27 083
Inburgering

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2000

Op 18 en 20 april jl. heeft met de fractievoorzitters in de Tweede Kamer het Integratiedebat nieuwkomers plaatsgevonden. Het debat betrof het onderwerp integratie van etnische minderheden in het algemeen en inburgering in het bijzonder. Tijdens het debat heeft uw kamer een aantal moties aangenomen (TK 1999–2000, 27 083, nrs. 3, 4, 5, 8, 9 en 10). In deze brief informeer ik u, mede namens de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over de wijze waarop het kabinet uitvoering zal geven aan deze moties.

In de motie op stuk nr. 3 van het lid Melkert c.s. is een drieledig verzoek aan de regering neergelegd: voorzien in een kwaliteitsimpuls op alle aspecten van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN), wachtlijsten voor taalonderwijs oudkomers binnen 1 jaar oplossen en over de voortgang de Kamer iedere 3 maanden te rapporteren en erin voorzien dat de huidige VVTV'ers van het taalaanbod gebruik kunnen maken.

Zoals reeds aangekondigd in de voortgangsrapportage inburgering zullen wij in juni 2000 over de verbetering van de uitvoering van de WIN overleg voeren met alle (koepels van) uitvoeringsorganisaties.

Het kabinet zal in verband met de wachtlijsten van oudkomers voor taallessen de komende maanden een analyse (laten) maken van de precieze samenstelling en omvang van de wachtlijsten, die op dit moment bestaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat de gemeenten de regie voeren bij het aanbieden van inburgeringsprogramma's aan oudkomers en dat gemeenten voor wat betreft de oudkomers niet uitsluitend zijn aangewezen op de diensten van de Regionale Opleidingen Centra (ROC's). In aanvulling op de rapportage die de Inspectie voor het onderwijs begin dit jaar heeft uitgebracht op basis van gegevens van ROC's en die, zoals het kabinet reeds in het debat aangaf, slechts een indicatie van de huidige wachtlijsten vormt, is daarom een nadere analyse nodig met behulp van gegevens (ook) afkomstig van gemeenten. Deze analyse, inclusief een definitie van het begrip wachtlijst, zal dus op de kortst mogelijke termijn worden gemaakt, rekening houdend met de beschikbaarheid van de verschillende uitvoeringsorganisaties tijdens de zomer. Over de voortgang en de uitkomsten van deze nadere analyse zal de Kamer onmiddellijk na het zomerreces in de gevraagde frequentie worden geïnformeerd.

Bij de uitvoering van deze motie zien wij een nadrukkelijke rol weggelegd voor de zogenaamde Task force, die reeds in de voortgangsrapportage inburgering is aangekondigd. Behalve het ondersteunen van de uitvoeringsorganisaties en het stroomlijnen van de outputmeting, zal de Task force ook cruciaal zijn bij het oplossen van de wachtlijstproblematiek. De Task force zal nog vóór de zomer van start gaan. Voor zover nu overzienbaar zal het een projectorganisatie moeten worden met alle benodigde deskundigheid om een aanjaag- en rapportagefunctie te vervullen. In het bijzonder zal bij de wachtlijstreducering ook het aspect van de informatievoorziening aandacht moeten krijgen.

Over het verzoek om ook VVTV'ers de mogelijkheid te geven gebruik te maken van het taalaanbod kunnen wij kort zijn: die mogelijkheid is er al. Daarop zijn gemeenten in december 1998 expliciet gewezen, maar wij hebben het voornemen om dit – wellicht ten overvloede – nogmaals onder de aandacht van de betrokken organisaties te brengen. Overigens zullen in dit verband de aantallen VVTV'ers in de gemeenten nog eens worden gecheckt, zodat een helder beeld ontstaat van de potentiële groep in te burgeren VVTV'ers. Ten overvloede vermelden wij dat de VVTV'ers niet onder de werking van de WIN vallen, maar dat het wetsvoorstel Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000, dat bij uw Kamer aanhangig is, een uitbreiding van de WIN-doelgroep met de VVTV'ers behelst.

Ten slotte herhalen wij nogmaals dat, voor zover wij nu kunnen inschatten, voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor de inburgering van zowel nieuwkomers als de geprioriteerde groepen oudkomers (opvoeders en werklozen). Mocht uit de nadere analyse blijken dat die inschatting niet terecht is, dan zullen wij hierop terug komen.

In de motie op stuk nr. 4 van het lid Melkert c.s. wordt de regering verzocht een stimuleringsmaatregel voorschoolse opvang te realiseren, daarmee uiterlijk 1 september 2000 te starten en daarvoor de benodigde middelen beschikbaar te stellen en voor de begrotingsbehandeling daarvoor een implementatieplan aan de Kamer voor te leggen.

Tijdens het debat heeft het kabinet reeds aangegeven dat vanaf 2001 een substantiële intensivering op het gebied van de vooren vroegschoolse educatie is voorzien. Het kabinet werkt nu aan de vormgeving van deze beleidsinspanning. Daarbij zal de voorgenomen intensivering worden bezien in het licht van de motie, die spreekt over een stimuleringsmaatregel. In de loop van de maand juni zal de Tweede Kamer hier nader over worden geïnformeerd.

In dit kader is de notitie over de voor- en vroegschoolse educatie van belang. Deze notitie is door de staatssecretarissen van OCenW en VWS in een Algemeen Overleg op 4 april jl. toegezegd en zal in juni 2000 aan uw Kamer worden aangeboden. Daarin zal tevens aandacht worden besteed aan de samenhang met aanverwante regelingen en terreinen op het gebied van integratie van etnische minderheden (zoals peuterspeelzalen, consultatiebureaus en de besteding van de middelen voor inburgering oudkomers en van het voor deze voorziening relevante gedeelte van de zogenaamde CRIEM-middelen).

Ten slotte zal de staatssecretaris van Onderwijs in juni van dit jaar de hiermee samenhangende uitwerkingsnotitie Onderwijskansen aan de Kamer voorleggen.

In de motie op stuk nr. 5 van het lid Melkert c.s. wordt verzocht om voortzetting van de projecten voor Antilliaanse, Arubaanse, Turkse en Marokkaanse jongeren (A/A-T/M projecten). Het betreft hier de voortzetting van 39 projecten in 33 gemeenten, waarvan de beëindiging van de gedeeltelijke financiering door SZW per 1 mei 2001 zou plaatsvinden. Eind 2000 worden de projecten geëvalueerd. De projecten zouden vanaf 1 mei 2001 door de gemeenten op door hen te bepalen wijze worden voortgezet. In het kader van de uitvoering van de motie is het kabinet, conform de wens van de Kamer, bereid goed lopende projecten te continueren.

De motie op stuk nr. 8 van het lid De Graaf c.s. verzoekt de regering vanaf de begroting 2001 een zogenaamde extra comptabele staat van de voor het integratiebeleid relevante uitgaven op te stellen.

Het kabinet zal zich beraden op de mogelijkheden van een dergelijk overzicht. Daarbij zal de expertise worden betrokken die wordt opgedaan in het zogenaamde VBTB-traject («van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording»), waarin een dergelijk overzicht reeds wordt genoemd.

In de motie op stuk nr. 9 van het lid Rosenmöller wordt de regering gevraagd alle scholen te stimuleren een leerlingvolgsysteem te ontwikkelen en de aanstelling van leerlingbegeleiders te bevorderen. De minister van OCenW heeft tijdens het debat al aangegeven dat 90% van de scholen reeds met een leerlingvolgsysteem werkt. Op dat laatste zal worden ingegaan in de voortgangsrapportage Klassenverkleining. Deze zal medio mei 2000 worden gepubliceerd. In de uitwerkingsnotitie Onderwijskansen die in juni zal worden gepubliceerd, zal nader worden ingegaan op de leerlingbegeleiders. Voor de toekomst kan bovendien de invoering van een onderwijsnummer het volgen van leerlingen die van school wisselen, vereenvoudigen.

In de motie op stuk nr. 10 van het lid Rosenmöller wordt de regering verzocht – bijvoorbeeld via het komende voorjaarsoverleg – te bewerkstelligen dat uitvoering van de wet Samen structureel verbetert. Het kabinet zal dit onderwerp agenderen voor het voorjaarsoverleg en het bespreken met de overheidswerkgevers. In de nota arbeidsmarktbeleid minderheden die in juni 2000 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, worden bovendien maatregelen aangekondigd om de ondersteuning van werkgevers bij intercultureel personeelsbeleid uit te breiden.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven