise behalve op medewerkers van financiële instellingen of ambtenaren belast met overheidstoezicht of subsidieverlening ook betrekking op beroepsgroepen als advocaten en notarissen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe verhoudt zich voorts de opmerking dat het toepasselijke strafmaximum voor heling en witwassen gelijk is, zowel wat betreft de opzettelijke als wat betreft de culpose varianten, tot de opmerkingen terzake in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State? Wordt met de passage in de MvT bedoeld dat de strafmaxima gelijk zullen zijn na aanvaarding van dit wetsvoorstel? Welke verschillen bestaan er thans nog tussen de delictsomschrijvingen in de diverse landen en welke juridische gevolgen kunnen die verschillen meebrengen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Stroken de uiteenlopende strafmaxima in de verschillende landen – zie ook het schema op pag. 18 – wel met de oproep van de Europese Raad om te komen tot onderlinge aanpassing van het strafrecht inzake het witwassen?
Witwassen van opbrengsten van misdrijven is veelal onmogelijk zonder de hulp van anderen. Ofwel doordat zij hun expertise beschikbaar stellen ofwel door gebruikmaking van de gelegenheid die hun functie hun biedt. De «onderwereld« werkt hier dus nauw samen met de «bovenwereld» Heeft de regering aanwijzingen dat op grote schaal ambtenaren belast met overheidstoezicht of medewerkers van financiële instellingen betrokken zijn bij witwaspraktijken, zo vragen de leden van de D66-fractie. Kan enig inzicht hierin worden geboden, temeer daar de regering in de memorie van toelichting betoogt dat witwassen een bedreiging voor de maatschappelijke orde vormt?
Tekstueel gezien overlappen de strafbaarstellingen van heling en witwassen elkaar deels. Bepaalde onderdelen van artikelen zijn gelijkluidend. In welke gevallen zal zowel een van de helingbepalingen als wel een van de witwasbepalingen toepasbaar zijn? Kan de regering hier voorbeelden van geven? Afgezien voor het toepasselijke strafmaximum, vragen de leden van de fractie van D66 welke gevolgen de keus van de officier van justitie heeft wanneer hij bepaalt welk feit hij in zo'n geval telastelegt.
De leden van de SP- fractie lezen op bladzijde 5 bij het bespreken van het fenomeen «witwassen» dat de regering van mening is dat van manipulaties met misdaadgeld een grote bedreiging uitgaat voor de samenleving. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast doordat gelden met een criminele oorsprong worden «gewit» en weer een (schijnbaar) legale rol in dat verkeer kunnen gaan spelen zonder dat dit voor de bonafide deelnemers aan dat verkeer kenbaar is. Deze laatsten worden dus ongemerkt betrokken bij het handelen van criminelen. Vervolgens wordt gewezen op het feit dat in het uiterste geval grootschalige witwashandelingen ertoe kunnen leiden dat van misdaad afkomstig geld een machtsfactor wordt die de samenleving corrumpeert. Deze leden delen met de regering de visie dat witwassen de maatschappelijke orde kan bedreigen.
De leden van de SP- fractie vragen de regering toe te lichten waarom er niet voor gekozen wordt in dit wetsvoorstel de financiële transacties van bepaalde beroepsgroepen opnieuw te beoordelen. Deze leden zijn van mening dat een integrale benadering van de bestrijding van witwaspraktijken van groot belang is voor de effectiviteit van de wetgeving. Deze leden delen met de regering de mening dat voorkomen moet worden dat bonafide beroepsgroepen gecriminaliseerd worden, maar naar de mening van deze leden zou deze wet daarin een bijdrage kunnen leveren.
Een optimale bestrijding van het witwassen wordt onder andere gevonden in de zogenaamde heler-steler-regel. Heling van zelf gestolen goederen kan niet als zodanig worden bestraft. Anderzijds bezit witwassen een eigen aard. Bij heling staat het begunstigende karakter voorop. Het bestaat uit het profiteren van andermans misdrijven. Primair gaat het bij witwassen echter om de aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer en de bedreiging van de openbare orde. Mogen de leden van de fractie van de VVD uit de separate strafbaarstelling van het witwassen afleiden dat naast veroordeling voor bijvoorbeeld diefstal ook een veroordeling kan volgen voor witwassen? Meer in het bijzonder vragen deze leden of lid 1 sub b van artikel 420bis en 420quater tot gevolg heeft dat bijvoorbeeld de fietsendief die wegrijdt op de zojuist door hem gestolen fiets zich schuldig maakt aan het gebruik maken van een voorwerp waarvan hij weet dat dit afkomstig is uit een misdrijf? Betekent dit dat fietsendiefstal voortaan dubbel kan worden gestraft, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Is deze regel c.q. vaste rechtspraak alleen voortgekomen uit de jurisprudentie of gaf de wet ook aanleiding tot de interpretatie van de rechter, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is door de regering overwogen om de strafbaarstelling van heling zodanig aan te passen dat deze ook de praktijk van het witwassen zou kunnen omvatten?
Kan worden aangegeven in hoeveel gevallen het tot op heden ontbreken van strafbaarstelling van witwassen heeft geleid tot problemen in de sfeer van rechtshulpverzoeken, bijvoorbeeld in de zin van het niet kunnen vragen of uitleveren van verdachten, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Met de voorgestelde witwasbepaling wordt geen verlichting van de bewijslast beoogd. De leden van de fractie van de VVD vragen of deze doelstelling volledig is gehaald. Heeft de voorgestelde schuldvariant alleen betrekking op de wetenschap omtrent de herkomst van de voorwerpen of ziet deze ook op het verbergen en verhullen van die voorwerpen? Betekent dit dat iemand die vanwege de roekeloosheid van zijn gedrag bijvoorbeeld de herkomst van een voorwerp verbergt niet kan worden gestraft als schuldig aan witwassen?
Kan de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, een uiteenzetting geven van haar visie op de verhouding tussen het maatschappelijk belang van het tegengaan van witwassen en de individuele rechtsbescherming. Juist omdat de integriteit en de openbare orde hier in het geding zijn, pleit er veel voor het verschijnsel van witwassen zo krachtig mogelijk tegen te gaan. Kan de regering nog eens precies aangeven wat onder de passage «redelijkerwijs moest vermoeden» dient te worden verstaan? Dient, om een en ander te concretiseren, een advocaat van een drugscliënt – terwijl deze bijvoorbeeld een bijstandsuitkering of slechts een laag fiscaal inkomen geniet – zich ervan te vergewissen of het door die cliënt contant betaalde honorarium van 300 000 gulden al dan niet uit misdrijven zijn verkregen?
4. De wet melding ongebruikelijke transacties en de positie van financiële instellingen en andere beroepsbeoefenenaren
De regering schenkt in de MvT aandacht aan de vraag in hoeverre bonafide beroepsbeoefenaren het risico lopen onder een van de delictsomschrijvingen te vallen. De leden van de PvdA-fractie achten de redenering met betrekking tot personeel werkzaam bij MOT-plichtige instellingen vrij overtuigend. Over advocaten is de MvT echter minder uitgesproken. Kan de regering een beschouwing geven over de relatie tussen dit wetsontwerp en de regelingen die gelden voor de honoraria voor advocaten? Kan nader worden aangegeven waaraan advocaten nu precies gehouden zijn als het gaat om het honorarium – en de hoogte daarvan – benevens eventuele andere beloningen die zij ontvangen van hun cliënten? Stel nu dat een cliënt geen enkele legale bron van inkomsten heeft, dan zal het honorarium toch naar alle waarchijnlijkheid betaald worden uit gelden die uit misdrijf zijn verkregen. De advocaat loopt dan toch een gerede kans dat hij voldoet aan de culpose vorm van witwassen.. Zie hiervoor de MvT over het schuldbestanddeel op blz. 15. : «redelijkerwijs moet vermoeden» duidt op de zogenaamde schuld of culpa. Dat vermoeden zal een advocaat redelijkerwijs toch al snel moeten hebben als hij zijn of haar honorarium krijgt van een cliënt die geen enkele legale bron van inkomsten heeft. Zij verzoeken de regering hierop nader in te gaan.
Bijzondere aandacht vragen de leden van de fractie van de VVD voor de positie van geheimhouders. Omzichtigheid is geboden. De strafbaarstelling van het witwassen is niet gericht op bonafide beroepsbeoefenaren. Indien zij over adequate anti-witwasprocedures beschikken die in het algemeen goed worden nageleefd, dan maken zij zich niet schuldig aan witwassen. Hoe moeten deze procedures eruitzien voor de geheimhouders? Maakt de positie van geheimhouder het nu niet juist bijzonder moeilijk om dergelijke procedures te hanteren? Geldt in het algemeen voor bonafide beroepsbeoefenaren dat naarmate zij zich verder in het witwastraject bevinden, er minder snel aannemelijk is dat schuldwitwassen aanwezig is?
Kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, worden aangegeven wat internationaal gezien de gevolgen zijn van de hoogste aantallen meldingen van ongebruikelijke transacties in Nederland? Heeft deze situatie tot gevolg dat uit criminaliteit verkregen middelen thans meer hun weg vinden naar andere landen? Wordt er naar het oordeel van het kabinet voldoende aan gedaan om op het punt van bedoelde melding internationaal één lijn te trekken? Zijn er gevallen bekend, en zo ja in welke mate, waarin advocaten te maken hebben gekregen met witwaspraktijken van hun cliënten? In hoeverre kunnen dergelijke praktijken worden toegeschreven aan cliënten en in hoeverre treft de betrokken advocaten blaam omdat zij redelijkerwijs konden vermoeden dat het met de betalingen van de cliënt niet goed zat? Welke stappen heeft de Nederlandse Orde van Advocaten gezet om eventueel falend optreden binnen de eigen beroepsgroep tegen te gaan? Kan het thans in de Europese Commissie aanhangige voorstel voor een Richtlijn tot voorkoming van witwassen door diverse beroepsgroepen, tegen de achtergrond van het Nederlandse meldingssysteem van ongebruikelijke transacties en het huidige wetsvoorstel inzake de strafbaarstelling van het witwassen, rekenen op instemming van het Nederlandse kabinet? Nu de regering hecht aan het krachtig terugdringen van het fenomeen van witwassen, roept dat tevens de vraag op welke argumenten zich er tegen verzetten om beroepsgroepen die het risico lopen geïnfiltreerd te worden met witwaspraktijken – te denken valt aan groepen als advocaten, notarissen e.a. – onder de Wet melding ongebruikelijke transacties te laten vallen.
De leden van de SP- fractie zijn van mening dat er een leemte in de wet zit door voorbij te gaan aan de betalingen van honoraria aan (strafrecht) advocaten. Deze wet biedt nu geen waarborgen om het inspoelen van crimineel geld via honoreringen te voorkomen. Deze leden achten deze mogelijkheid reëel en achten dit niet in overeenstemming met de thans bestaande wetgeving (bijvoorbeeld de ontnemings- of «pluk- ze» wetgeving) Wat is de visie van de regering hierop?
De leden van de SP- fractie lezen in de MvT (blz. 11) dat de Nederlandse Orde van Advocaten aandacht heeft gevraagd voor de positie van advocaten in strafzaken. Kan de regering aangeven waarvoor de Orde aandacht vroeg? Dit wordt namelijk verder niet toegelicht.
Acht de regering het voor de integriteit van de advocatuur niet van groot belang ook aan de geldmiddelen waaruit het honorarium zal worden voldaan, eisen te stellen? Nu al dient een advocaat bij aanvaarding van een opdracht volgens de richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten zich op de hoogte stellen van de identiteit van de cliënt en moet hij nagaan of er aanwijzingen bestaan dat de opdrachtgever doende is met onwettige activiteiten (Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen). Concreet mondt dit uit in de vraag of een advocaat die weet, vermoedt of redelijkerwijze kan vermoeden dat zijn honorarium betaald wordt met geld dat afkomstig is uit misdrijven dit mag aanvaarden. Wat is de visie van de regering hierop? Is er in zo'n geval sprake van schuldheling of witwassen in de zin van dit wetsvoorstel?
Acht de regering met de leden van de SP- fractie een controle op de rechtmatigheid van de geldmiddelen die worden aangewend voor de betaling van de vaak aanzienlijke advocatenrekening (bij voorbeeld aan het fiscale inkomen) niet ook een middel dat de integriteit van de beroepsgroep ten goede zal komen? Wat is de visie van de regering hierop?
Kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, een nadere toelichting worden gegeven op de mededeling dat het financieel rechercheren bij de politie «nog niet voldoende» is ontwikkeld. Welke middelen zijn nodig, hoeveel (extra) menskracht is vereist, welke budgettaire inzet is nodig? Wanneer denkt de regering een en ander wel op orde te kunnen hebben?
De beoordeling van het bewijs in witwaszaken vraagt bijzondere aandacht en expertise van opsporingsambtenaren, officieren van justitie en de rechter, zo merken de leden van de D66-fractie op. Bij het bereiken van opsporingsresultaten is de kwaliteit en capaciteit van het opsporingsapparaat van belang. Er zal nog meer ervaring met het opsporen en vervolgen van witwaszaken moeten worden opgedaan. Hoe gaat de regering hier zorg voor dragen? Welke opleidingen/ initiatieven zijn er reeds en welke zullen er worden genomen teneinde de expertise te vergroten?
Artikelen 420bis en 420quater Wetboek van Strafrecht
Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
De leden van de fractie van D66 vragen of de woorden «verbergen en verhullen» niet tot bewijsproblemen zullen gaan leiden, aangezien telkens een doel c.q. intentie van de verdachte dient te worden bewezen.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat in de voorgestelde bepalingen het bestanddeel «voorwerp» wordt gehanteerd. Bij de helingbepalingen wordt het bestanddeel «goed» gehanteerd. Gelden de argumenten om nu te kiezen voor «voorwerp» niet bij de helingbepalingen? Waarom wordt geen gelijkluidend bestanddeel gehanteerd? Deze leden merken op dat het voorwerp niet in zijn geheel uit misdrijf afkomstig hoeft te zijn. Is in dit verband de grootte van het uit misdrijf verkregen voorwerp van invloed op de strafbaarheid? Moet er een minimaal percentage van het voorwerp afkomstig zijn uit misdrijf.
De regering beoogt dat witwassen slechts strafbaar is indien de voorwerpen waarop de witwasoperatie – in een of ander stadium – betrekking heeft afkomstig zijn van een misdrijf.
Indien het om voorwerpen gaat die afkomstig zijn van een of meerdere overtredingen valt het witwassen niet onder de delictsomschrijving. De regering geeft voor deze keuze een aantal argumenten die de leden van de PvdA-fractie op zichzelf nog wel kunnen billijken. Twijfel is er echter als het gaat om de praktische, bewijstechnische uitvoering van deze keuze. Immers, indien een verdachte aannemelijk kan maken dat zijn witwasoperaties slechts betrekking hadden op voorwerpen uit overtreding verkregen en het openbaar ministerie anderzijds niet kan aantonen dat er wel degelijk sprake is van verkrijging uit misdrijf, dan zou het zo kunnen zijn dat de verdachte vrijuit gaat, hoewel op zichzelf geen twijfel bestaat over de vraag of er sprake is geweest van witwassen als zodanig. Zien de leden van de PvdA-fractie dit goed? Zo ja, zou het dan niet toch aanbeveling verdienen de betreffende bepalingen aan te passen in die zin dat ook overtredingen binnen de reikwijdte van het verbod op witwassen vallen?
Kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, nader inzicht worden gegeven in de mate waarin het verschijnsel van o.m. lucratieve milieudelicten zich voordoet. Kan verder worden aangegeven wat, wanneer het fenomeen witwassen moet worden uitgebannen, de ratio is om opbrengsten uit overtredingen van strafbaarstelling uit te zonderen, met name wanneer daarmee duidelijke geldstromen mochten zijn gemoeid?
Onmiddellijk of middellijk; indirecte opbrengsten
In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat witwastrajecten veelal vele achtereenvolgende stappen beslaan, waarbij de uit misdrijf afkomstige voorwerpen worden omgezet in andere, die op hun beurt worden omgezet, enzovoort. Vandaar dat de leden van de D66-fractie begrip hebben voor opneming van het delictsbestanddeel «middellijk». Toch zien zij ook wel het gevaar dat dit bestanddeel tot gevolg kan hebben dat een deel van het legale betalingsverkeer kan worden gecriminaliseerd. De regering relativeert dit door te wijzen op het feit dat voor een veroordeling bewezen moet worden dat de verdachte wist of althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de betrokken voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren. Wanneer is er echter sprake van dat men «redelijkerwijs moet vermoeden»? Kan de regering een aantal voorbeelden geven waardoor dit duidelijker wordt, opdat de zorgen van degenen die met het legale betalingsverkeer van doen hebben, namelijk dat zij al te snel vervolgd zouden kunnen worden ter zake van betrokkenheid bij witwassen, kunnen worden weggenomen?
Het strafmaximum voor witwassen is vastgesteld op 4 jaar voor «gewoon» witwassen, op 6 jaar voor gewoontewitwassen en 1 jaar bij schuldwitwassen. De strafmaxima zijn dus niet erg hoog. De regering beargumenteert deze keuze met de parallel met de helingbepalingen en ons strafmaatklimaat in het algemeen. De Raad van State heeft aangedrongen op een rechtsvergelijkend onderzoek op dit punt. De regering heeft dat gedaan en daaruit blijkt dat een vijftal omringende landen alle hogere strafmaxima kennen. De regering meent dat dit geen aantrekkende werking zal hebben op witwascriminelen. De leden van de PvdA-fractie wagen dat zeer te betwijfelen. Kan de regering deze stelling nader onderbouwen, zo vragen deze leden. Uiteraard zal daarbij ook gekeken moeten worden naar de concrete straftoemeting, die niet gelijk is aan het strafmaximum maar daar meestal wel een relatie mee zal hebben.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de strafmaat wordt gekoppeld aan de Nederlandse traditie van een gematigd strafmaat- en straftoemetingsbeleid. Het witwassen is echter bij uitstek een internationaal fenomeen. Ligt het tegen die achtergrond en de oproep te komen tot internationale afstemming dan niet voor de hand een strafmaximum te kiezen dat meer in lijn ligt met het betreffende beleid in andere landen? Dient onverkort te worden vastgehouden aan een Nederlandse traditie of dient die traditie te worden heroverwogen in het licht van de steeds verdergaande internationalisering en de aard van de aan de orde zijnde problematiek, zo vragen deze leden.
Met betrekking tot de strafmaat merken de leden van de fractie van D66 op dat in meerdere adviezen is gepleit voor een zwaardere strafmaat. Een zwaarder strafmaat zou beter stroken met de straffen die in de ons omringende landen worden gegeven voor dergelijke misdrijven en brengt de ernst van het delict, namelijk dat de financiële en economische integriteit en ordening worden aangetast beter tot uitdrukking. De regering stelt voor om schuldigen van witwassen te straffen met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en een geldboete van de vijfde categorie. Kan aan de verdachte van witwassen, behoudens in geval van ernstig gevaar voor vlucht (artikel 67a eerste lid onder a Sv), dan voorlopige hechtenis kan worden opgelegd? Met genoemd strafmaximum blijkt namelijk niet van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert als bedoeld in artikel 67a tweede lid Sv. Kan de regering nog eens uitgebreid aangeven waarom een lagere strafmaat dan de ons omringende landen geen aanzuigende werking zal hebben? Waarom zullen internationaal opererende witwassers niet naar het mildste strafregime uitwijken? Welke prioriteit en intensiteit heeft de Nederlandse politie en justitie in vergelijking tot de ons omringende landen als het gaat om de bestrijding van het witwassen, zo vragen deze leden.
Artikel 420ter bepaalt dat hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of geldboete van de vijfde categorie. De leden van de D66-fractie vragen wanneer er volgens de regering sprake is van een gewoonte met betrekking tot het plegen van witwassen? Hoeveel keer is in dezen een gewoonte?
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD) en Halsema (GL).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Passtoors (VVD), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Oedayraj Singh Varma (GroenLinks).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27159-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.