27 157
Vuurwerkramp Enschede

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 januari 2001

Het bureau Adviseur Milieuvergunningen (AMV) ressorterende onder de Directie Materieel Koninklijke Landmacht (DMKL) heeft op basis van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer en het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving een rol gehad bij de totstandkoming van en het toezicht op de naleving van de milieuvergunning van onder andere het bedrijf S.E. Fireworks.

Diverse instanties zijn vrijwel direct na de vuurwerkramp met een onderzoek gestart naar de toedracht van de ramp en de betrokkenheid van verschillende personen en organisaties. Het betreft onder meer onderzoeken van de Inspecties van het Ministerie van VROM, het Openbaar Ministerie te Almelo en de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (Commissie Oosting). De rol van het bureau AMV als adviseur ten behoeve van het bevoegd gezag bij de vergunningverlening aan S.E. Fireworks en als mede-toezichthouder op de naleving van de milieuvergunning door S.E. Fireworks komt aan de orde in deze onderzoeken.

De ramp in Enschede is voor mij aanleiding geweest om opdracht te geven tot een eigen onderzoek naar de opzet en werkwijze van het bureau AMV. Op 30 mei is aan de voormalig directeur van de Defensie Accountantsdienst, drs J. Booij RA, verzocht op korte termijn een beoordeling/advies op te stellen met betrekking tot de organisatie, taken en het functioneren van het bureau AMV. Dit onderzoek heeft dus niet als doel gehad om de rol van het bureau met betrekking tot S.E. Fireworks te bezien. Hiernaar is of wordt immers onderzoek uitgevoerd door de hierboven genoemde instanties.

De heer Booij heeft schriftelijk gerapporteerd op 13 juni 2000. In zijn rapport heeft hij onder meer als aanbeveling gegeven om een nader onderzoek in te stellen op basis van gesprekken met medewerkers van het bureau. Een daartoe strekkende vervolgopdracht is aan de heer Booij gegeven op 16 juni 2000. De heer Booij heeft daarna een vervolgrapport ingediend d.d. 27 juni 2000.

Op basis van de bevindingen van de heer Booij heb ik opdracht gegeven om een aantal verbetermaatregelen te nemen met betrekking tot het bureau AMV. Het betreft met name de versterking van de personele bezetting van het bureau zowel wat betreft de adviseurs (deskundigen m.b.t. vuurwerk en munitie) als wat betreft de administratieve ondersteuning. Inmiddels zijn er twee nieuwe adviseurs aangetrokken en is er een extra administratief medewerker aangesteld.

Tevens is functiescheiding doorgevoerd tussen de verschillende taken (met name advisering en toezicht) van het bureau; in concreto wordt voortaan het toezicht op de naleving van de vergunning uitgevoerd door een andere adviseur dan diegene die het advies rond de vergunningverlening heeft gegeven. De aansturing van het bureau is door de Directie Materieel Koninklijke Landmacht verbeterd. Ook is overleg gaande met het ministerie van VROM over de toekomstige onderbrenging en uitvoering van de taken van het bureau, mede in relatie tot de door de minister van VROM aangekondigde nieuwe geïntegreerde regelgeving ten aanzien van vuurwerk.

Van het onderzoek van de heer Booij en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen is in algemene zin melding gemaakt in het Voortgangsbericht afwikkeling vuurwerkramp dat de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties op 11 september 2000 aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer heeft gezonden. Afschriften van de rapporten van de heer Booij zijn, ten behoeve van de in gang gezette onderzoeken, ter beschikking gesteld aan de Hoofdofficier van Justitie te Almelo en de Voorzitter van de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp. Het interviewverslag van twee medewerkers is daarbij niet meegezonden omdat de betrokkenen daarvoor geen toestemming wensten te geven. Ook zijn de rapporten gezonden aan de Inspectie Milieuhygiëne van het Ministerie van VROM en het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties.

In het rapport van de heer Booij is onder meer gewezen op het risico van een mogelijke vermindering van de kwaliteit van de door het bureau afgegeven adviezen, met name gedurende de periode waarin sprake was van onderbezetting. Dit is voor mij aanleiding geweest hiernaar onafhankelijk onderzoek te laten doen. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de Inspectie Milieuhygiëne van VROM. In oktober 2000 is daartoe het «Internationaal Bureau voor explosieveiligheid en risicobeheersing» STUVEX N.V. ingeschakeld. Dit bureau heeft een dossierstudie verricht en heeft op basis daarvan de wijze van advisering beoordeeld. Bij het onderzoek is steekproefsgewijs 10% van de dossiers doorgelicht waarin in de periode maart 1999 tot juli 2000 correspondentie is gevoerd.

Daarnaast zijn bij het onderzoek tevens 22 dossiers beoordeeld uit de lijst van 51 vuurwerkbedrijven die medio 2000 door de Inspectie Milieuhygiëne zijn geïnventariseerd en gecontroleerd. Deze lijst bevatte bedrijven met de hoogste potentiële risico's die zijn gecontroleerd door de Inspectie Milieuhygiëne. Het dossier S.E. Fireworks is niet door STUVEX onderzocht.

De Minister van VROM heeft over deze «quick scan» controle aan de Kamer gerapporteerd bij brief van 27 juli 2000. Bij deze ter plaatse uitgevoerde controle door VROM zijn onder meer de ligging van de inrichting, de toegestane en feitelijk aanwezige hoeveelheden vuurwerk en de inhoud van de vergunning (externe veiligheidsafstanden) aan de orde geweest. De vergunning verlenende instanties (gemeenten) zijn door het Ministerie van VROM naar aanleiding van deze controles over de bevindingen en eventuele aanbevelingen geïnformeerd.

Het bureau STUVEX heeft op 8 januari 2001 zijn rapport ingediend.

Samenvattend komt STUVEX op basis van de bestudering van de dossiers tot de conclusie dat de kwaliteit van de advisering door het bureau AMV als onvoldoende moet worden beoordeeld zonder dat dit betekent dat dit automatisch resulteert in gevaarlijke situaties.

De bevindingen van STUVEX hebben mij tot de volgende maatregelen gebracht, waarbij over de aanpak overleg is gevoerd met de Inspectie Milieuhygiëne van VROM en het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Allereerst zie ik aanleiding om met onmiddellijke ingang de werkwijze van AMV bij de advisering aan te passen en aan te scherpen. Deze maatregel dient, in combinatie met de eerder genoemde verbetermaatregelen, om er voor te zorgen dat de door STUVEX als onvoldoende gekwalificeerde situaties worden voorkomen.

Uiteraard dient meteen te worden bezien in welke dossiers tekortkomingen zitten, of deze tekortkomingen gevolgen hebben voor de kwaliteit van de geleverde adviezen en bovendien of dit gevolgen heeft voor de externe veiligheid.

Bij een inmiddels aangevangen onderzoek is aansluiting gezocht bij de eerder in 2000 door de Inspectie Milieuhygiëne van VROM uit de inventarisatie van vuurwerkbedrijven gemaakte selectie van 51 bedrijven met de grootste potentiële risico's.

Een aantal dossiers dat door STUVEX als prioriteit is aangemerkt, is inmiddels als eerste nader bekeken. In samenwerking met VROM zijn daarbij de bevindingen van de bureaustudie van STUVEX vergeleken met de uitkomsten van de «technische» controle ter plaatse van de bedrijven door VROM. Er zijn uit deze eerste vergelijking geen nieuwe elementen met betrekking tot de externe veiligheid naar voren gekomen die niet al eerder in de rapportage van VROM aan de betreffende gemeenten waren medegedeeld.

Om het zekere voor het onzekere te nemen, meen ik toch dat de overige dossiers met voortvarendheid op de zelfde wijze dienen te worden onderzocht. Dit gebeurt in samenwerking met VROM en waar nodig met inschakeling van externe deskundigen. Indien de bevindingen daartoe aanleiding geven zullen de betreffende gemeenten daarover worden geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in zijn brief van heden de definitieve rapporten van acht Rijksinspecties aan de Tweede Kamer aangeboden.

Er is voor gekozen het moment van publicatie van de rapporten van de heer Booij af te stemmen met de publicatie van de onderzoeksrapporten van de Rijksinspecties naar aanleiding van de vuurwerkramp. Dit gelet op de aard van het onderzoek van de heer Booij, de samenhang met de andere onderzoeken die worden uitgevoerd naar aanleiding van de vuurwerkramp en met name het onderzoek van de Inspecties van het Ministerie van VROM.

Zoals in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangegeven zal het Kabinet na het verschijnen van het rapport van de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp zijn standpunt met betrekking tot de verschillende onderzoeksrapporten aan de Kamer doen toekomen.

De rapporten van de heer Booij van 13 juni 2000 respectievelijk 27 juni 2000 alsmede het rapport van STUVEX d.d. 8 januari 2001 voeg ik hierbij als bijlage1. Ik teken hierbij aan dat uit privacy-overwegingen de verwijzingen naar personen uit de rapporten zijn verwijderd en de interviewverslagen behorende bij het rapport van 27 juni 2000 niet zijn bijgevoegd.

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven