27 071
Voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet houdende wijziging van het Voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Biesheuvel, Hofstra en Van 't Riet houdende nieuwe regels over het toekennen van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet bevordering eigenwoningbezit)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A

Artikel 6, vierde lid, van de Wet bevordering eigenwoningbezit (hierna: de wet) bepaalt dat de eigenaar-bewoner bij verhuizing na de primaire toekenning het recht op een eigenwoningbijdrage behoudt, mits hij de woning naar welke hij verhuist in eigendom verkrijgt en vervolgens bewoont.

In artikel 25, eerste lid, van de wet wordt bepaald dat indien de eigenaar-bewoner in de loop van het driejaarstijdvak de eigendom van de woning verliest, de eigenwoningbijdrage in sommige gevallen overgaat op diens echtgenoot, geregistreerde partner of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad.

Met de voorgestelde wijziging wordt thans voorkomen dat ten aanzien van beide bepalingen een overlap van situaties kan ontstaan.

Artikel I, onderdelen B, G en H

Deze wijzigingsvoorstellen zijn opgenomen ten behoeve van een goede uitvoering van de wet.

Artikel I, onderdeel C

Met de voorgestelde wijzigingen wordt vooraleerst het begrip «marktwaarde» gewijzigd in «onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik». Hiermee wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 5, eerste lid, onder b, van de wet, alwaar wordt omschreven welke de kosten van het verkrijgen van eigendom bij bestaande woningen zijn (onder 1 en 2).

Voorts is de bepaling inzake de mogelijke terugbetaling in zijn geheel anders geredigeerd (onder 2). Indien de woning een bestaande woning is en de eigenaar-bewoner of degene die tot diens huishouden behoort die woning laatstelijk voor de eigendomsoverdracht als huurder bewoonde en de woning vervolgens voor minder dan de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik wordt verkocht en geleverd, kan worden overeengekomen dat bij vervreemding van die woning door de eigenaar-bewoner gedurende ten hoogste 30 jaar na zijn eigendomsverkrijging, aan degene van wie hij de woning in eigendom heeft verkregen, geheel of gedeeltelijk het verschil tussen die verkoopwaarde en het door de eigenaar-bewoner betaalde bedrag geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald, voorzover dat verschil 10 procent van die verkoopwaarde te boven gaat, eventueel vermeerderd met ten hoogste de ontwikkeling van de consumentenprijzen (alle huishoudens).

Teneinde uiteindelijk een substantiële korting te kunnen verlenen zal het in artikel 11c, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector genoemde percentage benedenwaarts worden aangepast.

Artikel I, onderdelen D en F

De voorgestelde wijzigingen zijn wetstechnisch van aard.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 30, eerste lid, onder b, en tweede lid (definitie: Po), van de wet wordt geen onderscheid gemaakt tussen het wel en niet verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting. Aangezien bij nieuwbouwwoningen die «vrij op naam» worden verkocht geen overdrachtsbelasting verschuldigd is, geldt de toeslag, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder b, van de wet, en het definitie-onderdeel Po in het tweede lid van voormeld artikel, alleen voor woningen in verband met de koop waarvan overdrachtsbelasting verschuldigd is («kosten koper»). De voorgestelde wijzigingen voorzien in deze nuancering.

Artikel I, onderdeel I

Met de formulering van artikel 52, eerste volzin, van de wet zou kunnen worden gesuggereerd dat burgemeester en wethouders terzake van het verstrekken van gegevens en afschriften van stukken de daarmee gepaard gaande kosten in rekening kunnen brengen. Dit is uiteraard niet de bedoeling en is met deze wijze van formuleren ook niet beoogd.

Dit wordt met dit wijzigingsvoorstel aangepast.

Artikel I, onderdeel J

Per 1 januari 2001 wordt de huidige Wet op de inkomstenbelasting 1964 vervangen door de Wet inkomstenbelasting 2001. De wijziging van artikel 60 strekt er onder meer toe de Wet bevordering eigenwoningbezit hieraan aan te passen. Bovendien wordt met een nadere aanvulling een nauwkeuriger fiscale regelgeving bewerkstelligd. Deze aanvulling houdt verband met de wens om voor gerechtigden tot een eigenwoningbijdrage het mogelijk te maken om, naast het genieten van een dergelijke onbelaste uitkering, de kosten die verband houden met het aangaan van een hypothecaire lening, in aftrek te kunnen brengen. Daartoe wordt de fictie ingevoerd dat vrijgestelde uitkeringen die voortvloeien uit de Wet bevordering eigenwoningbezit voor de toepassing van artikel 3.6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geacht worden te zijn aangewezen. Op deze wijze worden de kosten die verband houden met een hypothecaire lening en waarvoor een (onbelaste) tegemoetkoming verkregen wordt, toch geacht op de voordelen uit de eigen woning te drukken.

Met het vernummeren van de aanduidingen 2e tot en met 4e in respectievelijk 3e tot en met 5e is reeds rekening gehouden met het vervallen van aanduiding 3e per 1 januari 2001.

Artikel I, onderdeel K

In artikel 62, eerste lid, van de wet wordt voor de algemene maatregelen van bestuur krachtens de artikelen 16, eerste lid, 56 en 61 van de wet bepaald dat de voordracht hiertoe niet wordt gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging acht, onderscheidenlijk vier weken zijn verstreken.

Nu voormelde termijnen slechts betrekking hebben op twee van de drie voormelde algemene maatregelen van bestuur, te weten de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 56 respectievelijk artikel 61, wordt in dit wijzigingsvoorstel nog een termijn van acht weken opgenomen, behorende bij de voordracht voor de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 16, eerste lid.

Duivesteijn

Biesheuvel

Hofstra

Van 't Riet

Naar boven