27 047
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het gezamenlijk gezag van rechtswege bij geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 24 mei 2000

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het gezamenlijk gezag van rechtswege bij geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap. Mede in het licht van de wetsvoorstellen betreffende de openstelling van het huwelijk voor personen met hetzelfde geslacht en adoptie door personen van hetzelfde geslacht reageren deze leden met instemming op de strekking van het onderhavige wetsvoorstel.

Zoals in het verslag bij het wetsvoorstel betreffende de openstelling van het huwelijk door personen van hetzelfde geslacht door de leden van de PvdA-fractie naar voren is gebracht blijven deze leden moeite hebben met de wijze waarop de regering omgaat met bepaalde (bestaande) ficties in het personen- en familierecht.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de uitwerking van de door de vorige regering gedane toezegging. Met het oog op de bescherming van de belangen van het kind achten zij voorliggend wetsvoorstel wenselijk.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden stellen dat het belang van het kind altijd voorop dient te staan. Tijdens het debat voorafgaande aan de invoering van het geregistreerd partnerschap hebben de leden van de CDA-fractie derhalve de stelling ingenomen dat het huwelijk als enige wettelijk erkende samenlevingsvorm voor paren van ongelijke kunne moet worden voorbehouden, omdat het huwelijk tevens de juridi-

sche relatie met eventueel nageslacht direct regelt. Volgens deze leden regelt een geregistreerd partnerschap deze relatie met kinderen niet en zou daarom alleen voor paren van gelijke kunne mogen gelden, omdat in deze relaties – tenzij er een derde in het spel is – geen kinderen geboren kunnen worden. De leden van de CDA-fractie zijn voortsvan oordeel dat het belang van het kind doorgaans het meest wordt gediend, wanneer het kind door zijn natuurlijke ouders wordt opgevoed en deze ouders derhalve ook het gezamenlijk gezag over het kind uitoefenen. Dit uitgangspunt blijft voor deze leden ook van kracht wanneer de natuurlijke ouder van het kind waarbij dat kind opgroeit niet met de andere natuurlijke ouder samenleeft, maar met een andere partner. Wat de leden van de CDA-fractie betreft mag een natuurlijke ouder nooit van rechtswege de verantwoordelijkheid van de opvoeding van het eigen kind worden ontnomen. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel wordt dus door deze leden met kracht afgewezen, omdat het wetsvoorstel het spiegelbeeld van het standpunt van deze leden is. Het gezamenlijk gezag van een ouder en zijn partner die niet-ouder is, ontstaat namelijk in het voorstel van wet van rechtswege, tenzij het kind reeds in een familierechtelijke relatie tot de andere ouder staat. Het voorstel van wet maakt hierdoor regel van wat uitzondering zou moeten zijn volgens de leden van de CDA-fractie.

Het aansluiten van het familierecht bij de biologische werkelijkheid inzake het toekennen van gezag wordt door het voorstel van wet nadrukkelijk losgelaten, zo constateren deze leden. Andere samenlevingsvormen dan het huwelijk en de ontwikkeling van medische technieken, zoals bijvoorbeeld kunstmatige bevruchting, hebben hiertoe aanleiding gegeven. Desalniettemin staan de leden van de CDA-fractie op het standpunt dat de natuurlijke, biologische verwantschap als uitgangspunt moet dienen en dat in situaties die daarop een uitzondering vormen de rechter een beslissing dient te nemen inzake het gezag.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat de strekking heeft het gezamenlijk gezag niet alleen van rechtswege te laten ontstaan indien de geboorte van het kind plaatsvindt binnen een huwelijk, maar ook wanneer deze plaatsvindt binnen een geregistreerd partnerschap. De leden van de fractie van D66 ondersteunen deze wetswijziging.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over de voorgestelde mogelijkheid om gezamenlijk gezag van rechtswege toe te kennen bij de geboorte binnen een geregistreerd partnerschap. Zij vinden het van groot belang dat het gezag direct bij de geboorte ontstaat, waardoor problemen kunnen worden voorkomen indien een ouder onverhoopt iets overkomt. Ook betekent het voorstel dat een gang naar de rechter kan worden vermeden, hetgeen winst voor de burger en voor de rechterlijke macht betekent. De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat met deze regeling tegemoet wordt gekomen aan de wens van paren van gelijk geslacht, die hierdoor hun juridische positie ten aanzien van hun kind meer in overeenstemming kunnen brengen met die van ouders van verschillend geslacht. Deze leden willen wel graag van de regering weten of de regering ooit de haalbaarheid en wenselijkheid heeft onderzocht van de mogelijkheid voor de vrouwelijke partner van een vrouw om het kind dat binnen hun relatie wordt geboren te erkennen? Deze leden menen dat daarmee pas echt gelijkwaardigheid tussen de verschillende ouders zou kunnen ontstaan.

De leden van de SGP-fractie hebben met uiterst gemengde gevoelens van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij zien het onderhavige voorstel in het verlengde van de wetsvoorstellen tot geregistreerd partnerschap en gezamenlijk gezag en gezamenlijke voogdij.

Tegen de wetsvoorstellen die aan beide genoemde wetten ten grondslag liggen, hebben deze leden destijds overwegend bezwaren ingebracht. Zij verbinden hieraan de vraag of hun zienswijze juist is, dat de in eerder genoemde wetten uitgezette lijnen in het onderhavige wetsvoorstel worden doorgetrokken, in die zin dat enkele eisen die tot dusver aan het verwerven van het gezamenlijk gezag zijn verbonden, zoals de eis dat de ouder die het verzoek mede doet drie jaren alleen het gezag heeft uitgeoefend en beiden gedurende ten minste een jaar gezamenlijk het kind verzorgd en opgevoed hebben, worden verlaten.

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de zin voorkomend in de memorie van toelichting: «Door deze automatische verkrijging van het gezamenlijk gezag bij de geboorte wordt bijvoorbeeld voorkomen dat gedurende een bepaalde periode na de geboorte het gezag niet wordt uitgeoefend als de ouder die het gezag heeft iets overkomt», zo vragen deze leden.

Kan de regering een denkbeeldige casuspositie schetsen waarin dit argument vóór de automatische verkrijging van het gezamenlijk gezag een rol speelt, zo vragen deze leden voorts. Als de regering stelt dat deze automatische verkrijging in het belang van het kind is, aan welke concrete belangen wordt dan gedacht? Anders gezegd, welke schade ziet zij opdoemen voor het kind indien het gezag voorlopig bij één ouder blijft berusten?

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben met teleurstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Door een wettelijke regeling waarin geregistreerde partners bij geboorte van rechtswege het gezamenlijke gezag verkrijgen, krijgt het geregistreerd partnerschap nog meer met het huwelijk vergelijkbare familierechtelijke gevolgen dan deze samenlevingsvorm al had. De genoemde leden herinneren eraan dat hun bezwaren tegen de wettelijke regeling van het geregistreerd partnerschap in het bijzonder betrekking hadden op het, zij het in beperkte mate, verbinden van familierechtelijke gevolgen aan een andere samenlevingsvorm dan het huwelijk. In feite wordt nu een verdere stap gezet in een in de ogen van deze leden verkeerde richting.

De leden van de fracties van GPV en RPF zien ook de noodzaak van het wetsvoorstel niet in gegeven de bestaande mogelijkheden in wettelijke regelingen. Immers, de wet biedt al de mogelijkheid op eenvoudige wijze aantekening te krijgen van gezamenlijke gezagsuitoefening door middel van een verzoek aan de griffier van het kantongerecht. Deze procedure maakte in ieder geval nog enigermate duidelijk, dat van een normale relatie tussen ouders en kinderen geen sprake is.

2. Huidige regeling: wie kunnen gezamenlijk gezag uitoefenen?

Naar huidig recht komt er geen afstammingsrechtelijke betrekking tot stand tussen het kind en de zogenaamde «sociale» ouder die van rechtswege mede het gezag over een kind krijgt. Naar de mening van deze leden ontstaat er echter in de overgrote meerderheid van de gevallen praktisch en emotioneel een band tussen kind en ouder(s) die dezelfde omvang en inhoud heeft als de (traditionele) relatie tussen een kind en zijn familierechtelijke ouders.

In het nieuwe wetsvoorstel ontstaat door het gezag geen familierechtelijke betrekking tussen het kind en de (mede)ouder die van rechtswege het gezamenlijk gezag krijgt. Dit betekent dat er verschillende wettelijke regelingen zijn waarin aan een ouder rechten en plichten ten behoeve van de verzorging van het kind worden toegekend die gelden cq. van toepassing zijn op de mede-ouder. In deze context noemen de leden van de PvdA-fractie bijvoorbeeld de regelgeving rond het erfrecht, naamrecht en de gevolgen inzake de nationaliteit van het kind. Deze leden vernemen graag van de regering in hoeverre zij een dergelijk verschil in rechtsgevolgen kan rechtvaardigen wanneer er praktisch en emotioneel sprake is van dezelfde (familie)situatie.

Terecht merkt de regering op dat de rechtspositie van een kind geboren binnen een geregistreerd partnerschap niet van rechtswege dezelfde juridische waarborgen biedt. Sterker nog, de regering stelt in feite dat het geboren worden binnen een geregistreerd partnerschap niet in het belang van het kind is omdat het mogelijk is dat gedurende een bepaalde periode het gezag niet wordt uitgeoefend, indien de ouder die het gezag heeft iets overkomt. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet altijd zo is dat, indien het geregistreerd partnerschap een verbintenis tussen twee natuurlijke ouders betreft, bij overlijden de andere ouder van rechtswege het gezag krijgt? In welk geval ziet de regering dit gezag niet van rechtswege aan de andere ouder toegekend en is er derhalve sprake van het ontbreken van gezag? Zijn hier de rechtsfiguur van het huwelijk en die van het geregistreerd partnerschap niet gelijk in hun werking wanneer het om een relatie tussen twee biologische ouders handelt? Welke andere oorzaken dan de toepassing van de artikelen 246, 266 en 269 zouden reden kunnen vormen voor het niet toekennen van het gezag of het ontnemen van het gezag aan de andere ouder? Biedt voogdij een adequate oplossing in geval geen van beide ouders het gezag uitoefent?

De rechter zal toch altijd een voogd benoemen indien de ouders beiden zijn overleden of onbevoegd zijn tot gezag of ontheven zijn van het gezag of ontzet zijn uit het gezag? Het lijkt de leden van de CDA-fractie dan ook niet mogelijk dat indien de biologische ouder van een kind dat geboren is binnen een geregistreerd partnerschap komt te overlijden, noch de andere biologische ouder noch een voogd – mogelijk de partner van de ouder doch niet de andere natuurlijke ouder – met het gezag zal worden belast en het gezag derhalve door niemand wordt uitgeoefend. Kan het overbruggen van de periode die de rechter nodig heeft om iemand met het gezag over het kind te belasten het kind schade berokkenen? Is het mogelijk op andere wijze dan middels voorliggend wetsvoorstel een waarborg aan het kind te bieden?

De leden van de CDA-fractie stellen met de regering vast, dat de rechtspositie van een kind geboren binnen een huwelijk, niet gelijk is aan dat van een kind geboren binnen een geregistreerd partnerschap. Deze ongelijkheid acht de regering niet in het belang van het kind en stelt daarmee in feite vast dat het geregistreerd partnerschap in dezen tekort schiet. Wanneer is de regering tot dit inzicht gekomen en waardoor? Is het niet zo dat het geregistreerd partnerschap beoogt aan die partners, die geen gezamenlijk gezag van rechtswege wensen uit te oefenen een rechtsfiguur biedt en om die reden partners zich laten registreren? Vindt de regering een dergelijk motief van partners niet meer te billijken? Indien de regering bevreesd is voor het ontbreken van adequaat gezag over binnen het geregistreerd partnerschap geboren kinderen, is zij dan van zins de partners bij het aangaan van de registratie beter te informeren over de mogelijkheid tot het benoemen van een voogd in geval de natuurlijke ouder iets mocht overkomen? Zijn er voorbeelden te noemen van geschonden belangen van kinderen geboren binnen een geregistreerd partnerschap?

De leden van de CDA-fractie hebben bij de behandeling van de Wet geregistreerd partnerschap aangegeven dat zij dit recht wilden voorbehouden aan paren van gelijk geslacht. Juist omdat een binnen een geregistreerd partnerschap geboren kind pas na erkenning onder het gezag van beide ouders zou komen te staan. Voor paren van verschillend geslacht was en is er het huwelijk dat het bijzondere kenmerk heeft dat het gezag ten aanzien van kinderen van rechtswege ontstaat. Toen ontkende de regering nog de door de leden van de CDA-fractie gesignaleerde problemen. Kan de regering aangeven waarom zij dat toen deed? Met de indiening van dit wetsvoorstel wordt in feite het gelijk van deze leden aangetoond, te weten dat de partnerschapsregeling niet in het belang van het kind is.

De leden van de CDA-fractie zijn voorts van oordeel dat het personen- en familierecht de laatste jaren veel te gefragmenteerd wordt gewijzigd. Sedert het aantreden van het eerste Kabinet Kok is er sprake van een voortdurende inconsistentie, want eerst wordt het huwelijk niet opengesteld voor paren van gelijk geslacht, dan weer wel. Eerst wordt adoptie door paren van gelijk geslacht niet mogelijk, dan weer wel. Eerst wordt een partnerschapsregistratie ingevoerd zonder gezag van rechtswege, een paar jaar later komt het er alsnog. Acht de regering de wijziging die thans wordt voorgesteld als het eindpunt van de ontwikkeling van het geregistreerd partnerschap, of zullen er meer wijzigingen volgen?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de rechtsfiguren van het huwelijk en het geregistreerd partnerschap steeds meer op elkaar gaan lijken. Kan de regering aangeven welke verschillen er nog zullen overblijven in geval het een relatie tussen een man en een vrouw en eventueel daaruit geboren kinderen betreft? Geeft de regering eigenlijk niet aan dat het wenselijker is, vanuit het belang en de rechtspositie van het kind geredeneerd, dat de rechtspositie van het kind in relatie tot diens ouders binnen het geregistreerd partnerschap identiek wordt aan die binnen het huwelijk? Zo ja, welke (juridische) redenen kan de regering dan aangeven om deze twee rechtsfiguren naast elkaar in stand te houden voor paren van verschillend geslacht?

De regering geeft in haar memorie van toelichting aan dat bij een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen vooral moet worden gedacht aan de situatie dat één van hen door kunstmatige (donor)inseminatie zwanger is geworden. De relatie die de vrouw heeft met de verwekker kan toch niet een rol spelen, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. De voorwaarde dat de vrouwen een geregistreerd partnerschap hebben ten tijde van de geboorte van het kind is toch de enige voorwaarde?

3. Gezamenlijk gezag van rechtswege bij geregistreerd partnerschap

In de memorie van toelichting deelt de regering mede dat zij de aanbeveling van de commissie Kortmann, waar het gaat om de verkrijging van gezamenlijke gezag door aantekening in het gezagsregister niet volgt. De regering is van mening dat bij de toekenning van gezamenlijk gezag van rechtswege in de in de toelichting geschetste situatie(s) te veel voorbij zou worden gegaan aan de rechten en belangen van de moeder en het kind. De voorbeelden die de regering in de toelichting hanteert ten spijt, achten de leden van deze fractie de precieze motivatie van de regering met betrekking tot de aanbeveling van de commissie Kortmann niet te volgen en onvoldoende. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie een nader gemotiveerde onderbouwing bij het besluit van de regering om op genoemd onderdeel af te wijken van de aanbeveling van de commissie Kortmann.

In de praktijk zal voorliggend wetsvoorstel slechts toepasbaar zijn binnen een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen of van een man en een vrouw. De regering neemt de aanbeveling van de Commissie Kortmann en het advies van de Raad van State in het geval het twee mannen betreft niet over. De leden van de VVD-fractie hechten eraan daarover nog enige nadere vragen te stellen.

Deze leden stellen stabiliteit in de gezinsverhouding voor het kind voorop, alsmede een opvoedkundige inbreng van de ouders c.q. verzorgers van het gezin waarin het kind verblijft. Om die reden ontkomen zij niet aan enige sympathie voor het voorstel van de commissie Kortmann met betrekking tot een geregistreerd partnerschap van twee mannen. Zij stellen zich daarbij de volgende situatie voor. Indien de moeder van het kind is overleden bestaat de mogelijkheid dat zowel haar partner overblijft alsmede de biologische man en diens partner. Het ligt in de lijn dat deze partijen zich alledrie verantwoordelijk zullen voelen voor het betrokken kind. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat zij ook de gelegenheid moeten krijgen aan die verantwoordelijkheid invulling te geven. Kan de regering de raakvlakken tussen verantwoordelijkheid en gezaguitoefening nader toelichten? Deze leden denken daarbij onder meer aan de situatie dat de overgebleven ouder c.q. verzorg(st)er waar het kind verblijft, de gelegenheid moet hebben dagelijkse beslissingen te nemen met betrekking tot het wel en wee van het kind. Dat dient uiteraard ook te gelden indien het kind bij de biologische vader en diens partner zou verblijven. Hoe moet daaraan invulling worden gegeven tijdens de procedure strekkende tot de definitieve gezagsvoorziening?

In de praktijk zou de situatie zich kunnen voordoen dat zowel de biologische moeder als de biologische vader tijdens de geboorte van het kind geregistreerd staan als partner van derden. Het kind zou dan van rechtswege onder het gezag van beide vrouwen staan. Hoe ziet de regering in dat geval de verantwoordelijkheid van de derden partners ten opzichte van het kind. De leden van de VVD-fractie achten het niet onaannemelijk dat betrokken partijen zich in de praktijk daadwerkelijk medeverantwoordelijk zullen voelen. Dat kan voor het kind positief uitpakken, het kind heeft dan immers in de praktijk vier ouders die zich over zijn/haar lot bekommeren. Ziet de regering een mogelijkheid daar juridisch invulling aan te geven?

De leden van de CDA-fractie stellen dat het toekennen van het gezag altijd om een gerechtelijk oordeel vraagt en niet van rechtswege moet worden toegekend wanneer beide partners niet ook beide natuurlijke ouders van het kind zijn. Bijvoorbeeld in geval de andere bekende biologische ouder een bekende donor is. Indien één van beide natuurlijke ouders niet (langer) het gezag heeft, zal de rechter moeten beslissen over het toekennen van het gezag aan een ander. Deze leden zien dan ook geen verschil tussen het toekennen van het gezag aan de partner van de natuurlijke moeder en het toekennen van het gezag aan de partner van de natuurlijke vader.

Daar waar het gaat om paren van gelijk geslacht stellen de leden van de CDA-fractie vast dat het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag uitsluitend de situatie van een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen zal betreffen. Hierbij stelt de regering dat vooral moet worden gedacht aan een situatie waarbij een van hen tijdens het geregistreerd partnerschap door kunstmatige (donor-) inseminatie zwanger is geworden. Zijn er situaties denkbaar waarbij het gezamenlijk gezag niet van rechtswege toegekend zal worden aan twee partners van het vrouwelijk geslacht?

Hoe denkt de regering over het van rechtswege buitenspel zetten van een bekende donor die in het leven van het kind een rol van betekenis kan spelen? Niet zelden is het praktijk dat twee vrouwen een voor hen bekende relatie vragen donor te zijn, zodat het kind (eventueel later) deze persoon kan leren kennen. Hierbij kan gedacht worden aan een zwangerschap die ofwel via de kunstmatige weg, ofwel op natuurlijke wijze tot stand is gekomen.

Deze leden zien ook een inconsistentie daar waar de regering het niet overnemen van de aanbeveling van de Commissie Kortmann motiveert. Dit betreft het toekennen van het gezamenlijk gezag aan twee mannen binnen een geregistreerd partnerschap over een kind dat geen moeder meer heeft, of waarvan de moeder geen gezag meer heeft. De regering stelt namelijk dat in geval de moeder overleden is en zij voordien samen met een van de mannen het gezamenlijk gezag had, het niet vanzelfsprekend zo is dat het belang van het kind gediend is met het overgaan van het gezag naar de partner van deze man door aantekening in het gezagsregister. De regering stelt dat hier de rechtspositie en het belang van het kind in het geding zijn en derhalve de rechter dient te beslissen over een gezamenlijke gezagsuitoefening door de vader en zijn (nieuwe) partner. De leden van de CDA-fractie merken, wellicht ten overvloede, op dat de rechtspositie en het belang van het kind en van de tweede biologische ouder indien deze in leven is en bekend is, altijd in het geding zijn bij het toekennen van gezag, ook wanneer het een partnerschap van twee vrouwen betreft. Ziet de regering dit anders, zo vragen deze leden.

Het is de leden van de CDA-fractie onduidelijk waarom de regering, daar waar het de toekenning van het gezag betreft aan de partner van de vader van een kind dat geen moeder meer heeft, niet vasthoudt aan het argument dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. Vooral wanneer de ouder die het gezag heeft iets mocht overkomen. De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering, door het niet consequent opvolgen van het advies van de Commissie Kortmann, de argumentatie waarop het voorstel van wet is gebaseerd, namelijk dat het in het belang van het kind is dat er geen hiaten mogen ontstaan in ouderlijk gezag over kinderen en daarom gezamenlijk gezag van rechtswege moet worden toegekend binnen geregistreerde partnerschappen, feitelijk ondergraaft door dit gezamenlijk gezag wel automatisch te laten ontstaan bij een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen, maar niet bij een geregistreerd partnerschap van twee mannen. Kan de regering hierop een nadere toelichting geven?

De leden van de CDA-fractie menen te moeten concluderen dat de regering het blijkbaar in bepaalde omstandigheden acceptabel vindt dat er slechts één ouder tijdelijk met het gezag over het kind belast is ook al mocht hem iets overkomen, in tegenstelling tot de situatie geschetst in de memorie van toelichting waarin wordt gesteld dat het niet in het belang van het kind is dat er gedurende een bepaalde periode na de geboorte geen gezag over dat kind wordt uitgeoefend omdat de ouder die het gezag voert iets is overkomen. De leden van de CDA-fractie menen hieruit op te maken dat die situatie blijkbaar alleen geldt voor het geval de biologische moeder iets mocht overkomen. Bij een geregistreerd partnerschap tussen twee mannen kan kennelijk de tussenkomst van een rechter wel worden afgewacht, terwijl bij een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen het de bedoeling van de regering is dat het gezamenlijk gezag onmiddellijk van rechtswege ontstaat. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit een ongelijke behandeling van kinderen in identieke situaties is en tevens van vaders en moeders in gelijke situaties. Kan de regering haar standpunt in deze nader toelichten?

Waarom wil de regering alleen in het geval van een geregistreerd partnerschap tussen vrouwen het gezamenlijk gezag van rechtswege laten ontstaan? Kan de moeder ook niet heel wel de enige van rechtswege met het gezag belaste persoon zijn, zonder dat het belang van het kind wordt geschaad? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom de regering bij het voorstel van wet, vanuit het oogpunt van consistentie, niet ook de positie van kinderen van alleenstaande ouders betrekt. Wanneer de regering blijkbaar het ontstaan van gezamenlijk gezag van rechtswege binnen geregistreerde partnerschappen wenselijk acht om de risico's met betrekking tot het gezag over kinderen te beperken, is de regering dan tevens van mening dat kinderen van alleenstaande ouders in dezelfde risicovolle positie verkeren mocht de ouders van die kinderen iets overkomen? Acht de regering hun belang voldoende gewaarborgd?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering het blijkbaar opportuun acht om middels tussenkomst van de rechter de positie van de moeder van het kind te beschermen, wanneer de vader een geregistreerd partnerschap met een man aangaat. Kan de regering aangeven hoe de positie van de vader van een kind is, wanneer de moeder van het kind een geregistreerd partnerschap met een vrouw aangaat?

Wat heeft de ontbinding van het geregistreerd partnerschap (bij onderling goedvinden buiten de rechter om) voor consequenties voor het gezag, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat zijn de gevolgen voor kinderen bij het aangaan van een nieuw geregistreerd partnerschap van een of beide gezaghebbenden? Het ontbreken van een beslissing inzake het gezag na scheiding impliceert immers dat het gezag voortduurt? Is het wel wenselijk dat het geregistreerd partnerschap zonder tussenkomst van de rechter beëindigd kan worden, gezien het van rechtswege gevolgen krijgen voor de betrekking met kinderen? De leden van de CDA-fractie vragen de regering of in artikel 80d (beëindigingovereenkomst) niet een regeling ten aanzien van binnen het geregistreerd partnerschap geboren kinderen dient te worden opgenomen?

Wat zijn de gevolgen van het van rechtswege verkrijgen van gezamenlijk gezag voor het fiscaal recht en het successierecht, zo vragen deze leden. Kan de regering de gevolgen aangeven van het nieuwe belastingregiem voor geregistreerde partners en hun kinderen? De leden van de CDA-fractie vernemen graag of er binnen gezinnen verschillen kunnen ontstaan in de rechtspositie van kinderen geboren binnen een geregistreerd partnerschap tijdens de huidige weten regelgeving en kinderen die na inwerkingtreding van voorliggend voorstel geboren worden? Kunnen kinderen die zijn geboren binnen een geregistreerd partnerschap van voor de ingangsdatum van voorliggend wetsvoorstel, bij eerdere negatieve beschikking van een rechter alsnog onder gezamenlijk gezag komen te vallen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met dit wetsvoorstel de automatische relatie tussen «het zijn van biologische ouder» en «het kunnen doen gelden van gezag» wordt verbroken. Zelfs het belang dat het gezag van deze biologische ouder zou kunnen hebben bij de opvoeding van het kind en het belang dat het kind bij de gezagsrelatie zou kunnen hebben, worden niet meer in overweging genomen. Volgens de leden van de CDA-fractie kan dit betekenen dat de tweede biologische ouder zich zonder meer aan zijn verantwoordelijkheden kan onttrekken. Deze leden vragen onder welke omstandigheden het kind aanspraak kan maken op levensonderhoud door de biologische vader.

Ook vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering rekening denkt te houden met de op afstand staande ouder. Is het mogelijk dat deze het kind erkent en verzoekt om gezag? Is in het recht momenteel voorzien in erkenning door donateurs van eicellen, sperma en embryo's? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat beide biologische ouders altijd de verwekkers van het kind zijn of de zwangerschap nu op natuurlijke wijze of kunstmatig tot stand gekomen is en dat het in stand houden van de biologische band tussen ouders en kind van wezenlijk belang is. Met de biologische ouders dient dan ook altijd rekening gehouden te worden inzake familierechtelijke aangelegenheden die het kind betreffen. Gezien de medische en technische ontwikkelingen achten de leden van de CDA-fractie het wenselijk dat in het afstammingsrecht niet alleen de erkenning van het vaderschap, maar ook de erkenning van het biologisch moederschap wordt geregeld. Deelt de regering deze opvatting? Deze leden achten het in het belang van het kind om bij kunstmatige bevruchting met gebruik van donorgeslachtscellen of bij toepassing van embryodonatie, vast te kunnen stellen tot wie het kind in familierechtelijke betrekking staat. Welke aanpassingen in het personen- en familierecht zijn hier voor nodig?

De situatie is mogelijk dat de biologische moeder zowel in leven is als bij machte haar wil te verklaren, maar het gezamenlijk gezag wordt gevoerd door de biologische vader en diens (mannelijke/vrouwelijke) partner. Indien bijvoorbeeld de eicel of embryodonateur het kind wenst te erkennen heeft deze dan daartoe het recht? Is het tevens mogelijk dat het kind erkenning krijgt van zowel de biologische vader als de biologische moeder wanneer het verwekt is middels IVF met geslachtscellen van twee bekende donoren en is geïmplanteerd bij een draagmoeder? Deze draagmoeder is in dat geval niet de biologische, maar wel de juridische ouder van het kind. Hebben de donoren het recht om het gezag over het kind te verkrijgen op grond van hun biologisch ouderschap? Is de regering van mening dat het recht, gezien de huidige ontwikkelingen in de techniek van bevruchting, voldoende waarborg biedt aan het kind om kennis te nemen van diens familierechtelijke betrekkingen? Acht de regering het wenselijk kinderen zoveel mogelijk de kans te bieden kennis nemen van hun biologische afkomst? De leden van de CDA-fractie vernemen graag welke stappen de regering onderneemt om zulks te bevorderen.

Kan de regering het begrip «verwekker» in het licht van deze medische ontwikkelingen plaatsen en aangeven of het terecht is dat de verwekking nog steeds enkel en alleen in weerwil van de realiteit van kunstmatige bevruchting, in het recht als natuurlijke daad wordt aangemerkt? Wanneer de donor niet de verwekker is, wie is dat bij kunstmatige bevruchting dan wèl, anders dan de biologische ouder?

De leden van de CDA-fractie vragen of in geval de biologische moeder komt te overlijden en haar vrouwelijke partner van rechtswege het gezag over het kind heeft gekregen, de andere ouder de bevoegdheid heeft te verzoeken om zelf met het gezag belast te worden in plaats van de partner die niet de ouder is?

Worden aan het gezamenlijk gezag consequenties verbonden voor de nationaliteit van het kind, de mogelijkheid tot naamswijziging en erfrechtelijke gevolgen? Kent het voorliggend voorstel erkenning en bescherming door internationale verdragen, bijvoorbeeld middels het EVRM? Verdragen die betrekking hebben op het huwelijk hebben geen gelding ten aanzien van het geregistreerd partnerschap, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven welke consequenties de uitvoering van voorliggend wetsvoorstel heeft op het gebied van het (internationaal) privaatrecht? Zijn er, zo vragen de leden, besprekingen in Europees verband om te komen toe een uniforme Europese regelgeving inzake gezamenlijk gezag en voogdij of is de regering voornemens hierin het voortouw te nemen?

Met betrekking tot een geregistreerd partnerschap van twee mannen werd door de commissie Kortmann voorgesteld om wanneer het kind geen moeder meer heeft of de moeder geen gezag meer heeft, een regeling te overwegen analoog aan die met betrekking tot de verkrijging van gezamenlijk gezag door aantekening in het gezagsregister, zo stellen de leden van de D66-fractie.

De regering is echter van mening dat nu de rechtspositie en het belang van het kind in het geding zijn, het de rechter is die dient te beslissen over gezamenlijke gezagsuitoefening door de vader en zijn nieuwe partner. De leden van de fractie van D66 vragen de regering welke vereisten er zijn voor aantekening in het gezagsregister. Voorts vragen zij wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in deze situatie is?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de commissie Kortmann met betrekking tot een geregistreerd partnerschap tussen mannen in geval de moeder overlijdt, alleen de situatie op het oog had waarin de moeder en één van de mannen het gezamenlijk gezag hadden. Zou de situatie zich ook voor kunnen doen dat een draagmoeder komt te overlijden, bij of kort na de bevalling van het kind dat vervolgens bij de mannen zou opgroeien? Zou in zo'n situatie toch nog een rechterlijke toetsing nodig zijn, indien de draagmoeder al een verklaring omtrent het doen van afstand van het kind had getekend? Deze situatie lijkt toch enigszins op die waarbij vrouwen met hulp van een donor een kind krijgen. Zou het gezamenlijk gezag niet sowieso door een aantekening in het gezagsregister gevestigd moeten kunnen worden als een draagmoeder een heldere afstandsverklaring heeft getekend?

De leden van de SGP-fractie stellen de vraag of de verschillende wegen die moeten worden bewandeld tot verkrijging van het gezamenlijk gezag in onderscheiden casusposities nog wel duidelijk en overzichtelijk genoemd kunnen worden. Deze leden doelen dan op vragen als, wanneer moet wèl en wanneer behoeft de rechter niet ingeschakeld te worden? Wanneer dient men zich tot het kantongerecht en wanneer tot de rechtbank te wenden? Wanneer kan men volstaan met zich tot de burgerlijke stand (gezagsregister) te wenden?

Het is de leden van de SGP-fractie opgevallen dat in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel geen aandacht wordt besteed aan eventueel internationale aspecten. Deze leden worden gaarne nader ingelicht over de erkenning in het buitenland van het automatisch gezamenlijk gezag, in het bijzonder wanneer het om gezamenlijk gezag van twee vrouwen of twee mannen gaat.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben ervan kennisgenomen, dat de voorgestelde regeling in de praktijk zal gelden voor kinderen geboren uit een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen dan wel van een man en een vrouw. In het eerste geval zal er dus altijd sprake moeten zijn van een derde partner, de biologische vader. Het van rechtswege toekennen van gezámenlijke gezag aan anderen dan de vader suggereert ten onrechte dat er sprake is van een normale situatie als een man een kind verwekt binnen een relatie waarvan hij geen deel uitmaakt.

De leden van de fracties van GPV en RPF kunnen zich wel verenigen met de conclusie van de regering, dat de aanbeveling van de Commissie Kortmann met betrekking tot een geregistreerd partnerschap van twee mannen niet moeten worden overgenomen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 253aa

Uit het wetsvoorstel blijkt dat ingevolge het voorgestelde artikel 253aa de bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag van ouders van toepassing zijn, met uitzondering van artikel 251lid twee, drie en vier. In het tweede artikellid wordt bepaald dat na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, beide ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag blijven uitoefenen. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de benadering van de regering om de regels omtrent huwelijk gescheiden te houden van de bepalingen voor het geregistreerd partnerschap.

In de memorie van toelichting bij artikel 253 aa wordt in de laatste alinea door de regering opgemerkt dat wanneer de ouders het geregistreerd partnerschap beëindigen, het gezamenlijk gezag analoog aan de bepaling van artikel 251 voortduurt. Kan de regering duidelijk aangeven hoe uit het wetsvoorstel blijkt dat het gezamenlijk gezag, na beëindiging van het geregistreerd partnerschap door de ouders voort blijft duren.

De leden van de CDA-fractie vragen of gezamenlijk gezag over een kind ook impliceert dat een niet-ouder over het vermogen van het kind kan beschikken. Zo ja, geldt dit ook voor de eventuele erfenis van de inmiddels overleden (natuurlijke) vader of moeder van het kind waarover die niet-ouder gezamenlijk gezag uitoefent? Kan, voorts, een niet-ouder erfgenaam worden van een kind waarover hij gezamenlijk gezag uitoefent? Kan de regering hierover duidelijkheid verschaffen?

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen of uit het eerste lid voldoende duidelijk blijkt, dat het gaat om een binnen een geregistreerd partnerschap geboren kind. Nu moet uit vergelijking met artikel 253sa de reikwijdte van artikel 253aa blijken.

Artikel 253sa

Zoals in de memorie van toelichting wordt medegedeeld betreft dit artikel onder meer de situatie dat een kind wordt geboren tijdens een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen. In deze context wordt gesproken over kunstmatige (donor)inseminatie. Indien er sprake is van een geregistreerd partnerschap krijgen de ouder en de niet-ouder het gezamenlijk gezag over het kind. De memorie van toelichting geeft een uitzondering op deze regel van gezamenlijk gezag, waarbij het kind bij de geboorte reeds een andere ouder heeft tot wie het in familierechtelijke betrekking staat. De regering gaat dus uit van de situatie waarbij de donor een onbekende persoon is. De leden van de PvdA-fractie vinden het voor zich spreken dat wanneer de donor onbekend is, er met hem ook geen familierechtelijke betrekking kan ontstaan. Kan de regering echter aangeven wat de positie van de donor is wanneer deze wel bekend is.

Deze leden stellen bij de bespreking van onderhavig artikel dezelfde vraag zoals die door deze leden in dit verslag is gesteld bij de laatste alinea van de artikelsgewijze toelichting bij artikel 253 aa over het voortduren van gezamenlijk gezag na beëindiging van het geregistreerd partnerschap door beide ouders.

Kan de regering aangeven of een vader in een familierechtelijke betrekking zal staan tot zijn kind, wanneer dat kind binnen een geregistreerd partnerschap wordt geboren en de vader niet de geregistreerde partner van de moeder is? Hoe zal het ouderlijk gezag over het kind dan worden geregeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat zal dan de positie zijn van de vader van het kind en van de partner van de moeder?

Is de regering met de leden van de CDA-fractie van oordeel dat het juister zou zijn om er in de wetgeving van uit te gaan, dat de natuurlijke ouders van een kind het ouderlijk gezag over dat kind uitoefenen ongeacht of deze ouders samen getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of dat zij met anderen zijn getrouwd of samenleven en gezamenlijk gezag dus alleen aan een derde kan worden toegekend, omdat middels een gerechtelijke uitspraak is komen vast te staan dat een natuurlijke ouder zijn taak als ouder niet op zich kan of wil nemen? Is de regering van zins het wetsvoorstel conform deze uitgangspunten te wijzigen? Kan de regering haar antwoord motiveren?

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Vacature VVD. Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Kamp (VVD).

Naar boven