nr. 227a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 6 december
1999 en het nader rapport d.d. 25 april 2000, aangeboden aan de Koningin door
minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 11 november 1999, no. 99.004777, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Ministers
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor Ontwikkelingssamenwerking, van
Financiën en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad
van State ter overweging aanhangig gemaakt het Voedselhulpverdrag 1999; Londen,
13 april 1999, met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 november
1999, nr. 99.004777, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 6 december 1999, nr. W11.99.0517/V, bied ik U hierbij aan.
1. De Internationale Graanovereenkomst, 1995 (Trb. 1996, 105 en 212) waarvan
de looptijd op 30 juni 1999 eindigde, bestaat uit twee afzonderlijke verdragen:
het Graanhandelsverdrag en het Voedselhulpverdrag. Op 13 april 1999 hebben
de partijen bij het Voedselhulpverdrag 1995 te Londen het Voedselhulpverdrag
1999 (hierna: verdrag) aangenomen. Thans behoeft het verdrag de goedkeuring
van de Staten-Generaal. Voorgesteld is door de Minister van Buitenlandse Zaken
het verdrag ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen.
2. De Raad van State merkt op dat de toelichtende nota bij het verdrag
in het geheel erg summier is. Op een aantal plaatsen is de toelichtende nota
hierdoor onduidelijk. Tevens lijkt de toelichtende nota een aantal onjuistheden
te bevatten. De Raad plaatst bij de toelichtende nota de volgende opmerkingen.
a. In de nota wordt gesteld dat het verdrag in werking is getreden met
ingang van 1 juli 1999 tussen de landen die op dat moment hebben bekrachtigd,
zijn toegetreden of een verklaring van voorlopige toepassing hebben afgelegd.
Vervolgens wordt gesteld dat thans de parlementaire goedkeuring wordt gevraagd
ten behoeve van toetreding tot het verdrag. Nu Nederland het verdrag niet
ondertekend heeft, doet zich, indien Nederland wenst toe te treden tot het
verdrag, het geval voor van artikel XXIII, onder a, van het verdrag, betreffende
toetreding. Ingevolge dit artikel kunnen de staten genoemd in artikel III,
onder e, die het verdrag niet ondertekend hebben toetreden. De staten moeten
akten van toetreding uiterlijk 30 juni 1999 bij de depositaris neerleggen.
Het voedselhulpcomité kan uitstel verlenen aan een regering die op
die datum haar akte van toetreding nog niet heeft neergelegd. Uit
de toelichtende nota bij het verdrag blijkt in het geheel niet of genoemd
uitstel is gevraagd en verleend. Het college meent dat dit punt in de toelichtende
nota verduidelijkt dient te worden.
b. Nederland heeft de activiteiten ten aanzien van de verplichtingen
die bestonden op grond van het Voedselhulpverdrag 1995 niet stopgezet. Aangezien
Nederland geen verklaring van voorlopige toepassing heeft afgelegd, rijst
de vraag op grond waarvan Nederland op dit moment voedselhulp verleent. Is
dit op grond van een verdragsbepaling, in het kader van voedselhulpverlening
door de Europese Unie, unilateraal en vooruitlopend op het verdrag of anderszins?
De Raad meent dat in de toelichtende nota op deze vraag ingegaan dient te
worden.
c. De toelichtende nota stelt dat, hoewel de minimumtoezegging van een
jaarlijks te verlenen tonnage gedaald is, de totale verplichting omvangrijker
geworden is. Aangevoerd wordt dat de logistieke kosten nu ook deel uitmaken
van het kostenplaatje. De juistheid van deze passage kan echter worden betwijfeld,
nu de logistieke kosten, op grond van artikel III, onder f, van het verdrag,
gerekend worden tot de verplichting van een verdragsstaat. Daaruit kan worden
afgeleid dat de verplichting tot de daadwerkelijke verlening van voedselhulp
juist kleiner wordt. De Raad adviseert in de toelichtende nota meer duidelijkheid
te verschaffen op dit punt. Ten overvloede merkt het college op dat in het
overzicht van de samenstelling van de bijdrage van de Europese Unie sprake
is van een totaal van minimumtoezeggingen van voedselhulp van 1 317 000
ton (pledges in tonnage). Dit moet zijn: 1 368 100 ton. De minimumtoezegging
van een jaarlijks te verlenen tonnage is dus minder gedaald dan hier wordt
voorgehouden.
d. In de toelichtende nota wordt gesteld dat de doelstelling van het zeker
stellen op jaarbasis van minimaal 10 miljoen ton voor menselijke consumptie
geschikte granen ten behoeve van ontwikkelingslanden is losgelaten. De vraag
rijst waar de losgelaten doelstelling op gebaseerd is. Deze is namelijk niet
terug te vinden in het Voedselhulpverdrag 1995 (Trb.1996, 105). De Raad adviseert
in de toelichtende nota op dit punt duidelijkheid te verschaffen.
De toelichtende nota is conform het advies van de Raad van State op alle
punten met een passage uitgebreid.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U mede namens mijn ambtgenoten van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
voor Ontwikkelingssamenwerking, van Financiën en de Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn
voornemen het verdrag vergezeld van de toelichtende nota ter stilzwijgende
goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen