27 119
Wijziging van de wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387) (afschaffing anti-cumulatieregeling)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 6 juni 2000

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot het afschaffen van de anti-cumulatieregeling. Zij stellen echter vraagtekens bij de invulling van de nieuwe regeling.

Heeft de terugwerkende kracht een precedentwerking voor de afschaffing en terugbetaling van ook andere regelingen met betrekking tot de Raad van State en de Algemene Rekenkamer?

Is een dergelijke argumentatie voor terugwerkende kracht ook van toepassing op regelingen voor politieke en bestuurlijke ambtsdragers die zijn afgeschaft en waar een terugbetalingsregeling aan de orde zou kunnen zijn?

Uit de regeling wordt niet helder of een onderscheid wordt gemaakt tussen de functionarissen met een volledige of een deeltijdbenoeming. Is het gevolg van de afschaffing van deze regeling dat functionarissen met een volledige benoeming in tijd eveneens de gelegenheid wordt geboden om andere (bezoldigde) werkzaamheden te gaan verrichten? Zo ja, welke risico's kunnen er ontstaan voor de kwaliteit van het werk voor de Raad van State?

Het wetsvoorstel maakt geen onderscheid tussen inkomsten uit tegenwoordige arbeid en vroegere arbeid. Het voorbeeld uit de memorie van toelichting heeft betrekking op inkomsten uit vroegere arbeid (pensioen). De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van een dergelijk onderscheid met eigen bepalingen. Is de minister bereid deze gedachtegang over te nemen?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel.

Zij onderschrijven het standpunt van de regering dat het niet wenselijk is dat voor staatsraden in buitengewone dienst die een overheidspensioen genieten een andere regeling geldt als voor staatsraden in buitengewone1

dienst die een niet-overheidspensioen genieten. Tevens onderschrijven deze leden het standpunt van de regering dat het niet wenselijk is dat voor staatsraden in buitengewone dienst een andere regeling geldt als voor rijksambtenaren die in deeltijd werken. Dit houdt in dat deze leden zich in principe kunnen vinden in de afschaffing van de anti-cumulatieregeling.

De regering stelt bevreesd te zijn voor het effect van de bestaande regeling op de werving van toekomstige staatsraden in buitengewone dienst. De aan het woord zijnde leden zouden hierop graag een toelichting ontvangen van de regering. Zijn er aanwijzingen dat de bestaande regeling remmend werkt? Zo ja, welke problemen bij de werving zijn in het verleden voortgevloeid uit deze regeling?

De regering acht het wenselijk deze wijziging terugwerkende kracht te verlenen tot 1 januari 1998. Als motivatie stelt de regering dat per die datum het besef begon door te breken dat deze anti-cumulatieregeling niet langer gewenst was. De leden van de D66-fractie verbazen zich over deze redenering. Waarom heeft het dan tot 15 mei 2000 geduurd voordat het wetsvoorstel dat hierin moet voorzien aan de Kamer werd aangeboden? Had dat dan niet reeds in 1998 kunnen en zelfs moeten geschieden? En is een zo lang terugwerkende kracht dan wel gewenst, zo vragen deze leden zich af. Zij zouden ook graag inzicht krijgen in de financiële consequenties van de terugwerkende kracht.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat het hoofddoel is om staatsraden in buitengewone dienst met een vaste deeltijdtaak naar rato te betalen en niet langer te korten op hun bezoldiging. De reden is volgens de regering dat het onacceptabel is dat een bepaalde groep staatsraden in buitengewone dienst met een vaste deeltaak de (nadelige) financiele consequenties draagt van de vigerende anti-cumulatieregeling.

De aan het woord zijnde leden vragen wat de eigenlijke aanleiding vormt voor de voorgestelde wetswijziging. Kan de regering daarover meer duidelijkheid verschaffen? Op welke wijze en met welk oogmerk is de anti-cumulatieregeling destijds tot stand gebracht, voor wie geldt die regeling precies en hoe functioneert zij in de praktijk? Het is deze leden niet duidelijk wat exact de huidige situatie van de anti-cumulatieregeling is voor staatsraden die gepensioneerd zijn of daarnaast geen andere functie bekleden, voor staatsraden die deze functie als hoofdfunctie bekleden en voor staatsraden die de functie als een nevenfunctie vervullen. Vindt binnen de overheid als regel aanpassing van de functiezwaarte én honorering plaats ingeval betrokkene wordt aangesteld als staatsraad in buitengewone dienst? Over welke categorieën van inkomens handelt het hier eigenlijk precies? Hoeveel wordt er in die verschillende gevallen op de vergoeding van het staatsraadschap ingeleverd? Wat is de ervaring op dit punt? Kan de regering voorbeelden geven?

Daarnaast zouden deze leden graag van de regering vernemen waarom de huidige anti-cumulatieregeling niet meer zou voldoen. Op welke gronden meent de regering dat zij thans wel, en vijf jaar geleden nog niet kon spreken over onacceptabele consequenties voor de betreffende staatsraden? Wat is de verhouding tot de vigerende regeling voor de andere staatsraden: moet die in de ogen van de regering ook worden herzien of afgeschaft? Ook spreekt de memorie van toelichting van de situatie voor staatsraden met een hoofdfunctie in overheidsdienst. Wat is dan (bij indicatie) de grootte van de inkomsten die staatraden met een hoofdfunctie in overheidsdienst onder de vigerende regeling mislopen, zo vragen deze leden? Kan de regering ook hier voorbeelden geven?

Verder zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar de visie van de regering op de relatie tussen (het afschaffen van) deze anti-cumulatie- regeling en de vigerende neveninkomstenregeling voor leden van bijvoorbeeld de Tweede Kamer. Daarnaast willen zij nog weten waarom het voorstel tot afschaffing van de anti-cumulatieregeling niet alleen beperkt wordt tot de situaties waarin sprake is van pensioen. En tenslotte zouden ze graag een verklaring van de regering tegemoetzien voor het naar hun smaak wel zeer pikante detail betreffende de terugwerkende kracht van de voorgestelde afschaffing. Op grond waarvan acht de regering het voorstel voor de terugwerkende kracht van het voorstel verdedigbaar?

Tenslotte verzoeken deze leden om een toelichting op de op een na laatste alinea over de gewenstheid en geoorloofdheid van nevenfuncties van staatsraden. Hoe verhoudt afschaffing van de regeling zich volgens de regering tot de mogelijke onverenigbaarheid van functies? Is op dat terrein extra normering geboden? Overweegt de Raad van State additionele regels op dit terrein?

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma, (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Dankers (CDA), Cornielje (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Duijkers (PvdA) en Balemans (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Wijmen (CDA), Ravestein (D66), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Rabbae (GL), Cherribi (VVD), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Wijn (CDA), Nicolaï (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Vacature VVD, Kuijper (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Belinfante (PvdA) en Essers (VVD).

Naar boven