nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).In
artikel 7 van de Welzijnswet 1994 is het principe van zelfregulering ten aanzien
van de kwaliteitszorg voor het gehele werkterrein van die wet als uitgangspunt
genomen. Artikel 20, eerste lid, bepaalt in afwijking van artikel 7, vierde
lid, dat bij gemeentelijke verordening regels worden gesteld met betrekking
tot de kwaliteit van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen
van kinderopvang alsmede het toezicht op de naleving ervan. Artikel 20, eerste
lid, opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
welke kwaliteitsvoorschriften in ieder geval in de gemeentelijke verordening
worden opgenomen. Het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang bevat
bedoelde regels.
Artikel 20 plaatst de kinderopvang op het terrein van de kwaliteit in
een andere situatie dan het overige werk op het terrein van het welzijnsbeleid.
Achtergrond hiervan was de stormachtige groei die de sector op basis van de
Stimuleringsmaatregel 1991–1993 en vervolgens die van 1994–1995
doormaakte. Een landelijke kwaliteitssysteem waar artikel 7 op doelt, moest
voor deze sector nog worden ontwikkeld. Deze situatie bracht het risico met
zich mee dat kwalitatieve aspecten minder aandacht zouden krijgen dan ze,
gezien de kwetsbare doelgroep van kinderopvang, verdienen. De wetgever heeft
bij de totstandbrenging van de Welzijnswet 1994 dan ook gemeend gedurende
een overgangsperiode van maximaal 5 jaar de gemeenten te moeten verplichten
bij verordening kwaliteitsvoorschriften te stellen en de mogelijkheid te moeten
hebben om van Rijkswege (minimum)eisen te stellen ten aanzien van deze kwaliteitsvoorschriften.
Inmiddels is een certificatieschema voor de zelfregulering opgesteld door
een brede werkgroep samengesteld uit alle partijen in de kinderopvang. Voor
het stelsel bestaat een groot draagvlak bij de instellingen; ook veel gemeenten
hebben hun vertrouwen daarin uitgesproken.
Het Regeerakkoord heeft echter een nieuwe situatie doen ontstaan doordat
het een groot aantal voorstellen doet op het terrein van de kinderopvang (kamerstukken
II, 1997/98, 26 024, nr. 10, blz. 28). Deze voorstellen zijn uitgewerkt
in de Beleidsnota kinderopvang (kamerstukken II, 1998/99, 26 587, nr.
2). De komende jaren zullen worden gekenmerkt door een forse capaciteitsuitbreiding,
onder gelijktijdige verbetering van de structuur van de sector.
Het Regeerakkoord bevat onder meer de totstandbrenging van een Wet basisvoorziening
kinderopvang. Het voornemen is onder meer de basiskwaliteitseisen in die wet
vast te leggen.
De Wet basisvoorziening kinderopvang zal naar verwachting niet voor 1
januari 2001 tot stand zijn gebracht. Het is de bedoeling dat de Tweede Kamer
in het voorjaar van 2000 een kaderstellende notitie ontvangt aan de hand waarvan
de hoofdlijnen voor de nieuwe wet bepaald kunnen worden. Deze notitie zal
ook de planning van het vervolg van de wetgevingsprocedure bevatten. Reeds
nu is duidelijk dat het wetsvoorstel in vervolg op de kaderstellende notitie
niet eerder dan eind 2000 ingediend zou kunnen worden. Om te voorkomen dat
tussen 1 januari 2001 en het moment waarop de nieuwe wetgeving van kracht
zal worden, nog zonder dat zekerheid bestaat over de wijze waarop aan het
kwaliteitsaspect inhoud zal worden gegeven, voor de gemeenten de verplichting
wegvalt tot het stellen van kwaliteitseisen, wordt voorgesteld de wet zodanig
aan te passen dat artikel 20 niet langer met ingang van 1 januari 2001 zal
vervallen. Het huidige regime kan daardoor in ieder geval gehandhaafd worden
tot de nieuwe wetgeving van kracht zal zijn.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. M. Vliegenthart