nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Tijdens
de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet
voorzieningen gehandicapten in verband met de tweede evaluatie (Handelingen
I, 1999/2000, blz. 434–436) is door de SP-fractie aandacht gevraagd
voor eventuele onbedoelde gevolgen van het aanvaarden van het amendement-Spoelman
bij de behandeling in de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 435,
nr. 14).
Dit amendement had betrekking op de definities van de begrippen woonvoorziening
en uitraasruimte (artikel I onderdeel A, onder 1 en 2 van de genoemde wet
tot wijziging van de Wet voorzieningen gehandicapten).
Uit een nadere analyse van de voorgeschiedenis van de Wvg heeft het kabinet
geconstateerd dat het aanvaarden van dit amendement er inderdaad toe heeft
geleid dat de Wvg is ingeperkt.
Onbedoeld wordt in de Wvg geen onderscheid meer gemaakt tussen enerzijds
ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard en anderzijds vergoedingen
voor verhuis- en herinrichtingskosten en niet-bouwkundige woonvoorzieningen.
Door het aanvaarden van het amendement geldt voor alle woonvoorzieningen
dat zij gericht moeten zijn op het opheffen of verminderen van ergonomische
beperkingen die gehandicapten in het normale gebruik van hun woning ondervinden.
Gezien de voorgeschiedenis van de Wvg is het echter nooit de bedoeling geweest
van de indiener van het amendement en de wetgever om alle woonvoorzieningen te koppelen aan dit criterium. Slechts voor ingrepen
van bouwkundige of bouwtechnische aard dient sprake te zijn van ergonomische
beperkingen; voor de overige woonvoorzieningen geldt dit criterium niet.
Met dit wetsvoorstel wordt dit onbedoelde effect van het amendement gecorrigeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
K. G. de Vries