27 049
Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verevening pensioenrechten bij scheiding

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 26 april 2000

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich vinden in de keuze van de regering om in het kader van dit wetsvoorstel aan de sluiten bij het huwelijksvermogensrecht.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt gesproken over een wetsvoorstel dat in voorbereiding is, waarin ook het conflictenrecht inzake pensioenverevening bij geregistreerd partnerschap wordt geregeld. Deze leden vernemen graag van de regering wanneer voornoemd wetsvoorstel verwacht kan worden. Tevens dringen de leden van de PvdA-fractie aan op een zo spoedig mogelijke indiening van dat betreffende wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij achten het van belang dat de leemte die is geconstateerd in het Conflictenrecht en met betrekking tot de opgebouwde ouderdomspensioenrechten, wordt opgevuld door heldere regels. Hoewel de materie juridisch ingewikkeld is, menen deze leden met de regering dat aanknoping bij het huwelijksvermogensrecht een juridisch juiste oplossing is.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en de daarbij behorende memorie van toelichting. Zij stellen vast dat er ten behoeve van de regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verevening van pensioenrechten bij scheiding enige wijzigingen worden voorgesteld in de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime en de Wet verevening pensioenrechten. Een aantal zaken behoeft echter verdere toelichting, zo vinden deze leden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat voorziet in een verevening van rechtswege bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, tenzij de echtgenoten de toepassing van de wet hebben uitgesloten. Het wetsvoorstel completeert een wettelijke regeling uit 1993 met betrekking tot pensioenrechten met bepalingen over pensioenverevening in internationale gevallen.

2. De kwalificatie van het instituut pensioenverevening

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering in hoeverre er op het terrein van pensioenverevening overleg plaats vindt op Europees niveau. Bij de behandeling van andere wetsvoorstellen die het internationaal privaatrecht betreffen hebben deze leden vaker te kennen gegeven dat het zeer wenselijk is om tot uniforme Europese regelgeving te komen in deze vaak complexe onderwerpen. Heeft de regering bij het opstellen van dit wetsvoorstel overleg gevoerd met haar Europese partners? Deelt de regering ook het uitgangspunt dat het zeer wenselijk is om op termijn tot uniforme Europese regelgeving te komen op onderhavig terrein en zo ja, wat is de regering voornemens te ondernemen om dat te bewerkstelligen?

Bij de bespreking van de voorgestelde regeling wordt in de memorie van toelichting onder andere opgemerkt, dat een voorwaarde waaraan de te ontwerpen regeling moet voldoen is, dat gedurende het huwelijke duidelijk moet zijn aan welk recht pensioenverevening zal zijn onderworpen. In samenhang met hetgeen in de memorie van toelichting wordt gesteld over voorlichting doet zich in deze context de vraag voor of (aanstaande) gehuwden in voldoende mate op de hoogte (zullen) zijn van de nieuwe vereveningsregeling. Deze leden vernemen graag van de regering hoe de door haar aangekondigde publicitaire stappen om aan de voorgestelde regeling de nodige aandacht te schenken vorm wordt gegeven.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering na afweging van alle voor- en nadelen, in navolging van het advies van de Staatscommissie, uiteindelijk kiest voor de huwelijksvermogensrechtelijke kwalificatie. Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze keuze desalniettemin een tweetal bezwaren met zich meebrengt. Ten eerste is er het bezwaar van de gecompliceerdheid van de conflictregels op het gebied van het huwelijksvermogensrecht. Ten tweede is er het bezwaar dat de pensioenverevening in het interne recht is losgekoppeld van het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten. Ziet de regering mogelijkheden en is zij van zins deze bezwaren middels aanvullende maatregelen weg te nemen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

3. Voorgestelde regeling

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een pensioen ingevolge een Nederlandse pensioenregeling wordt verevend overeenkomstig de voorgestelde wet, ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De leden van de PvdA-fractie wensen duidelijkheid omtrent de vraag welk rechtsstelsel een buitenlandse rechter dient toe te passen wanneer hij geconfronteerd wordt met een echtscheiding waarbij sprake is van een ingevolge een Nederlandse pensioenregeling opgebouwd pensioen. Hoe verhoudt in een dergelijke situatie een soortgelijke buitenlandse Wet pensioensvereveningswet zich ten opzicht van zijn Nederlandse evenknie?

De leden van deze fractie hebben lichte aarzeling bij de benadering die de regering kiest bij de uitleg van voorbeeld c in de memorie van toelichting. De regering signaleert zelf dat de in het voorbeeld genoemde situatie tot een «onbevredigend resultaat» kan leiden, waarbij de ene echtgenoot wel recht heeft op verevening en de andere niet. Met de Staatscommissie is de regering echter van mening dat voor deze gevallen een afwijkende voorziening niet gewenst is, omdat een dergelijke afwijking de strekking van de voorgestelde regeling te veel aantast. Ter relativering merkt de regering daarbij op dat een dergelijke situatie niet al te vaak voor zal komen en dat echtgenoten meestal in hetzelfde land hun pensioenrechten opbouwen. In de ogen van deze leden blijft met invoering van dit wetsvoorstel de mogelijkheid bestaan dat de rechter te veel ruimte wordt gelaten, waardoor er ongelijkheid kan ontstaan. Kan de regering deze leden helder en duidelijk inzicht geven in de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan haar besluit om het standpunt van de Staatscommissie zoals hiervoor verwoord over te nemen? Kan de regering met voorbeelden uit de jurisprudentie aangeven waarom zij van menig is dat de rechter zal oordelen zoals door de regering in de memorie van toelichting wordt genoemd onder voorbeeld e.

Met betrekking tot de reikwijdteregel, vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor pensioensrechten bij grensoverschrijdende arbeid. De regering stelt in de memorie van toelichting dat het in de praktijk niet vaak voorkomt dat echtgenoten in verschillende landen wonen en werken. De leden van de VVD-fractie menen echter dat deze gevallen zeer wel denkbaar zijn. Zo is aan de Nederlandse grens met België grensoverschrijdende arbeid geen vreemd verschijnsel. Er kunnen zich onrechtvaardige uitkomsten voordoen wanneer de naar Nederlands recht opgebouwde pensioensrechten van de ene echtgenoot wél, en de naar buitenlands recht opgebouwde pensioenrechten van de andere echtgenoot niet kunnen worden verevend. De leden van de VVD-fractie zijn zich terdege bewust van de reikwijdte van het Nederlandse rechtstelsel. Zij vragen de regering derhalve of ten deze communautaire bepalingen voorhanden zijn. Is de regering bereidt dergelijke voorstellen in het kader van de Haagse IPR conferenties te doen?

De regering stelt dat een onevenwichtige verdeling van pensioenrechten kan worden verdisconteerd in het kader van de vaststelling van alimentatie of de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De leden van de VVD-fractie zetten hierbij grote vraagtekens. Alimentatie wordt immers vastgesteld naar draagkracht en behoeftigheid van de gewezen echtgenoten. Is de regering van oordeel dat er sprake is van een onevenwichtig onderhandelingsklimaat, indien één der partijen een pensioen in het buitenland blijkt te hebben opgebouwd? Zijn er gevallen bekend waarbij de rechter mogelijk richtinggevende uitspraken op dit terrein heeft gedaan?

«In de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime wordt tevens aangegeven dat ten aanzien van de pensioenen bedoeld in artikel 1 vierde tot en met zesde lid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding een afzonderlijke regel geldt», zo blijkt uit de memorie van toelichting. Welke regel wordt hier precies bedoelt en wat houdt deze regel in, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie voorts de volgende passage: «Ten aanzien van de in het huidige artikel 1 zevende lid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding genoemde buitenlandse pensioenregelingen is een reikwijdte regel (...) echter minder gewenst». In hoeverre is bij de opstelling van dit voorstel van wet rekening gehouden met Internationaal recht en Europees recht? Is het mogelijk dat de voorgestelde wetgeving in de toekomst met succes juridisch kan worden aangevochten door buitenlandse rechtbanken en of buitenlandse pensioenverzekeraars? Kan de regering in deze duidelijkheid verschaffen?

De leden van de D66-fractie zouden graag een nadere toelichting van de regering willen krijgen inzake het internationale privaatrecht aangaande pensioenverevening voor geregistreerde partners. Tevens vragen deze leden wanneer de Tweede Kamer het wetsvoorstel met betrekking tot pensioenverevening voor geregistreerde partners tegemoet kan zien?

De regering is van mening dat het de voorkeur verdient om de pensioenverevening onder te brengen in de verwijzingscategorie voor het huwelijksvermogingsregime in plaats van het creëren van een nieuwe verwijzingscategorie. De leden van de fractie van D66 willen graag weten waarom het technisch niet goed mogelijk zou zijn om een in de praktijk goed hanteerbare afzonderlijke conflictregel te formuleren?

Voorts vragen de leden van de D66-fractie op welke wijze de bevolking wordt geïnformeerd over de voorgestelde regeling?

Terugwerking, in die zin dat de wettelijke regeling van het internationaal privaatrecht ook van toepassing wordt verklaard op scheiding die tot stand zijn gekomen voor de datum van inwerkingtreding, acht de regering onwenselijk. Deze leden vragen de regering welke mogelijkheden zij ziet voor schrijnende gevallen die door deze regel geen aanspraak kunnen maken op de voorgestelde regeling?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

In de leden vier, vijf en zes van het voorgestelde nieuwe artikel 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding worden Nederlandse pensioenregelingen opgesomd. Kan de regering de leden van de PvdA-fractie inzicht geven in de vraag in hoeverre deze opsomming sinds de inwerkingtreding van de wet in 1995 nog compleet is? Heeft de regering onderzocht of er in de tussentijd andere pensioenregelingen bij zijn gekomen die in de betreffende artikelleden opgenomen dienen te worden?

Kan de regering duidelijkheid verschaffen aan de leden van de CDA-fractie over de betekenis van de zogenaamde «zone grise» in relatie tot de pensioenverevening. Kan een dergelijk «grijs gebied» nadelige gevolgen hebben voor de betrokkenen? Zo ja, welke en hoe kunnen deze worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?

Artikel II

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie de volgende passage: «Een pensioen dat is opgebouwd ingevolge een buitenlandse pensioenregeling, wordt alleen overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verevend, indien Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten van toepassing is». Hoe kijkt het buitenland hiertegen aan, vragen deze leden. Zal het buitenland deze Nederlandse uitleg voetstoots accepteren. Heeft de regering hierover in enig internationaal verband overleg gevoerd. Zo ja, kan de regering hierover meer informatie verstrekken? Zo nee, waarom niet?

Artikel III

In de toelichting bij dit artikel wordt de keuze voor het voorgestelde overgangsrecht toegelicht, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. De wet wordt daarbij van toepassing verklaard op verevening van pensioenrechten van echtgenoten wier echtscheiding of scheiding van tafel en bed op of na de datum van inwerkingtreding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het zal de regering niet onbekend zijn dat het moment van inschrijving in het register van de burgerlijke stand beïnvloedt kan worden door het traineren van een lopende procedure of bij voorbeeld door rechtsmiddelen in te stellen tegen de echtscheidingsbeschikking. Heeft de regering overwogen om als moment van inwerkingtreding van de wet, in plaats van de voorgestelde overgangsregeling, het moment van bij voorbeeld 6 maanden na publicatie te kiezen, zodat voor alle bij een echtscheiding betrokken partijen duidelijkheid bestaat?

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie de volgende passage: «De daartoe strekkende bepaling laat onbeantwoord de vraag wanneer een huwelijk moet zijn aangegaan of wanneer een scheiding tot stand moet zijn gekomen, wil men in een internationaal geval een beroep op de voorgestelde regeling van het internationaal privaatrecht kunnen doen». Is de regering van oordeel dat deze «onbeantwoorde vraag» alsnog moet worden beantwoord? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie constateren dat dit voorstel van wet niet alleen geldt voor huwelijken die na de inwerkingtreding zullen worden gesloten, maar ook voor huwelijken die daarvoor reeds zijn aangegaan. Is de regering van oordeel dat hiermee bestaande rechten worden aangetast? Vindt de regering het argument dat gehuwden alsnog een regeling voor de pensioenverevening kunnen treffen van voldoende gewicht om bestaand recht terzijde te schuiven en nieuw recht met terugwerkende kracht te introduceren?

De leden van de CDA-fractie constateren voorts dat de regering van zins is om onder gehuwden publiciteit te geven aan de inwerkingtreding van de voorgestelde regeling. Kan de regering duidelijkheid verschaffen over de aard van deze publiciteit en op welke termijn deze zal plaatsvinden? Deelt de regering de zorg van deze leden dat, gezien de gecompliceerdheid van de regeling, deze publiciteit waarschijnlijk aan veel gehuwden voorbij zal gaan? Hoe ziet de regering dit?

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven