nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2001
In antwoord op uw brief van 25 januari jl. stuur ik u bijgaand het antwoord
op de vraag van de heer Van der Steenhoven van GroenLinks ter voorbereiding
van het algemeen overleg op 31 januari over de klimaatconferentie.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
J. P. Pronk
Kamervraag van de heer Van der Steenhoven van GroenLinks
over de doorrekening van verschillende voorstellen inzake klimaatconferentie
1
Het voorstel in het voorzitters paper over de toepassing van sinks zou
onder artikel 3.3 en 3.4 tezamen voor de belangrijkste
landen het volgende hebben opgeleverd (sinks en emissies onder art. 3.3 en
3.4, uitgedrukt in % van de 1990 emissies van de Partij): VS (2,6%), EU (0,5%),
CAN (0,4%) en JAP (0,5%). Deze berekeningen gaan uit van door de landen zelf
aangeleverde, onvolledige en onzekere data.
In informeel overleg tussen de VS, Canada, Japan, het VK en Duitsland
is in de laatste nacht van de onderhandelingen in Den Haag een variant besproken
die op cruciale punten nog niet voldoende uitgewerkt was om een betrouwbare
doorrekening te geven. Onder enige veronderstellingen zouden de 3.3 en 3.4
activiteiten tezamen voor de VS, CAN en JAP gelijk
zijn aan: 4,6% (VS), 8,4% (CAN) en 4,3% (JAP) van de 1990 emissies. Voor de
EU was in deze variant nog niet in beschouwing genomen.
Ter vergelijking: de Kyoto reductieverplichtingen zijn voor bovengenoemde
landen het volgende: VS 7%, EU 8%, Canada 6% en Japan 8% ten opzichte van
de 1990 emissies.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
J. P. Pronk